ECLI:NL:RBAMS:2024:6245

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 oktober 2024
Publicatiedatum
15 oktober 2024
Zaaknummer
C/13/739533 / HA ZA 23-840
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erkenning en tenuitvoerlegging van een verstekvonnis uit de Verenigde Arabische Emiraten met betrekking tot een kredietovereenkomst

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 2 oktober 2024 een tussenuitspraak gedaan over de erkenning en tenuitvoerlegging van een verstekvonnis dat is gewezen door een rechter in de Verenigde Arabische Emiraten (VAE). De eiser, ARF SV 1 SÀRL, heeft een vordering ingesteld tegen een gedaagde, een Iraaks staatsburger, die als bestuurder en aandeelhouder van Bion Industrial LLC en Tarwada Cargo Transport by Heavy Trucks LLC in de VAE betrokken was bij een kredietovereenkomst met HSBC Bank Middle East Limited. De gedaagde heeft de VAE in 2017 verlaten en stelt dat hij niet correct is opgeroepen voor de gerechtelijke procedure die heeft geleid tot het verstekvonnis. ARF vordert de erkenning van het VAE-vonnis, dat de gedaagde heeft veroordeeld tot betaling van een schuld van AED 8.506.985,94 aan HSBC, die inmiddels is overgedragen aan ARF. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen verdrag bestaat tussen Nederland en de VAE over de erkenning van vonnissen, en dat de erkenning van het VAE-vonnis moet voldoen aan de Nederlandse rechtsbeginselen. De rechtbank heeft ARF opgedragen om bewijs te leveren van de correcte openbare oproeping van de gedaagde in de VAE, en heeft alle beslissingen aangehouden totdat dit bewijs is overgelegd. De zaak zal op 30 oktober 2024 opnieuw worden behandeld.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/739533 / HA ZA 23-840
Vonnis van 2 oktober 2024
in de zaak van
de vennootschap naar buitenlands recht
ARF SV 1 SÀRL,
gevestigd te Luxemburg, Luxemburg,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
verweerster in het incident,
advocaat mr. D.M.J. Glazener te Amsterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
eiser in het incident,
advocaat mr. R.A.F. Harmsen te Zeist.
Partijen zullen hierna ARF en [gedaagde] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 8 september 2022, met producties,
  • de conclusie van antwoord in conventie tevens conclusie van eis in reconventie,
  • de conclusie van antwoord in reconventie,
  • het tussenvonnis van 8 mei 2024 waarbij een mondelinge behandeling is gelast,
  • de incidentele conclusie voor het treffen van een voorlopige voorziening (art. 223 RV), met producties, ingediend op de rol van 24 juli 2024,
  • de conclusie van antwoord in het incident, met producties,
  • het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 22 augustus 2024.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten in conventie, in reconventie en in het incident

2.1.
ARF is een Luxemburgse vennootschap die zich bezig houdt met het overnemen en incasseren van vorderingen uit opeisbare leningen.
2.2.
[gedaagde] is een Iraaks staatsburger. Hij is ook bekend onder de naam [alias] . [gedaagde] is bestuurder en aandeelhouder van de onderneming Bion Industrial LLC (verder: Bion), gevestigd in de Verenigde Arabische Emiraten (VAE). Daarnaast is hij bestuurder van Tarwada Cargo Transport by Heavy Trucks LLC (verder: Tarwada) eveneens gevestigd te VAE.
2.3.
Op 24 juni 2015 heeft Bion een kredietovereenkomst met HSBC Bank Middle East Limited (verder: HSBC) gesloten voor een maximumbedrag van AED 11.101.750, in 2015 uitgebreid tot AED 15.000.000 en in 2016 bijgesteld tot AED 13.1012,750.
2.4.
