ECLI:NL:RBAMS:2025:2634

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 april 2025
Publicatiedatum
23 april 2025
Zaaknummer
C/13/756033 / HA RK 24-287
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopig getuigenverhoor in civiele procedure met betrekking tot bouwstop jacuzzi

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 10 april 2025 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopig getuigenverhoor. Verzoekers, die een jacuzzi in hun achtertuin willen plaatsen, hebben een bouwstop opgelegd gekregen door de Gemeente Amsterdam. Na een beroep en bezwaar tegen deze bouwstop, hebben zij een verzoek ingediend om een voorlopig getuigenverhoor te bevelen, omdat zij menen dat de Gemeente onjuist is voorgelicht tijdens een mondelinge behandeling bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoekers onvoldoende belang hebben bij het houden van een voorlopig getuigenverhoor, omdat de Afdeling in haar beslissing geen rekening heeft gehouden met het bestaan van klachten over de jacuzzi's. De rechtbank heeft het verzoek afgewezen en de verzoekers veroordeeld in de proceskosten van de verwerende partij, de Gemeente Amsterdam. De proceskosten zijn begroot op € 1.737, inclusief griffierecht en salaris advocaat. De beschikking is openbaar uitgesproken en de verzoekers moeten de kosten binnen veertien dagen betalen.

Uitspraak

RECHTBANK Amsterdam

Civiel recht
Zaaknummer / rekestnummer: C/13/756033 / HA RK 24-287
Beschikking van 10 april 2025
in de zaak van

1.[verzoeker 1] ,

wonende in [woonplaats 1] ,
2.
[verzoeker 2],
wonende in [woonplaats 1] ,
verzoekende partijen,
hierna samen ook te noemen: [verzoekers] (enkelvoud),
advocaat: mr. C.A.H. van de Sanden,
tegen

1.[verweerster] ,

wonende in [woonplaats 2] ,
hierna: [verweerster] ,
advocaat: mr. J.P. Schoenmaker,
2.
GEMEENTE AMSTERDAM,
gevestigd in Amsterdam,
hierna: de Gemeente,
verwerende partijen,

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift, met bijlagen,
- de brief van 14 oktober 2024 van de griffier aan de Gemeente, waarin de Gemeente is aangeschreven als (mogelijk) belanghebbende,
- de brief van 30 oktober 2024 waarin de Gemeente laat weten geen verweer te voeren,
- de tussenbeschikking van 21 november 2024, waarin een mondelinge behandeling is bepaald,
- het verweerschrift van [verweerster] , met bijlagen,
- de brief van [verzoekers] van 6 februari 2025,
- de brief van [verweerster] van 10 februari 2025,
- de mondelinge behandeling van 20 februari 2025, het daarvan opgemaakte proces-verbaal en de daarin vermelde stukken.
1.2.
De beschikking is bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1.
[verzoekers] woont sinds 2021 in [woonplaats 1] en wil graag een jacuzzi in de achtertuin. Na te zijn begonnen met de bouw heeft de Gemeente een bouwstop en een last onder dwangsom opgelegd. [verzoekers] is, na beroep en bezwaar daartegen te hebben ingesteld, in afwachting van de mondelinge behandeling bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling).
2.2.
[verzoekers] heeft de Gemeente op grond van de Wet open overheid verzocht om verstrekking van alle aanwezige informatie met betrekking tot jacuzzi’s in het plangebied, inclusief informatie over eventuele klachten hierover van omwonenden (hierna: het Woo-verzoek). De Gemeente heeft geantwoord dat er geen meldingen of klachten zijn die betrekking hebben op jacuzzi’s in het plangebied.
2.3.
De Gemeente heeft bij besluit van 13 juli 2022 een nieuw bestemmingsplan ‘ [stadsdelen] 2022’ vastgesteld, waartegen [verzoekers] (naast anderen) beroep heeft ingesteld bij de Afdeling en waarvan de mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 14 februari 2024.
2.4.
Tijdens deze mondelinge behandeling trad [verweerster] op als gemachtigde van de Gemeente. [verweerster] is werkzaam als juridisch planoloog bij PartnersRO. Zij voerde namens PartnersRO een opdracht van de Gemeente uit met betrekking tot de actualisatie van het bestemmingsplan.
2.5.
[verweerster] is tijdens de mondelinge behandeling gevraagd naar de reden van het in het bestemmingsplan opgenomen verbod op zwembaden. Omdat [verweerster] het antwoord op deze vraag niet wist heeft zij tijdens een schorsing gebeld met een medewerker van de Gemeente. Vervolgens heeft [verweerster] , toen de schorsing voorbij was, onder meer geantwoord dat er klachten bij de Gemeente bekend zijn over de overlast van zwembaden en jacuzzi’s.
2.6.
Op 14 augustus 2024 heeft de Afdeling uitspraak gedaan, waarin het beroep van [verzoekers] tegen het nieuwe bestemmingsplan ongegrond is verklaard. De relevante overwegingen van de uitspraak (ECLI:NL:RVS:2024:3290) luidden als volgt:

