ECLI:NL:RBAMS:2025:2567

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 april 2025
Publicatiedatum
18 april 2025
Zaaknummer
13/052787-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van moord en veroordeling voor poging tot het voorhanden krijgen van een vuurwapen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 22 april 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van moord op zijn partner en van poging tot het voorhanden krijgen van een vuurwapen. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de moord, omdat de betrouwbaarheid van de verklaring van de dochter van het slachtoffer niet kon worden vastgesteld en er onvoldoende steunbewijs was. Het onderzoek had niet geleid tot concreet bewijs dat de verdachte zijn partner had omgebracht. De rechtbank concludeerde dat niet buiten redelijke twijfel kon worden vastgesteld dat de verdachte schuldig was aan de moord. Echter, de rechtbank achtte het wel bewezen dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan poging tot het voorhanden krijgen van een vuurwapen. De verdachte had een vuurwapen willen kopen en had hiervoor geld overhandigd aan een tussenpersoon. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 20 dagen voor deze poging, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis had doorgebracht. De benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering, omdat de verdachte was vrijgesproken van het eerste feit.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/052787-21
Datum uitspraak: 22 april 2025
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1978,
ingeschreven in de basisregistratie personen op een bij de rechtbank bekend adres.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 16 oktober 2024 en 26 maart 2025 (inhoudelijke behandeling) en 22 april 2025 (sluiting en uitspraak).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. S.M. Hoogerheide en van wat verdachte en zijn raadsman mr. M.L. van Gaalen naar voren hebben gebracht.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van dat wat door of namens de benadeelde partijen/nabestaanden [benadeelde partij 1] , bijgestaan door mr. J.J.J. Broekhuizen, en [benadeelde partij 2] , bijgestaan door mr. R.A. Korver naar voren is gebracht. Mr. Korver trad daarbij tevens op namens de nabestaanden [nabestaande 1] en [nabestaande 2].

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – na wijziging op de zitting van 16 oktober 2024 – ten laste gelegd dat
1. hij in of omstreeks de periode van 7 januari 2016 tot en met 29 maart 2016 te Amsterdam en/of Nunspeet, in elk geval in Nederland, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft de verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, een of meerdere gewelds- handeling(en) op de keel en/of hals, in elk geval in de halsstreek verricht, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] door manuele strangulatie/ verwurging, is overleden;
2. hij in of omstreeks de periode van 1 december 2015 tot en met 25 december 2015 te Amsterdam en/of Valkenswaard, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een vuurwapen van categorie II en/of III, (te weten een pistool (Norinco)) voorhanden te hebben/krijgen,
- [naam 1] en/of [naam 2] heeft benaderd voor het aanschaffen van een vuurwapen en/of (vervolgens) (nadat [naam 2] aan hem, verdachte een foto had gestuurd van een vuurwapen)
- aan [naam 2] 500 euro heeft overhandigd voor de aankoop van een vuurwapen.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Inleiding
Op 9 januari 2016 heeft verdachte bij de politie melding gedaan van vermissing van zijn toenmalige partner, [slachtoffer]. Zij zou in de nacht van 7 op 8 januari 2016 na een ruzie in dronken toestand hun gezamenlijke woning aan de [adres] hebben verlaten. De politie is daarop een onderzoek gestart. Op 29 maart 2016 is het stoffelijk overschot van [slachtoffer] aangetroffen in het Zandenbos bij Nunspeet. Zij blijkt door manuele verwurging om het leven te zijn gebracht.
3.2.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich, overeenkomstig het door haar op schrift gestelde requisitoir en de latere reactie naar aanleiding van het deskundigenonderzoek ten aanzien van de verklaring van [naam dochter], op het standpunt gesteld dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte de tenlastegelegde feiten heeft begaan en heeft daartoe de volgens haar relevante bewijsmiddelen gepresenteerd.