Bion is haar betalingsverplichtingen jegens HSBC niet nagekomen. Daarop heeft HSBC in 2016 verlangd dat [gedaagde] zich in persoon borg zal stellen voor de betalingsverplichtingen van Bion uit de kredietovereenkomst. Een Personal Guarantee overeenkomst wordt gesloten tussen HSBC en [gedaagde] op 23 juni 2016. Diezelfde dag heeft Tarwada zich – op verzoek van HSBC – ook borg gesteld voor de betalingsverplichtingen van Bion uit de kredietovereenkomst met HSBC.
2.5.
In 2017 komen Bion en HSBC een betalingsregeling overeen waarin de schuld van Bion aan HSBC zal worden afgelost in termijnen over een periode van juli 2017 tot en met juni 2019. Bion komt deze betalingsregeling grotendeels niet na.
2.6.
Op 18 oktober 2017 heeft [gedaagde] de VAE verlaten naar een onbekend adres.
2.7.
Op 6 december 2018 heeft HSBC een
“FINAL DEMAND NOTICE”aan Bion gestuurd waarin zij de openstaande schuld van AED 8.837.216,98 heeft opgeëist.
2.8.
Op 19 september 2019 heeft HSBC een gerechtelijke procedure jegens Bion als schuldenaar en [gedaagde] als borg voor Bion ingesteld bij de rechter te Dubai, VAE. Tarwada is als borg ook gedagvaard in die procedure.
2.9.
De dagvaarding jegens [gedaagde] is betekend op de kantooradressen van Tarwada en Bion. De notificatie van de geplande zitting in die procedure is openbaar gepubliceerd in nieuwsbladen uit de VAE en ook aan het gerechtsgebouw te Dubai.
2.10.
De rechter te Dubai, VAE, heeft op 26 juli 2020 een verstekvonnis jegens Bion, Tarwada en [gedaagde] gewezen waarin – voor zover in deze procedure van belang – is vastgesteld dat de schuld van Bion aan HSBC een bedrag van AED 8.506.985,94 bedraagt en dat [gedaagde] daarvoor mede aansprakelijk is. In het verstekvonnis is [gedaagde] veroordeeld tot betaling van de gehele schuld van Bion aan HSBC.
2.11.
Van het verstekvonnis uit de VAE is geen rechtsmiddel ingesteld.
2.12.
Op 9 september 2021 heeft HSBC haar vordering op Bion, Tarwada en [gedaagde] overgedragen aan ARF. Van deze cessie is [gedaagde] per e-mail van 13 september 2021 op de hoogte gesteld.
2.13.
Op 15 november 2022 is in de VAE een arrestatiebevel afgegeven voor [gedaagde] omdat hij in verzuim is met het voldoen aan het verstekvonnis van 26 juli 2020.
2.14.
Volgens het Kadaster is [gedaagde] in ieder geval sinds 4 juli 2023 woonachtig in Nederland.
2.15.
De voorzieningenrechter van deze rechtbank heeft verlof verleend aan ARF om conservatoir beslag te leggen op activa van [gedaagde] in Nederland. Vervolgens is conservatoir beslag gelegd op een pand van [gedaagde] en zijn echtgenote. Het conservatoir beslag op het pand van [gedaagde] en zijn echtgenote is in onderling overleg tussen partijen – en tegen garantstelling – opgeheven om de verkoop van dat pand mogelijk te maken. Een deel van de verkoopprijs van dit pand is onder escrow geplaatst.
2.16.
Daarnaast heeft ARF conservatoir derdenbeslag onder de huurders van een ander appartement van [gedaagde] laten leggen. Daardoor wordt de huur niet aan [gedaagde] betaald. [gedaagde] heeft zijn appartement indertijd gekocht met een geldlening die is bezwaard met een hypotheekrecht op zijn appartement. De geldlener heeft [gedaagde] aangeschreven te voldoen aan zijn hypothecaire verplichtingen.

3.Het geschil

in conventie

3.1.