62.2. De Afdeling verwijst naar overweging 30 van deze uitspraak voor de toelichting voor de inperking van de mogelijkheden om vergunningvrij te bouwen. Verder heeft de raad, onder verwijzing naar een uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 16 augustus 2022, 22/13546, toegelicht dat er op grond van het vorige plan discussies waren over de vraag of het gebruik van een zwembad of jacuzzi gezien kan worden als gebruik van de tuin. Om verdere discussies over de mogelijke aanleg van zwembaden te voorkomen heeft de raad ervoor gekozen zwembaden uitdrukkelijk uit te sluiten. Volgens de raad gaat het om een groot bouwwerk in de tuin dat gevuld wordt met water voor recreatie en zijn dergelijke bouwwerken niet wenselijk in de tuinen van dit plangebied. De Afdeling kan deze toelichting, die voldoende locatie-specifiek is, volgen. In het aangevoerde bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet heeft mogen kiezen voor deze regeling.
Het betoog slaagt niet.
63. Het beroep is ongegrond”.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
[verzoekers] verzoekt de rechtbank om op grond van artikel 186 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) een voorlopig getuigenverhoor te bevelen en legt aan dit verzoek, samengevat, het volgende ten grondslag.
3.2.
[verzoekers] wil in een afzonderlijke procedure een verklaring voor recht vorderen dat de Gemeente en/of een van haar medewerkers en/of PartnersRO en/of een of meer van haar medewerkers onrechtmatig jegens [verzoekers] heeft gehandeld door de Afdeling tijdens de mondelinge behandeling op 14 februari 2024 onjuist voor te lichten. Uit de naar aanleiding van het Woo-verzoek ontvangen informatie blijkt namelijk dat er in het geheel geen klachten zijn geweest over zwembaden of jacuzzi’s. Met een getuigenverhoor wil [verzoekers] inzicht verkrijgen in de kennis die derden hebben omtrent hetgeen [verweerster] heeft verklaard. Om vast te kunnen stellen welke partijen in rechte te betrekken, is het van belang informatie te verkrijgen over hoe deze verklaring van [verweerster] tot stand is gekomen, welke personen daarbij betrokken waren en wie welke verantwoordelijkheid hiervoor heeft gehad, aldus [verzoekers] . Daarom verzoekt [verzoekers] om de hiernavolgende als getuigen op te roepen: [verweerster] ; de door [verweerster] aan te wijzen persoon/personen met wie zij tijdens de schorsing van de mondelinge behandeling telefonisch of op enig ander moment overleg heeft gehad en die haar de onjuiste informatie heeft verstrekt; [naam] ; en andere nader aan te wijzen personen met kennis van deze kwestie.
3.3.
[verweerster] verweert zich tegen toewijzing van het verzoek en legt daaraan ten grondslag dat [verzoekers] onvoldoende belang heeft bij haar verzoek tot houden van het voorlopig getuigenverhoor. De verklaring van [verweerster] in een voorlopig getuigenverhoor is niet bruikbaar voor [verzoekers] in een mogelijke hoofdzaak omdat [verweerster] geen informatie heeft over de achtergrond van het antwoord van de medewerker van de Gemeente of over iedere partij die [verzoekers] mogelijk in rechte zou willen betrekken, aldus [verweerster] . Daarnaast is het voorlopig getuigenverhoor irrelevant om te achterhalen welke partij [verzoekers] in rechte zou moeten betrekken, omdat [verzoekers] weet dat [verweerster] in dienst is van PartnersRO en een opdracht uitvoerde bij de Gemeente. Een vordering jegens [verweerster] persoonlijk op grond van onrechtmatige daad, is daarmee bij voorbaat al kansloos, aldus [verweerster] .
3.4.
Op stellingen van partijen zal hierna, voor zover van belang, nader worden ingegaan.