Volgens de officier van justitie is verdachte degene die [slachtoffer] om het leven heeft gebracht door geweldsuitoefening op haar hals. Vastgesteld kan worden dat [slachtoffer] verdachte uit de woning wilde hebben en de relatie wilde verbreken. Verdachte heeft, vóór de verdwijning van [slachtoffer], een vuurwapen willen kopen (ten laste gelegd als feit 2). Verdachte is op de dag nadat [slachtoffer] voor het laatst is gezien een tijd onbereikbaar geweest en heeft die dag een afspraak om zijn geld voor het vuurwapen terug te krijgen. Verder heeft hij binnen veertien dagen een nieuwe partner in huis en gaat hij na de vermissing van [slachtoffer] verder met zijn leven alsof er niets is gebeurd. Verdachte is bekend met de vindplaats van het stoffelijk overschot van [slachtoffer] en er is niet gebleken van betrokkenheid van derden. Eveneens is [slachtoffer] niet meer gezien door derden na de geldopname op 7 januari 2016 in de middag. Op (kritische) vragen met betrekking tot de bevindingen van het onderzoekteam heeft verdachte geen inhoudelijke reactie gegeven. Volgens de officier van justitie leidt dit alles ertoe dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte verantwoordelijk is voor de dood van zijn toenmalig partner, [slachtoffer]. Hoewel de poging van verdachte om een vuurwapen aan te schaffen kan worden gezien als een handeling die mogelijk tot de dood van [slachtoffer] had kunnen leiden, is het duidelijk dat dit uiteindelijk niet zo is verlopen. Voor voorbedachte rade is dan ook onvoldoende bewijs, zodat de impliciet subsidiair ten laste gelegde doodslag bewezen kan worden.
De op 15 maart 2023 door [naam dochter], dochter van verdachte en [slachtoffer], afgelegde verklaring draagt bij aan het bewijs tegen verdachte. Volgens de officier van justitie gaat het niet om een verklaring die is samengesteld uit delen die zij heeft gehoord van derden maar om een eigen herinnering. Daar komt bij dat de deskundige heeft aangegeven dat hetgeen door [naam dochter] op 15 maart 2023 is verteld niet gelogen is en dat dus niet aan de waarachtigheid van de verklaringen hoeft te worden getwijfeld. Overigens is de officier van justitie van mening dat ook zonder de verklaring van [naam dochter] tot een bewezenverklaring van het impliciet subsidiair tenlastegelegde kan worden gekomen.
De officier van justitie acht op grond van de verklaringen van [naam 1] en [naam 2] tevens bewezen dat verdachte heeft geprobeerd om een vuurwapen te kopen, zoals onder feit 2 ten laste is gelegd.
3.3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aan de hand van zijn pleitaantekeningen integrale vrijspraak bepleit.
Er is, ondanks uitgebreid politieonderzoek, geen enkel direct technisch bewijs voor betrokkenheid van verdachte bij de dood van [slachtoffer]. Ook in onderling verband en samenhang bezien kan niet tot dat bewijs worden gekomen. Er zijn geen getuigen, er is geen forensisch bewijs, er is geen bewijs dat verdachte in Nunspeet plaatst. Er is enkel sprake van een slechte relatie tussen verdachte en [slachtoffer]. Er is geen sprake van belastende omstandigheden die vragen om een verklaring van de verdachte. Tot slot kan het door de politie aangedragen alternatieve scenario, dat [slachtoffer] is vertrokken vanwege haar psychische gemoedstoestand en door een onbekende om het leven gebracht, niet worden uitgesloten.
Wat betreft de verklaring van [naam dochter] van 15 maart 2023 is de stelling van de verdediging niet dat zij bewust in strijd met de waarheid haar vader heeft belast, maar dat haar verklaring niet als voldoende betrouwbaar kan worden aangemerkt om te dienen als bewijsmiddel, nu zij eerder volstrekt anders heeft verklaard en er sinds die eerdere verklaringen zes jaren zijn verlopen waarin zij veel informatie tot zich heeft genomen die van invloed kan zijn geweest op haar herinnering. Dat de laatste verklaring van [naam dochter] niet als betrouwbaar kan worden aangemerkt, althans onvoldoende betrouwbaar is om als bewijsmiddel te kunnen worden gebruikt, wordt door de inhoud van het deskundigenrapport ondersteund.