ARF vordert, bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis:
Primair
[gedaagde] te veroordelen conform waarin hij veroordeeld is in het VAE-vonnis, zijnde het betalen van een bedrag van AED 8.506.985,94 (omgerekend € 2.126.746,48) aan ARF te vermeerderen met 9% rente per jaar vanaf 20 september 2019 tot datum volledige betaling plus een honorarium voor juridische kosten ad AED 1.000 (omgerekend € 250), althans in de onderdelen van het VAE-vonnis waarvan uw rechtbank van oordeel is dat zij toewijsbaar zijn, althans te oordelen dat het VAE-vonnis voor erkenning in aanmerking komt inclusief de daarin opgenomen veroordelingen op een wijze die uw Rechtbank in goede justitie verantwoordelijk acht;
Subsidiair
[gedaagde] te veroordelen, conform de Facility Agreement, de Rescheduling Agreement en/of Personal Guarantee, tot betaling aan ARF van een bedrag van AED 8.506.985,94 (omgerekend € 2.126.746,48) te vermeerderen met 9% rente per jaar vanaf 20 september 2019 tot datum volledige betaling, althans een door uw rechtbank in goede justitie te bepalen rente;
Met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten, inclusief de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
ARF stelt daartoe – kort gezegd – dat het verstekvonnis van de rechter te VAE uitvoerbaar is, en kracht van gewijsde heeft omdat er geen rechtsmiddel is ingesteld. De oproeping van [gedaagde] voor die gerechtelijke procedure is geheel volgens de procesregels in VAE gedaan, en dit is in het verstekvonnis ook bevestigd door de rechter te VAE. Het verstekvonnis komt daarom voor erkenning en tenuitvoerlegging in Nederland in aanmerking, aldus ARF.
3.3.
[gedaagde] voert – samengevat – aan dat het verstekvonnis niet in aanmerking komt voor erkenning en tenuitvoerlegging in Nederland. [gedaagde] heeft als onderdeel van zijn persoonlijke garantiestelling ongedateerde bankcheques ten gunste van HSBC moeten afgeven. Als die worden getrokken door HSBC zijn die bankcheques ongedekt en kan [gedaagde] worden veroordeeld tot drie jaar celstraf in de VAE, wegens het afgeven van ongedekte cheques. Dit is in de VAE een strafbaar feit. Deze praktijk is gangbaar in de VAE, maar in strijd met de beginselen en waarden van de Nederlandse rechtsorde.
Daarnaast is [gedaagde] is niet in de gelegenheid geweest zich te verweren in de gerechtelijke procedure van HSBC jegens hem in de VAE. HSBC is de gerechtelijke procedure in 2019 gestart. Dat was twee jaar nadat [gedaagde] de VAE had verlaten. In 2017 heeft een medewerker van HSBC gedreigd de ongedateerde bankcheques in te wisselen. Toen had [gedaagde] geen andere keuze dan de VAE direct te verlaten. Daardoor heeft hij geen kennis kunnen nemen van de oproeping van de gerechtelijke procedure die HSBC in 2019 is begonnen. Bovendien kan niet worden vastgesteld dat de openbare oproeping op een correcte en juiste wijze is uitgevoerd door HSBC. Dat de rechter te Dubai, VAE, heeft overwogen dat voldaan is aan alle oproepingsvereisten mag niet als uitgangspunt worden genomen. De rechter in Nederland dient zelf vast te stellen dat aan alle eisen voor erkenning van een buitenlands vonnis is voldaan. In die gerechtelijke procedure te VAE is niet voldaan aan de eisen van behoorlijke en met voldoende waarborgen omklede rechtspleging. Ook om deze reden kan het verstekvonnis uit de VAE niet worden erkend in Nederland.
Tot slot is het naar het recht van de VAE niet mogelijk een executoriale titel aan derden te over te dragen. Het verstekvonnis kan dus niet door ARF ten uitvoer worden gelegd – ook niet in Nederland, aldus steeds [gedaagde] .