4.De beoordeling

toetsingskader bij de beoordeling van het verzoek tot een voorlopig getuigenverhoor
4.1.
Op deze zaak is het bewijsrecht van toepassing zoals dat luidde voor 1 januari 2025 aangezien het verzoekschrift voor die datum is ingediend.
4.2.
Het wettelijk uitgangspunt voor het toelaten tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor staat in artikel 186 Rv. Daarin is bepaald dat in gevallen waarin getuigenbewijs is toegelaten een voorlopig getuigenverhoor wordt bevolen als een belanghebbende daarom verzoekt. Dan moet wel aan bepaalde voorwaarden zijn voldaan. Die voorwaarden staan in artikel 187 lid 3 Rv en hebben te maken met de inhoud van het verzoekschrift en met het doel van het voorlopig getuigenverhoor. In het verzoekschrift moet de verzoeker duidelijk vermelden waar de zaak globaal over gaat, wat hij vordert of wil vorderen, welke feiten hij wil bewijzen en wie de getuigen zijn. Vooral wat hij wil bewijzen moet voldoende duidelijk zijn voor de betrokken rechter(s) en de wederpartij. Ook moet duidelijk genoeg zijn wat de getuigen daarover kunnen verklaren. Heel gedetailleerd hoeft de verzoeker niet te zijn, omdat een voorlopig getuigenverhoor nu juist dient om onduidelijkheden op te helderen en om degene die om zo’n verhoor verzoekt in staat te stellen te beoordelen of het zinvol is een voorgenomen vordering in te stellen.
4.3.
Als aan de formele eisen is voldaan kan de rechter het verzoek toch afwijzen. Bijvoorbeeld als de verzoeker misbruik maakt van de bevoegdheid om een voorlopig getuigenverhoor te verzoeken (artikel 3:13 BW). Daarvan kan sprake zijn als het belang van de verzoeker veel minder zwaarwegend is dan het belang van de wederpartij bij het niet houden van een voorlopig getuigenverhoor. Ook kan het verzoek in strijd zijn met de eisen van een goede procesorde, bijvoorbeeld omdat het verzoek wordt gedaan op een moment dat het houden van een voorlopig getuigenverhoor een lopende procedure te veel doorkruist. De rechter kan ook oordelen dat er een andere, zwaarwegende reden is om het verzoek af te wijzen. Daarnaast kan van de bevoegdheid om een voorlopig getuigenverhoor te vragen geen gebruik worden gemaakt als de verzoeker onvoldoende belang heeft bij toewijzing van het verzoek (artikel 3:303 BW). Zie ook ECLI:NL:HR:2022:1105 en 1112.
er is sprake van een afwijzingsgrond
4.4.
Of het verzoekschrift van [verzoekers] aan de wettelijke vereisten voldoet kan in het midden blijven, omdat [verzoekers] onvoldoende belang heeft bij toewijzing van het verzoek. Dit wordt als volgt toegelicht.
4.5.
Het gestelde belang van [verzoekers] ligt in het verschil tussen de informatie die de Gemeente bij de Afdeling op 14 februari 2024 naar voren heeft gebracht (via door [verweerster] gegeven antwoorden) en de informatie die [verzoekers] heeft gekregen met het Woo-verzoek. Dat verschil wordt op zichzelf niet betwist. Bovendien heeft [verweerster] een verklaring gegeven hoe dit verschil ontstaan kan zijn: klachten kunnen bij de Gemeente op verschillende wijze worden ingediend en klachten ouder dan vijf jaar zijn niet altijd zichtbaar.
4.6.