Verdachte dient ook te worden vrijgesproken van het onder feit 2 ten laste gelegde omdat de verklaringen van vader en zoon Kool onbetrouwbaar zijn, althans de betrouwbaarheid daarvan niet kan worden vastgesteld. Subsidiair dient vrijspraak te volgen omdat er geen bewijs is dat het verdachte te doen was om een vuurwapen van categorie II of III. Meer subsidiair stelt de verdediging zich op het standpunt dat er geen sprake is van een begin van uitvoering. De gedragingen zouden mogelijk te duiden zijn als voorbereidingshandelingen maar dat is niet tenlastegelegd zodat vrijspraak moet volgen.
3.4.
Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde
De rechtbank is van oordeel dat verdachte van het onder 1 ten laste gelegde moet worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Vast staat dat [slachtoffer] door geweldsuitoefening op haar hals om het leven is gebracht. De politie heeft uitgebreid onderzoek gedaan rondom haar dood. De rechtbank heeft acht geslagen op de onderzoeksbevindingen die tot de verdenking jegens verdachte hebben geleid. Uit het onderzoek is onder andere het volgende naar voren gekomen:
  • de relatie tussen verdachte en [slachtoffer] was niet goed;
  • getuigen verklaren dat [slachtoffer] nooit weg zou lopen zonder haar (destijds 7-jarige) dochter [naam dochter];
  • getuigen verklaren dat de plek in het Zandenbos waar het lichaam van [slachtoffer] uiteindelijk is aangetroffen bekend was bij verdachte omdat die plek langs de route lag die verdachte met hen reed na het vissen bij een forellenvijver in Doornspijk;
  • [slachtoffer] is in het Zandenbos aangetroffen in een joggingbroek in de (kinder)maat en van het merk dat haar dochter [naam dochter] in die periode droeg;
  • een getuige verklaart dat [slachtoffer] in november 2015 tegen hem heeft gezegd dat hij verdachte in gedachten moest houden als zij er plotseling niet meer zou zijn;
  • verdachte heeft een paar weken voor haar verdwijning geprobeerd om een vuurwapen te kopen (zie bewijsoverweging feit 2);
  • verdachte heeft zich op 8 januari 2016, de dag nadat [slachtoffer] voor het laatst is gezien, ziek gemeld op zijn werk en is tussen 12:15 en 15:07 uur telefonisch onbereikbaar geweest, waarbij de door zijn telefoon om 12:15 uur aangestraalde cell-ID op de Diemerzeedijk zich bevindt bij de oprit van de snelweg A1, op de route die kan worden genomen naar Nunspeet;
  • het is getuigen opgevallen dat verdachte na de vermissing van [slachtoffer] gewoon doorging met zijn leven en hij heeft al snel een nieuwe relatie gekregen met een vrouw, die eind februari 2016 in de woning aan de Jacob van Lennepstraat is ingetrokken terwijl [slachtoffer] op dat moment nog vermist was en haar lichaam nog niet was gevonden.
