Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
1.De procedure
- de dagvaarding van 8 september 2022, met producties,
- de conclusie van antwoord in conventie tevens conclusie van eis in reconventie,
- de conclusie van antwoord in reconventie,
- het tussenvonnis van 8 mei 2024 waarbij een mondelinge behandeling is gelast,
- de incidentele conclusie voor het treffen van een voorlopige voorziening (art. 223 RV), met producties, ingediend op de rol van 24 juli 2024,
- de conclusie van antwoord in het incident, met producties,
- het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 22 augustus 2024.
2.De feiten in conventie, in reconventie en in het incident
“FINAL DEMAND NOTICE”aan Bion gestuurd waarin zij de openstaande schuld van AED 8.837.216,98 heeft opgeëist.
3.Het geschil
in conventie
Daarnaast is [gedaagde] is niet in de gelegenheid geweest zich te verweren in de gerechtelijke procedure van HSBC jegens hem in de VAE. HSBC is de gerechtelijke procedure in 2019 gestart. Dat was twee jaar nadat [gedaagde] de VAE had verlaten. In 2017 heeft een medewerker van HSBC gedreigd de ongedateerde bankcheques in te wisselen. Toen had [gedaagde] geen andere keuze dan de VAE direct te verlaten. Daardoor heeft hij geen kennis kunnen nemen van de oproeping van de gerechtelijke procedure die HSBC in 2019 is begonnen. Bovendien kan niet worden vastgesteld dat de openbare oproeping op een correcte en juiste wijze is uitgevoerd door HSBC. Dat de rechter te Dubai, VAE, heeft overwogen dat voldaan is aan alle oproepingsvereisten mag niet als uitgangspunt worden genomen. De rechter in Nederland dient zelf vast te stellen dat aan alle eisen voor erkenning van een buitenlands vonnis is voldaan. In die gerechtelijke procedure te VAE is niet voldaan aan de eisen van behoorlijke en met voldoende waarborgen omklede rechtspleging. Ook om deze reden kan het verstekvonnis uit de VAE niet worden erkend in Nederland.
- i) verklaring voor recht dat de door ARF in verband met de in conventie ingestelde vorderingen gelegde conservatoire beslagen jegens [gedaagde] onrechtmatig zijn gelegd;
- ii) opheffing van alle door ARF in verband met de in conventie ingestelde vorderingen gelegde conservatoire beslagen;
- iii) verklaring voor recht dat ARF jegens [gedaagde] aansprakelijk is voor de schade die hij lijdt en nog zal lijden ten gevolge van de door ARF onrechtmatig gelegde conservatoire beslagen;
- iv) veroordeling van ARF om aan [gedaagde] de schade die hij lijdt en nog zal lijden ten gevolge van de onrechtmatig gelegde conservatoire beslagen te vergoeden, welke schade zal worden opgemaakt bij staat;
- v) veroordeling van ARF in de kosten van deze procedure, alsmede tot betaling van de na het wijzen van dit vonnis ontstane kosten, alles te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 14 dagen na de betekening van het in dezen te wijzen vonnis tot aan de dag der algehele voldoening.
- i) primair: opheffing van het namens ARF ten laste van [gedaagde] gelegde derdenbeslag;
- ii) subsidiair: gedeeltelijke opheffing van het namens ARF ten laste van [gedaagde] gelegde derdenbeslag tot een bedrag van € 19.154,40,
4.De beoordeling
inleidend
- i) de bevoegdheid van de rechter die de beslissing heeft gegeven, berust op een bevoegdheidsgrond die naar internationale maatstaven algemeen aanvaardbaar is,
- ii) de buitenlandse beslissing is tot stand gekomen in een gerechtelijke procedure die voldoet aan de eisen van behoorlijke en met voldoende waarborgen omklede rechtspleging,
- iii) de erkenning van de buitenlandse beslissing niet in strijd is met de Nederlandse openbare orde, en
- iv) de buitenlandse beslissing is niet onverenigbaar met een tussen dezelfde partijen gegeven beslissing van de Nederlandse rechter, dan wel met een eerdere beslissing van een buitenlandse rechter die tussen dezelfde partijen is gegeven in een geschil dat hetzelfde onderwerp betreft en op dezelfde oorzaak berust, mits die eerdere beslissing voor erkenning in Nederland vatbaar is.
“Niemand mag gevangen worden genomen uitsluitend omdat hij niet in staat is een uit een overeenkomst voortvloeiende verplichting na te komen.”
5.De beslissing
woensdag 30 oktober 2024voor akte overlegging producties als bedoeld in 5.1, waarna de zaak wordt verwezen voor antwoordakte van [gedaagde] op een termijn van twee weken nadat ARF haar akte heeft ingediend,