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.5.
[gedaagde] vordert – zover mogelijk bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis:
  • i) verklaring voor recht dat de door ARF in verband met de in conventie ingestelde vorderingen gelegde conservatoire beslagen jegens [gedaagde] onrechtmatig zijn gelegd;
  • ii) opheffing van alle door ARF in verband met de in conventie ingestelde vorderingen gelegde conservatoire beslagen;
  • iii) verklaring voor recht dat ARF jegens [gedaagde] aansprakelijk is voor de schade die hij lijdt en nog zal lijden ten gevolge van de door ARF onrechtmatig gelegde conservatoire beslagen;
  • iv) veroordeling van ARF om aan [gedaagde] de schade die hij lijdt en nog zal lijden ten gevolge van de onrechtmatig gelegde conservatoire beslagen te vergoeden, welke schade zal worden opgemaakt bij staat;
  • v) veroordeling van ARF in de kosten van deze procedure, alsmede tot betaling van de na het wijzen van dit vonnis ontstane kosten, alles te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 14 dagen na de betekening van het in dezen te wijzen vonnis tot aan de dag der algehele voldoening.
3.6.
[gedaagde] stelt – kort gezegd – overeenkomstig zijn verweer in conventie en concludeert dat de conservatoire beslagen ten onrechte en onrechtmatig zijn gelegd door ARF.
3.7.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in het incident
3.8.
[gedaagde] vordert bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis:
  • i) primair: opheffing van het namens ARF ten laste van [gedaagde] gelegde derdenbeslag;
  • ii) subsidiair: gedeeltelijke opheffing van het namens ARF ten laste van [gedaagde] gelegde derdenbeslag tot een bedrag van € 19.154,40,
Een en ander met veroordeling van ARF in de kosten van dit incident.
3.9.
[gedaagde] stelt daartoe overeenkomstig zijn verweer in conventie en wijst op de mogelijke problemen die voor hem ontstaan als de (hypothecaire) geldlener overgaat tot parate executie van haar hypotheekrechten. Dan heeft [gedaagde] geen woning meer. Binnenkort komt zijn vrouw bij hem wonen in [woonplaats] . Het belang van [gedaagde] dient zwaarder te wegen dan het belang van ARF bij het instandhouden van het gelegde conservatoire derdenbeslag, aldus [gedaagde] .
3.10.
ARF voert aan dat zij bereid is het conservatoir derdenbeslag op te heffen als [gedaagde] duidelijkheid en inzage verschaft over zijn financiële positie. Dit weigert [gedaagde] tot op heden. ARF heeft een vordering op [gedaagde] en haar belangen worden geschaad als het gelegde conservatoir derdenbeslag wordt opgeheven. Dan wegen haar belangen zwaarder dan de belangen van [gedaagde] , aldus steeds ARF.
3.11.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

inleidend

4.1.
Deze procedure gaat over de erkenning en tenuitvoerlegging in Nederland van een (verstek)vonnis uit de VAE. Tussen Nederland en de VAE is geen verdrag over de erkenning tenuitvoerlegging van wederzijdse vonnissen. Voor de beoordeling van deze vordering van ARF dient eerst te worden onderzocht of de formele vereisten van de artikelen 431 en 431a Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) is voldaan. In artikel 431 Rv zijn de artikelen 985 tot en met 994 Rv van toepassing verklaard.
4.2.
ARF en [gedaagde] hebben woonplaats in verschillende landen van de Europese Unie. [gedaagde] heeft woonplaats in [woonplaats] . Deze rechtbank heeft daarom rechtsmacht kennis te nemen van de vorderingen van ARF op [gedaagde] (artikel 4 Brussel I-bis [1] ). Daarnaast is deze rechtbank relatief bevoegd kennis te nemen van het verzoek tot verlening van het verlof als bedoeld in de slotzin van artikel 985 Rv.
4.3.