Ook andere gedragingen van verdachte nadat zijn partner als vermist was opgegeven zijn opvallend en roepen de nodige vragen op, evenals zijn houding gedurende het strafproces, waarin verdachte op geen enkele vraag van de rechtbank heeft willen antwoorden. De hiervoor genoemde feiten en omstandigheden, in samenhang met de verdere inhoud van het dossier, zijn naar het oordeel van de rechtbank echter onvoldoende redengevend om te dienen tot het bewijs dat verdachte [slachtoffer] om het leven heeft gebracht. Hoewel de rechtbank graag antwoord had gekregen van verdachte op een aantal opmerkelijke onderzoeksbevindingen, en het met name voor de nabestaanden moeilijk te verdragen is dat verdachte geen vragen heeft willen beantwoorden, is er geen sprake van zodanig redengevende feiten en omstandigheden die vragen om een aannemelijke, die redengevendheid ontzenuwende, verklaring van de verdachte. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat forensisch onderzoek in de woning en boxruimte van verdachte en [slachtoffer] en de bedrijfsauto van verdachte met speurhonden getraind in het herkennen van bloed- en lijkgeur, onderzoek van gegevensdragers van verdachte en [slachtoffer], divers DNA-onderzoek, onderzoek met betrekking tot parkeeracties, boetes, de tankkaart van verdachte en gegevens van de snelwegen (zoals ANPR), buurtonderzoek en onderzoek naar camerabeelden geen aanwijzingen hebben opgeleverd voor betrokkenheid van verdachte bij de dood van [slachtoffer]. De rechtbank neemt verder in aanmerking dat de patholoog in het sectierapport geen uitsluitsel heeft kunnen geven over het moment van overlijden; dat kan een week of meerdere weken tot maanden geleden zijn [de rechtbank begrijpt: gerekend vanaf de datum van het pathologisch onderzoek op 31 maart 2016]. Dit gegeven maakt dat niet kan worden vastgesteld vanaf welk moment het stoffelijk overschot van [slachtoffer] in het bos in Nunspeet heeft gelegen, hetgeen ruimte laat voor een ander scenario dan waarvan de officier van justitie uitgaat, namelijk dat [slachtoffer] in de nacht van 7 op 8 januari 2016 om het leven is gebracht en door verdachte de dag erna naar Nunspeet is gebracht. De omstandigheid dat bij het opsporingsonderzoek geen andere verdachte in beeld is gekomen, maakt het voorgaande niet anders.
De verklaring van [naam dochter]
De dochter van verdachte en [slachtoffer], [naam dochter], is op 28 april 2016 en 18 januari 2017 door de politie gehoord. Zij heeft daarbij verklaard dat zij in de nacht van de verdwijning van haar moeder vanuit haar bed heeft gehoord dat haar vader en moeder ruzie hadden, dat ze een klap hoorde van de deur en daarna haar moeder niet meer heeft gehoord. Op 15 maart 2023 is [naam dochter] opnieuw gehoord. Dit vond plaats nadat zij een gesprek had gehad met haar zus [naam zus], waarbij [naam zus] onder andere had verteld dat hun moeder door verwurging om het leven is gekomen. [naam dochter] heeft toen bij de politie verklaard dat zij in de nacht van de verdwijning van haar moeder wakker werd van een knal, dat ze uit de slaapkamer van haar vader en moeder geluiden hoorde die op stikgeluiden leken en dat toen zij de deur naar de slaapkamer opdeed, zij zag dat haar moeder op de grond lag en haar vader haar keel dichthield. Zij had altijd gedacht dat het wurgen een droom was omdat haar vader haar had gezegd dat er niets aan de hand was, totdat haar zus haar had verteld dat hun moeder gewurgd was.
De rechtbank heeft tijdens de inhoudelijke behandeling op 16 oktober 2024 bepaald dat onderzoek gedaan moet worden naar de betrouwbaarheid en waarachtigheid van de (totstandkoming van de) verklaring van [naam dochter] op 15 maart 2023. Deskundige dr. G. Wolters heeft in zijn rapport van 15 januari 2025 geconcludeerd dat het aannemelijk is dat de verklaring van [naam dochter] te goeder trouw is afgelegd, maar dat het scenario 1) dat de verklaringen juist zijn en de waarheid bevatten en het scenario 2) dat de verklaringen zijn gebaseerd op een pseudo-herinnering die in die is ontstaan door suggestie, fantasie en dromen, beide evengoed mogelijk zijn omdat feitelijke ondersteuning voor het scenario dat [naam dochter] schetst in het verhoor op 15 maart 2023 ontbreekt en het scenario van een pseudo-herinnering niet uitgesloten kan worden. De consequentie daarvan is dat de bewijswaarde van deze verklaringen zeer beperkt is.
De rechtbank neemt de conclusie van de deskundige over. Nu de betrouwbaarheid van de verklaring niet kan worden vastgesteld en steunbewijs voor de verklaring ontbreekt is de rechtbank van oordeel dat de bedoelde verklaring van [naam dochter] niet kan bijdragen aan het bewijs.