Belangrijker is echter dat als, met [verzoekers] , veronderstellenderwijs wordt aangenomen dat de Afdeling onjuist is voorgelicht – wat betekent dat het antwoord op het Woo-verzoek juist was (geen klachten) en de door [verweerster] gegeven antwoorden aan de Afdeling niet (wel klachten) – [verzoekers] nog steeds onvoldoende belang heeft. Vast staat immers dat de Afdeling het wel of niet aanwezig zijn van klachten niet kenbaar heeft betrokken in haar beslissing (zie 2.6). Dat het bestaan van klachten, ondanks dat daar niets over in de beslissing is opgenomen, toch een rol heeft gespeeld bij de beslissing is denkbaar, maar dan had van [verzoekers] verwacht mogen worden dat zij concreet had aangeven waarom dat in dit geval aannemelijk is. Dat heeft [verzoekers] nagelaten. Daar komt bij dat
een rol spelennog niet gelijk staat aan anders beslissen. Pas als vast staat dat de Afdeling met andere informatie (geen klachten) anders had beslist, kan sprake zijn van een onrechtmatig handelen van de Gemeente jegens [verzoekers] omdat dan pas sprake kan zijn van schade. Dit alles maakt dat [verzoekers] onvoldoende belang heeft om een voorlopig getuigenverhoor toe te staan. Daarbij moet tot slot in het oog worden gehouden dat een voorlopig getuigenverhoor per definitie een belasting van verweerder(s) en getuigen oplevert.
4.7.
Hetgeen in 4.6 is overwogen ziet op een mogelijke vordering van [verzoekers] op de Gemeente (omdat de Afdeling onjuist zou zijn voorgelicht). Ten aanzien van een mogelijke vordering op [verweerster] , PartnersRO of andere medewerkers heeft [verzoekers] onvoldoende gesteld. [verweerster] heeft toegelicht dat zij namens PartnersRO een opdracht van de Gemeente Amsterdam uitvoerde en daarbij van de Gemeente ontvangen informatie aan de Afdeling heeft doorgegeven. Niets meer niets minder. Hoe [verweerster] , PartnersRO of andere medewerkers (naast of in plaats van de Gemeente) onrechtmatig gehandeld hebben is niet concreet gemaakt en volgt ook niet uit het dossier.
4.8.
Gelet op het voorgaande wordt het verzoek van [verzoekers] afgewezen.
4.9.
Tot slot heeft [verzoekers] met de brief van 6 februari 2025 de suggestie gedaan dat de rechtbank gebruik maakt van haar artikel 22 Rv bevoegdheid om bepaalde, op de zaak betrekking hebbende bescheiden, op te vragen. De rechtbank ziet daar geen aanleiding toe, mede gezien hetgeen hiervoor is overwogen.
proceskosten
4.10.
[verzoekers] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) van [verweerster] betalen. De kosten aan de zijde van [verweerster] worden tot op heden begroot op € 1.737. Dit bedrag is opgebouwd uit € 331 aan griffierecht, € 1.228 aan salaris advocaat (twee punten x tarief € 614) en de kosten die na deze beschikking ontstaan, te vermeerderen zoals in de beslissing is bepaald.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst het verzoek om een voorlopig getuigenverhoor te bevelen af;
5.2.
veroordeelt [verzoekers] in de proceskosten van € 1.737 te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92 plus de kosten van betekening als [verzoekers] niet tijdig aan de veroordeling voldoet en de beschikking daarna wordt betekend,
5.3.
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.L.S. Kalff, bijgestaan door
mr. L.M. Garritsen, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 10 april 2025.