Tussen partijen staat niet in geschil dat het VAE-vonnis uitvoerbaar is in het land van herkomst. ARF heeft dit ook onderbouwd met verklaringen die [gedaagde] niet heeft betwist. Aan dit vereiste uit artikel 985 Rv is voldaan.
4.4.
HSBC heeft haar vordering op (onder anderen) [gedaagde] gecedeerd aan ARF. Met de dagvaarding is die cessieovereenkomst en het VAE-vonnis mede betekend aan [gedaagde] . Daarmee is voldaan het vereiste van artikel 431a Rv voor de situatie van overgang van de executoriale titel.
4.5.
Uit dit artikel blijkt dat naar Nederlands recht overgang van executoriale titels mogelijk is. Het verweer van [gedaagde] dat dit naar het recht van VAE niet kan, treft geen doel. ARF vordert immers tenuitvoerlegging van het VAE-vonnis in Nederland. Op die tenuitvoerlegging in Nederland is het Nederlands procesrecht van toepassing.
in conventie
4.6.
Voor de erkenning van een buitenlands vonnis heeft de Hoge Raad [2] de volgende criteria gegeven:
  • i) de bevoegdheid van de rechter die de beslissing heeft gegeven, berust op een bevoegdheidsgrond die naar internationale maatstaven algemeen aanvaardbaar is,
  • ii) de buitenlandse beslissing is tot stand gekomen in een gerechtelijke procedure die voldoet aan de eisen van behoorlijke en met voldoende waarborgen omklede rechtspleging,
  • iii) de erkenning van de buitenlandse beslissing niet in strijd is met de Nederlandse openbare orde, en
  • iv) de buitenlandse beslissing is niet onverenigbaar met een tussen dezelfde partijen gegeven beslissing van de Nederlandse rechter, dan wel met een eerdere beslissing van een buitenlandse rechter die tussen dezelfde partijen is gegeven in een geschil dat hetzelfde onderwerp betreft en op dezelfde oorzaak berust, mits die eerdere beslissing voor erkenning in Nederland vatbaar is.
4.7.
In deze procedure heeft [gedaagde] aangevoerd dat niet is voldaan aan het tweede en derde criterium. De eerste en vierde criteria zijn niet aan de orde gesteld door [gedaagde] . Niet is gebleken dat het VAE-vonnis door een onbevoegde rechter is gewezen of dat tussen HSBC en [gedaagde] een andere gerechtelijke procedure over hetzelfde onderwerp is gevoerd in Nederland of in het buitenland. Evenmin is gebleken dat ARF het VAE-vonnis in een ander land ten uitvoer wil leggen, zodat ook aan deze voorwaarde uit artikel 985 Rv is voldaan.
4.8.
[gedaagde] heeft aangevoerd dat hij de VAE in 2017 heeft moeten verlaten en dat hij daarom geen kennis heeft kunnen nemen van de openbare oproeping in kranten in 2019. Daarnaast betwist [gedaagde] dat die openbare oproeping in kranten is gepubliceerd. De reden waarom hij VAE heeft moeten verlaten, zijn ook redenen waarom het vonnis uit de VAE in strijd is met de Nederlandse openbare orde, aldus [gedaagde] .
4.9.
Eerst zal worden ingegaan op de redenen voor het vertrek van [gedaagde] uit de VAE, vervolgens op de specifieke eisen voor de openbare oproeping in kranten in de VAE.
VAE-vonnis in strijd met Nederlandse openbare orde?
4.10.