Conclusie
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat op grond van de zich in het dossier bevindende onderzoeksbevindingen, ook in onderling verband en samenhang bezien, niet buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat verdachte [slachtoffer] van het leven heeft beroofd. Het uitgebreide onderzoek heeft onvoldoende concreet bewijs opgeleverd voor een andersluidend oordeel. Verdachte wordt van het onder 1 ten laste gelegde vrijgesproken.
Het oordeel over het onder 2 ten laste gelegde
De rechtbank acht op basis van de in het dossier aanwezige bewijsmiddelen wel bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot het voorhanden krijgen van een vuurwapen.
Uit de verklaringen van zowel [naam 1] als [naam 2] volgt dat verdachte [naam 1] heeft benaderd omdat hij een vuurwapen wilde aanschaffen, dat [naam 1] op zijn beurt zijn zoon [naam 2] heeft gevraagd om een vuurwapen voor verdachte te kopen, [naam 1] verdachte het telefoonnummer van [naam 2] heeft gegeven, [naam 2] aan verdachte een foto van het vuurwapen, een M1911, heeft gestuurd dat hij aan hem zou verkopen, ze afspraken hebben gemaakt over het aanschafbedrag en verdachte ook daadwerkelijk het overeengekomen bedrag van € 500,- bij [naam 2] heeft langsgebracht. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan deze verklaringen te twijfelen. Op 23 december 2015 is er € 500,- contant van de rekening van verdachte opgenomen. Op 24 december 2015 is [naam 2] na een pseudoverkoop door de politie aangehouden. Het inbeslaggenomen vuurwapen dat [naam 2] kwam kopen, betrof een pistool van het merk Norinco, model 1911 A1, zijnde een vuurwapen van categorie III in de zin van de Wet Wapens en Munitie. Voornoemde omstandigheden zijn naar het oordeel van rechtbank, anders dan de raadsman heeft betoogd, voldoende om te spreken van een begin van uitvoering.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
2. in de periode van 1 december 2015 tot en met 25 december 2015 in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een vuurwapen van categorie III, (te weten een pistool (Norinco)) voorhanden te krijgen,
- [naam 1] en [naam 2] heeft benaderd voor het aanschaffen van een vuurwapen envervolgens nadat [naam 2] aan hem, verdachte, een foto had gestuurd van een vuurwapen
- aan [naam 2] € 500,- heeft overhandigd voor de aankoop van een vuurwapen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 14 jaar, met aftrek van voorarrest. Daarnaast heeft de officier van justitie de gevangenneming gevorderd.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat aan verdachte geen straf dient te worden opgelegd nu verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot het voorhanden krijgen van een wapen. Het ongecontroleerde bezit van vuurwapens en de handel daarin levert ernstige gevaren op voor de samenleving als geheel en dient krachtig te worden bestreden. Uiteindelijk heeft verdachte het bezit niet verworven, maar reeds zijn poging daartoe draagt bij aan instandhouding van het gevaar en kan hem in ernstige mate worden verweten.
Uit het strafblad van verdachte van 13 februari 2025 blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld op grond van de Wet wapens en munitie.
Alles afwegende vindt de rechtbank een gevangenisstraf van 20 dagen, met aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, passend. Dat betekent dat verdachte niet terug hoeft naar de gevangenis. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat het feit geruime tijd geleden heeft plaatsgevonden en het bij een poging is gebleven.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de vordering tot gevangenneming afwijzen.

8.Beslag

Onder verdachte zijn blijkens de beslaglijst van 13 februari 2025 de volgende voorwerpen in beslag genomen:

1.2 STK Hout (Omschrijving: 5152318 vloerplaten)2. 1 STK GSM (Omschrijving: 5173559, Nokia)3. 1 DS Doos (Omschrijving: 5174529 medicijn doosje)4. 2 STK Pil (Omschrijving: 5174532)5. 2 STK Sleutel (Omschrijving: 5174564)6. 1 STK Paspoort (Omschrijving: 5174588 op naam van [slachtoffer])7. 1 STK Identiteitsbewijs (Omschrijving: 5174589 op naam van [slachtoffer])8. 1 STK Zak (Omschrijving: 5174563 met diverse tekeningen)9. 3 STK Sleutel (Omschrijving: 5174992)10. 4 STK Sleutel (Omschrijving: 5174993 met een hartvormige sleutelhanger)11. 1 STK Slot (Omschrijving: 5174581)12. 1 STK GSM (Omschrijving: 5174547, Samsung)13. 1 STK GSM (Omschrijving: 5174548, Sagem)14. 1 STK Broek (Omschrijving: 5188201, Panther)15. 1 STK Mat (Omschrijving 5174206)16. 1 STK Mat (Omschrijving: 5174208)17. 1 STK Schoenen (Omschrijving: 5174998, Nike)18. 2 STK Schoenen (Omschrijving: 5174572, AUSTRALIAN)

De officier van justitie en de verdediging hebben ten aanzien van het beslag geen standpunt ingenomen.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Retour rechthebbende
De onder de nummers 1 tot en met 5, 9 tot en met 13 en 15 tot en met 18 in beslaggenomen voorwerpen, toebehorende aan verdachte, dienen aan hem te worden geretourneerd, nu deze voorwerpen niet in relatie staan tot enig strafbaar feit, althans daarvan is uit het onderzoek niet gebleken.
Bewaring ten behoeve van de rechthebbende
De onder de nummers 6, 7, 8 en 14 inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen zullen worden bewaard ten behoeve van de rechthebbende.

9.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [naam dochter] vordert € 20.000,- aan immateriële schade (schokschade) te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Zoals hiervoor naar voren is gekomen zal verdachte worden vrijgesproken van hetgeen hem onder feit 1 wordt verweten en zal aan hem geen straf of maatregel worden opgelegd. Evenmin wordt artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht toegepast. De wet (artikel 361 van het Wetboek van Strafvordering) schrijft voor dat in dat geval de benadeelde partij niet in haar vordering kan worden ontvangen. De benadeelde partij zal in de vordering dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard. Aan een inhoudelijke bespreking van de vordering zal daarom niet worden toegekomen.
De benadeelde partij en de verdachte zullen ieder de eigen kosten dragen.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op artikel 45 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 1 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4. is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 2:
-
poging tot handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
20 dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Gelast de teruggave aan verdachte van:
1. STK Hout (Omschrijving: 5152318 vloerplaten)
2. 1 STK GSM (Omschrijving: 5173559, Nokia)
3. 1 DS Doos (Omschrijving: 5174529 medicijn doosje)
4. 2 STK Pil (Omschrijving: 5174532)
5. 2 STK Sleutel (Omschrijving: 5174564)
9. 3 STK Sleutel (Omschrijving: 5174992)
10. 4 STK Sleutel (Omschrijving: 5174993 met een hartvormige sleutelhanger)
11. 1 STK Slot (Omschrijving: 5174581)
12. 1 STK GSM (Omschrijving: 5174547, Samsung)
13. 1 STK GSM (Omschrijving: 5174548, Sagem)
15. 1 STK Mat (Omschrijving 5174206)
16. 1 STK Mat (Omschrijving: 5174208)
17. 1 STK Schoenen (Omschrijving: 5174998, Nike)
18. 2 STK Schoenen (Omschrijving: 5174572, AUSTRALIAN)
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van:
6. 1 STK Paspoort (Omschrijving: 5174588 op naam van [slachtoffer])
7. 1 STK Identiteitsbewijs (Omschrijving: 5174589 op naam van [slachtoffer])
8. 1 STK Zak (Omschrijving: 5174563 met diverse tekeningen)
14. 1 STK Broek (Omschrijving: 5188201, Panther)
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij 1] niet-ontvankelijk in haar vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Wijst af de vordering tot gevangenneming.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.M. Beunk, voorzitter,
mrs. J. Thomas en C.C.J. Maas-van Es, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K.M.H. Stikkers, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 22 april 2025.