Over de reden voor zijn vertrek uit de VAE heeft [gedaagde] – onweersproken – betoogd dat het gebruikelijk is in de VAE dat een kredietverstrekker (in dit geval HSBC) aan een onderneming vraagt om garantstelling door de bestuurder of aandeelhouders van die onderneming. Onderdeel van die garantstelling is dat de garantsteller wordt gevraagd ongedateerde bankcheques op zijn naam af te geven. Zonder deze afgifte wordt de openstaande schuld uit het krediet direct opgeëist door de kredietverstrekker. Indien een verplichting uit de kredietovereenkomst vervolgens niet wordt nagekomen, en de garantsteller evenmin tot voldoening van zijn verplichtingen overgaat, probeert de kredietverlenende bank die ongedateerde bankcheques in te wisselen bij een andere bank. In dat geval is die bankcheque ongedekt. De kredietverlenende bank kan dan strafrechtelijk aangifte doen van het afgeven van ongedekte bankcheques, aldus steeds [gedaagde] . Tussen partijen is niet in geschil dat daarop een straf staat van drie jaar cel in de VAE.
4.11.
[gedaagde] heeft verder betoogd dat in 2017 een medewerker van HSBC hem heeft medegedeeld dat HSBC de ongedateerde bankcheques op naam van [gedaagde] zal gaan trekken. Kort daarop heeft [gedaagde] de VAE verlaten uit angst dat hij strafrechtelijk zou (kunnen) worden vervolgd.
4.12.
De in de VAE kennelijk gangbare praktijk dat een civiele bank ongedateerde bankcheques kan gebruiken als drukmiddel tegen personen is ongebruikelijk en niet bekend in Nederland. Verder kan het gebruik van ongedateerde bankcheques in de VAE leiden tot een strafrechtelijke vervolging voor een civielrechtelijke verplichting. Een dergelijke drastische maatregel staat op gespannen voet met de fundamentele beginselen voor mensenrechten, zoals tot uitdrukking is gebracht in bijvoorbeeld artikel 11 van het IVBPR [3] :
“Niemand mag gevangen worden genomen uitsluitend omdat hij niet in staat is een uit een overeenkomst voortvloeiende verplichting na te komen.”
4.13.
Onder deze omstandigheden is het in redelijkheid begrijpelijk dat [gedaagde] de VAE heeft verlaten en dat hij de feitelijke oproeping van hem te verschijnen in de gerechtelijke procedure in de VAE heeft gemist.
4.14.
Het is echter aan [gedaagde] zelf te wijten dat hij in die situatie is gekomen. Hij heeft zelf ingestemd met het afgeven van ongedateerde bankcheques nadat Bion – de onderneming waarvan hij bestuurder en aandeelhouder is – gedurende langere tijd haar betalingsverplichting jegens HSBC niet is nagekomen en de kredietverlening door HSBC wenste voort te zetten. Vervolgens is Bion in gebreke gebleven te voldoen aan haar betalingsverplichtingen jegens HSBC, ook die uit de door partijen (en dus ook [gedaagde] ) in 2017 overeengekomen betalingsregeling. Door dit alles heeft [gedaagde] het risico aanvaard dat de door hem afgegeven ongedateerde cheques als drukmiddel zouden worden gebruikt door HSBC.
4.15.
Daarnaast hebben de hierboven genoemde ongebruikelijke praktijken niet geleid tot het VAE-vonnis en zij raken de totstandkoming van dat vonnis niet. HSBC heeft de ongedateerde bankcheques op naam van [gedaagde] voor zover bekend niet getrokken en heeft slechts de persoonlijke garantiestelling ten grondslag gelegd aan haar vordering op [gedaagde] .
4.16.
Het VAE-vonnis is een civielrechtelijke kwestie over het niet voldoen aan verplichtingen uit een kredietovereenkomst tussen HSBC en Bion. [gedaagde] heeft zich als bestuurder van Bion op een later moment (dan de kredietverlening) in persoon garant gesteld (in Nederland wettelijk bepaald als borgtocht, artikel 7:850 Burgerlijk Wetboek (BW)) voor de schuld van Bion aan kredietverstrekker HSBC. In het verstekvonnis is [gedaagde] als garantsteller (of: borg) veroordeeld tot betaling van de schuld van Bion aan HSBC. Dit alles is zeer gebruikelijk – ook in het Nederlandse maatschappelijke verkeer.
4.17.
In die procedure zijn de afgegeven ongedateerde bankcheques geen onderwerp geweest. Daarom kan uit het verweer van [gedaagde] over die ongedateerde bankcheques niet worden afgeleid dat het VAE-vonnis in strijd is met de Nederlandse openbare orde (het derde criterium van het Gazpromarrest).
oproeping van [gedaagde] in de VAE
4.18.
De eisen van behoorlijke en met voldoende waarborgen omklede rechtspleging beschermen onder meer het recht van de gedaagde op wederhoor als vastgelegd in artikel 6 EVRM [4] . Een wezenlijk onderdeel daarvan is dat de gedaagde op een correcte wijze is opgeroepen. Opheldering van die oproeping mag worden verlangd in een (verkapte) exequaturprocedure van een verstekvonnis afkomstig uit een staat waarmee Nederland geen verdrag over wederzijdse erkenning van vonnissen heeft gesloten. Onvoldoende is dat in het buitenlands vonnis is vastgesteld dat aan alle formele vereisten voor oproeping is voldaan, zoals [gedaagde] terecht heeft betoogd.
4.19.
[gedaagde] heeft gewezen op de redenen voor zijn vertrek uit de VAE (volgens hem omdat HSBC heeft gedreigd de door hem afgegeven ongedateerde bankcheques te trekken, zie ook onder 4.8 tot en met 4.13). Uit hetgeen onder 4.14 tot en met 4.17 is overwogen volgt dit alles niet leidt tot de vergaande conclusie dat de gerechtelijke procedure in de VAE die heeft geleid tot het verstekvonnis, in strijd is geweest met de fundamentele beginselen van zorgvuldige rechtspleging. [gedaagde] heeft bij zijn vertrek uit de VAE kennelijk niets geregeld voor de ondernemingen waarvan hij bestuurder is. De op het kantoor van Bion en Tarwada betekende dagvaardingen hebben immers niemand bereikt, waardoor [gedaagde] niet op de hoogte is geweest van die dagvaardingen. Dit alles ligt in zijn eigen risicosfeer en raakt de wijze van rechtspleging in de VAE niet.
4.20.
[gedaagde] heeft verder aangevoerd dat hij niet correct is opgeroepen voor de gerechtelijke procedure te VAE. ARF heeft betoogd dat [gedaagde] openbaar is opgeroepen in verschillende kranten in verschillende talen in de VAE.
4.21.
Tussen partijen is niet in geschil dat in de VAE een openbare oproeping dient te geschieden in twee talen: het Arabisch en het Engels.
4.22.
ARF heeft gesteld dat in de gerechtelijke procedure te VAE tweemaal een mondelinge behandeling is gelast: een op 30 oktober 2019 en een op 21 juni 2021. De openbare oproeping van [gedaagde] voor deze mondelinge behandelingen zijn gepubliceerd op respectievelijk 14 oktober 2019 en 9 juni 2019. ARF heeft gesteld dat dit conform de procedurele voorschriften in de VAE is.
4.23.
[gedaagde] heeft de door ARF gestelde uitleg van de procedurele voorschriften in de VAE voor een openbare oproeping niet, althans onvoldoende gemotiveerd, betwist. Daarom wordt uitgegaan van de juistheid van die stellingen van ARF.
4.24.
ARF heeft producties overgelegd ter ondersteuning van haar stelling dat is voldaan aan de vereisten van openbare oproeping van [gedaagde] te verschijnen voor de rechter te VAE in een procedure jegens HSBC. Uit die producties is echter niet af te leiden dat [gedaagde] in nieuwsbladen tijdig is opgeroepen om voor de rechter te VAE te verschijnen in die procedure jegens HSBC. Daarom wordt ARF op grond van artikel 22 Rv bevolen een kopie van de volledige bladzijde van alle kranten waarin de publieke oproeping van [gedaagde] voor de rechter te VAE is geplaatst, met daarin het oproepingsbericht duidelijk gemarkeerd. Voor zover die pagina’s niet in de Engelse taal zijn, dient ARF een officieel Engelse of Nederlandse vertaling van het oproepingsbericht te overleggen. De kosten van vertaling dient ARF zelf te dragen.
4.25.
[gedaagde] zal in de gelegenheid worden gesteld zich bij akte nader uit te laten over de door ARF in het geding gebrachte stukken.
4.26.
Indien ARF niet slaagt in het overleggen van deze oproeping, kan het VAE-vonnis niet worden erkend in Nederland omdat de fundamentele beginselen van wederhoor niet zijn gehonoreerd. In dat geval zal de subsidiaire vordering van ARF worden behandeld, waarbij aan de orde zullen komen de overige, inhoudelijke, standpunten van partijen over de gestelde borgstelling van [gedaagde] jegens HSBC. Partijen zullen dan worden geïnformeerd over de verdere voortzetting van deze procedure.
4.27.
Alle beslissingen in conventie worden aangehouden.
in reconventie
4.28.
In reconventie staan de namens ARF gelegde conservatoire beslagen ten laste van [gedaagde] centraal. De beslissing over de vorderingen van ARF op [gedaagde] – ter zekerheid waarvan die conservatoire beslagen zijn gelegd – worden in conventie aangehouden. Daaruit volgt dat ook alle beslissingen in reconventie worden aangehouden.
in het incident
4.29.
De gevorderde opheffing kan worden toegewezen als een belangenafweging tussen partijen in het voordeel van [gedaagde] uitvalt. Bij opheffing van de gelegde conservatoire beslagen wordt de beslaglegger benadeeld. In dit geval is nog niet gebleken dat de vordering van ARF op [gedaagde] summierlijk ondeugdelijk is. [gedaagde] heeft gewezen op mogelijke problemen met zijn hypothecaire geldlener. ARF heeft betoogd het beslag op te zullen heffen als [gedaagde] duidelijkheid verschaft over zijn financiën. Daarop heeft [gedaagde] nog niet gereageerd. Een belastingaangifte van enkele jaren geleden is onvoldoende om de huidige financiële positie duidelijk te maken. Een belangenafweging tussen ARF en [gedaagde] valt daarom uit in het voordeel van ARF. De gevorderde opheffing van het conservatoir beslag op huurinkomsten wordt daarom afgewezen.
4.30.
De kosten in het incident worden gecompenseerd.
4.31.
Om proceseconomische redenen worden alle beslissingen in een eindvonnis genomen. De beslissing in het incident wordt dus aangehouden.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
draagt ARF op te overleggen de kopieën van de pagina’s uit nieuwsbladen (met een duidelijk leesbare datum) waarin de openbare oproeping van [gedaagde] is opgenomen in het geding te brengen, met daarin het oproepingsbericht duidelijk gemarkeerd en voor zover dit in de Arabische taal is, begeleid met een officiële vertaling in het Engels of in het Nederlands van het oproepingsbericht,
5.2.
verwijst de zaak naar de rol van
woensdag 30 oktober 2024voor akte overlegging producties als bedoeld in 5.1, waarna de zaak wordt verwezen voor antwoordakte van [gedaagde] op een termijn van twee weken nadat ARF haar akte heeft ingediend,
5.3.
houdt alle beslissingen aan,
in reconventie
5.4.
houdt alle beslissingen aan,
in het incident
5.5.
houdt alle beslissingen aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.H.C. Jongeneel, rechter, bijgestaan door mr. R.E.R. Verloo, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 2 oktober 2024.

Voetnoten

1.Verordening (EU) Nr. 1215/2012 betreffende rechterlijke bevoegdheid, erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken
2.Hoge Raad, 26 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2838 (Gazpromarrest)
3.Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten van 16 december 1966
4.Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden