ECLI:NL:RBAMS:2025:2450

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 april 2025
Publicatiedatum
15 april 2025
Zaaknummer
C/13/757181 / HA ZA 24-1073
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van individuele inleenopdrachten door niet-nakomen uitlener en de gevolgen daarvan

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 16 april 2025 een tussenuitspraak gedaan in een civiele procedure tussen Betabit Amsterdam B.V. en Transavia Airlines C.V. en Transavia Airlines B.V. Betabit vorderde schadevergoeding wegens de beëindiging van inleenopdrachten en schending van een geheimhoudingsbeding. De rechtbank oordeelde dat Betabit ontvankelijk was in haar vordering tegen Transavia B.V., maar wees de vordering tot schadevergoeding af omdat Betabit zelf de inleenopdrachten had beëindigd. De rechtbank oordeelde verder dat het overnameverbod in de inleenovereenkomst nietig was op grond van artikel 9a van de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs (Waadi). Betabit had geen recht op een redelijke vergoeding voor de overname van een medewerker door Transavia, omdat er geen afspraken waren gemaakt over een dergelijke vergoeding. De rechtbank droeg Betabit op te bewijzen dat Transavia vertrouwelijke informatie had gedeeld met een medewerker, wat zou leiden tot een schending van het geheimhoudingsbeding. De zaak wordt voortgezet met bewijslevering.

Uitspraak

RECHTBANK Amsterdam

Civiel recht
Zaaknummer: C/13/757181 / HA ZA 24-1073
Vonnis van 16 april 2025
in de zaak van
BETABIT AMSTERDAM B.V.,
te Rotterdam,
eisende partij,
hierna te noemen: BETABIT,
advocaat: mr. R. Horstman,
tegen

1.TRANSAVIA AIRLINES C.V.,

te Schiphol,
2.
TRANSAVIA AIRLINES B.V.,
te Schiphol,
gedaagde partijen,
hierna samen te noemen: TRANSAVIA ,
advocaat: mr. L.R. Krijgsheld.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 16 september 2024 met producties
- de e-mail van 31 oktober 2024 van mr. Horstman namens Betabit met producties 15 en 16
- de conclusie van antwoord met producties
- het tussenvonnis van 18 december 2024, waarbij een mondelinge behandeling is bepaald
- de akte overlegging producties van Betabit van 21 februari 2025
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 5 maart 2025 en de daarin genoemde stukken
- de brief van 1 april 2025 van mr. Horstman namens Betabit met opmerkingen bij het proces-verbaal en de reactie daarop van 2 april 2025 van mr. Krijgsheld namens Transavia.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Betabit is een onderneming die zich onder meer bezig houdt met het ontwikkelen, produceren en uitgeven van software, beheer van computerfaciliteiten en verschillende overige dienstverlenende activiteiten op het gebied van informatietechnologie.
2.2.
Transavia exploiteert een luchtvaartmaatschappij.
2.3.
In 2020 hebben Betabit en Transavia C.V. overeenstemming bereikt over een samenwerking. De daarover gemaakte afspraken zijn vastgelegd in een overeenkomst, getiteld ‘Overeenkomst Inlening’ (hierna: de inleenovereenkomst), welke overeenkomst is ingegaan op 1 oktober 2020.
2.4.
De inleenovereenkomst bevat onder meer de volgende bepalingen:
Artikel 1 Definities en bijlages
1.1
Definities
(…)
Inleenopdracht: de tussen Transavia en Opdrachtnemer gesloten overeenkomst met betrekking tot het gedurende een bepaalde periode door Opdrachtnemer aan Transavia ter beschikking stellen van een Specialist voor het verrichten van werkzaamheden/opdrachten onder de voorwaarden zoals genoemd in deze Overeenkomst (…).
(…)
Specialist: een Eigen Medewerker of ZZP’er die door de Opdrachtnemer in het kader van de opdracht van Transavia ter beschikking wordt gesteld.
(…)
Artikel 2 Aard Overeenkomst
2.1
De dienstverlening van Opdrachtnemer jegens Transavia bestaat uit het op verzoek van Transavia ter beschikking stellen van Specialisten ten behoeve van Transavia op basis van de in deze Overeenkomst en de daarbij behorende Bijlagen gestelde condities.
2.2
Als Partijen overeenkomen dat een Specialist (of Specialisten) worden ingeleend door Transavia, wordt daartoe een aparte Inleenopdracht gesloten.
(…)
Artikel 4 Inzet Specialist(en)
(…)
4.3
Opdrachtnemer voldoet conform de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs (Waadi) aan de registratieverplichting in het Handelsregister van de Kamer van Koophandel in het kader van het al dan niet bedrijfsmatig - ter beschikking stellen van arbeidskrachten aan andere ondernemingen. Opdrachtnemer vrijwaart Transavia van eventuele boeteheffingen of anderszins wegens het door Opdrachtnemer niet voldoen aan de verplichtingen uit hoofde van de Waadi.
(…)
Artikel 5 Algemene Bepalingen Inlening
(…)
5.8
Overname personeel
a Opdrachtnemer mag geen gebruik maken van de diensten van personeelsleden en voormalige personeelsleden van Transavia dan wel van de met haar gelieerde vennootschappen, anders dan door tussenkomst van deze vennootschappen, zolang enige contractuele relatie bestaat tussen Opdrachtnemer en deze vennootschappen alsmede gedurende een periode van maanden nadat alle contractuele relaties tussen Opdrachtnemer en de vorenbedoelde vennootschappen zijn geëindigd.
b Transavia mag geen gebruik maken van de diensten van personeelsleden van Opdrachtnemer zonder schriftelijke toestemming van Opdrachtnemer, zolang tussen Transavia en Opdrachtnemer een contractuele relatie bestaat alsmede gedurende maanden nadat alle contractuele relaties tussen Transavia en Opdrachtnemer zijn geëindigd.
c Onverminderd het recht op schadevergoeding zal degene die de in dit artikel vermelde verplichtingen schendt een boete verschuldigd zijn van € 900,00 per dag per werknemer dat de schending van de desbetreffende verplichting voortduurt.
(…)
Artikel 6 Inleenopdrachten
6.1
Looptijd Inleenopdracht
a Voor iedere inleenopdracht wordt een aparte overeenkomst gesloten, de Inleenopdracht.
b De Inleenopdracht vangt aan op de datum zoals aangegeven in de opdracht. De opdracht eindigt van rechtswege op het moment dat de werkzaamheden naar het oordeel van de Transavia zijn voltooid.
c Indien de opdracht voor een bepaalde periode wordt aangegaan, eindigt de opdracht op de in de Inleenopdracht aangegeven datum.
d Transavia kan te allen tijde de Inleenopdracht opzeggen, met inachtneming van een
opzegtermijn van één kalendermaand. Indien er sprake is van een plotselinge afname in vraag voor het uitvoeren van werkzaamheden en/of de noodzaak bij Transavia om
kosten te besparen, dan kunnen Partijen in overleg een kortere opzegtermijn afspreken.
(…)
Artikel 8 Gedragscode, Screening en Geheimhouding
(…)
8.3
Vertrouwelijke Informatie
a. Partijen zullen op geen enkele wijze de inhoud van deze Overeenkomst, alsmede alle niet openbare gegevens en informatie welke aan Partijen bekend wordt in het kader van de uitvoering van deze Overeenkomst (inclusief persoonsgegevens) (Vertrouwelijke
Informatie) aan derden bekend maken, anders dan voor zover noodzakelijk voor de
uitvoering van de Overeenkomst of na eventuele voorafgaande schriftelijke toestemming van de andere Partij, tenzij en voor zover een Partij daartoe is gehouden krachtens enige dwingendrechtelijke wettelijke bepaling.
(…)
Bij overtreding van het bepaalde in artikel 8.3 verbeurt de overtredende Partij een onmiddellijk zonder verdere sommatie of ingebrekestelling opeisbare boete van € 10.000 per overtreding, onverminderd de gehoudenheid van Opdrachtnemer om de volledige schade aan de andere Partij te vergoeden. De overtredende Partij heeft daarnaast de plicht om al het redelijke te doen om de schade voor de andere Partij te beperken.
2.5.
Op grond van de inleenovereenkomst heeft Betabit verschillende medewerkers aan Transavia ter beschikking gesteld. Ten aanzien van elk van deze medewerkers is een individuele inleenopdracht overeen gekomen (hierna: de inleenopdracht(en)). Het betreft inleenopdrachten met betrekking tot de volgende medewerkers (hierna: de medewerker(s)):
  • [naam 1] , met een looptijd tot 30 juni 2024.
  • [naam 2] , met een looptijd tot 30 juni 2024.
  • [naam 3] , met een looptijd tot 30 juni 2024.
  • [naam 4] , met een looptijd tot 30 juni 2024.
  • [naam 5] , met een looptijd tot 31 oktober 2024.
2.6.
In mei en juni 2024 is er tussen partijen een discussie ontstaan over gesprekken die Transavia voerde met enkele medewerkers over het rechtstreeks in dienst treden van die medewerkers bij Transavia.
2.7
In een e-mail van donderdag 6 juni 2024 schreef [naam 6] , de CCO van Betabit, aan [naam 7] , de IT-verantwoordelijke van Transavia, onder meer:
“Nu een reactie is uitgebleven (…) hebben we daarom in overleg met onze medewerkers besloten om hen rust te gunnen en tot nader order geen werkzaamheden voor Transavia te laten uitvoeren. Zij zullen nog wel morgen en maandag hun lopende werkzaamheden afronden.
Met het oog op de continuïteit van onze dienstverlening aan Transavia zijn we vanzelfsprekend bereid en in staat gekwalificeerde vervangers leveren. We vernemen graag van Transavia of daar tot het eind van de lopende opdrachten behoefte aan bestaat. In dat geval kunnen we de cv’s van deze vervangers doorsturen en kunnen wij ook zorgen voor een interne overdracht voor de nog resterende looptijd van de opdracht.”
2.8
In antwoord op deze e-mail en na een telefonisch overleg met Betabit schreef [naam 7] aan [naam 6] op maandag 10 juni 2024:
“Hierbij laat ik jullie weten dat Transavia helaas niet kan voldaan aan de voorwaarde(n) die door jullie werd(en) gesteld in het gesprek van vanmiddag. Wanneer dit voor jullie reden is om vervangend personeel in te zetten dan kan ik hierbij alvast aangeven dat Transavia van dit aanbod geen gebruik wenst te maken.”
2.9
Met ingang van 11 juni 2024 hebben de medewerkers geen werkzaamheden meer voor Transavia verricht.
2.1
Bij e-mail van 5 juli 2024 heeft Transavia de inleenovereenkomst opgezegd met inachtneming van de overeengekomen termijn van zes maanden. Met ingang van 5 januari 2025 is de inleenovereenkomst geëindigd.
2.11
Per 1 oktober 2024 is [naam 2] in dienst getreden bij Transavia.

3.Het geschil

3.1.
Betabit vordert na vermindering van eis – samengevat – dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, Transavia B.V. en Transavia C.V. hoofdelijk veroordeelt
tot betaling van € 126.019,50 aan schadevergoeding inzake beëindigde inleenopdrachten, vermeerderd met de wettelijke handelsrente over dit bedrag vanaf 25 juni 2024;
inzake schending van het overnameverbod,
primair: tot betaling van € 87.300 aan contractuele boete, vermeerderd met de wettelijke handelsrente over dit bedrag vanaf 25 juni 2024; en
subsidiair: tot betaling van een redelijke vergoeding van € 35.000 dan wel een door de rechtbank te bepalen bedrag, vermeerderd met de wettelijke handelsrente over dit bedrag vanaf 25 juni 2024;
tot betaling van € 10.000 aan contractuele boete inzake schending van het geheimhoudingsbeding, dan wel een door de rechtbank te bepalen bedrag, vermeerderd met de wettelijke handelsrente over dit bedrag vanaf 25 juni 2024;
tot vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten tot een beloop van € 3.475,01;
tot betaling van de proces- en nakosten.
3.2.
Betabit legt aan deze vorderingen – samengevat en zakelijk weergegeven – het volgende ten grondslag. Transavia heeft de inleenopdrachten met de medewerkers voortijdig beëindigd, door niet akkoord te gaan met het terugtrekken van de medewerkers en het aanbieden van vervangende arbeidskrachten door Betabit. Hierdoor heeft Betabit schade geleden van € 126.019,50, zijnde de gemiste omzet over de nog resterende looptijd van de beëindigde inleenopdrachten. In de tweede plaats heeft Transavia het overnameverbod uit de inleenovereenkomst geschonden door [naam 2] in dienst te nemen tijdens de looptijd daarvan. Op grond van artikel 5.8 sub c van de inleenovereenkomst is Transavia daarom een boete verschuldigd van € 900 per dag van 1 oktober 2024, de datum van indiensttreding, tot 5 januari 2025, de datum van het eindigen van de inleenovereenkomst, in totaal € 87.300. Subsidiair vordert Betabit een redelijke vergoeding van € 35.000. Bij de berekening van de hoogte daarvan wordt aangeknoopt bij de kosten die Betabit heeft gemaakt voor werving, selectie en opleiding en bij de bedoeling van partijen, zoals die blijkt uit de concepttekst voor een nieuwe inleenovereenkomst. In de derde plaats heeft Transavia het geheimhoudingsbeding uit de inleenovereenkomst geschonden door vertrouwelijke informatie met [naam 2] te delen. Op grond van artikel 8.3 van de inleenovereenkomst moet Transavia daarvoor een boete van € 10.000 aan Betabit betalen.
3.3.
Transavia concludeert tot niet-ontvankelijkheid van Betabit dan wel tot afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van Betabit in de kosten van de procedure. Voor zover de vordering is ingesteld tegen Transavia B.V. geldt dat deze geen partij was bij de overeenkomsten met Betabit en daarom niet aansprakelijk is jegens Betabit. Transavia betwist verder in de eerste plaats dat zij de individuele inleenopdrachten heeft opgezegd. Betabit heeft deze overeenkomsten zelf beëindigd door de medewerkers van de opdracht af te halen. Ten aanzien van het overnameverbod uit artikel 5.8 van de inleenovereenkomst stelt Transavia dat dat in strijd is met artikel 9a lid 2 Waadi en daarom nietig is. De subsidiair door Betabit gevorderde vergoeding is onevenredig hoog en niet onderbouwd. Ook betwist Transavia inbreuk te hebben gemaakt op het geheimhoudingsbeding.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Samenvatting
4.1.
De rechtbank zal hierna oordelen dat Betabit ontvankelijk is in haar vordering op Transavia B.V. De vordering tot schadevergoeding zal de rechtbank afwijzen omdat Betabit de inleenopdrachten heeft beëindigd. Wat de vorderingen inzake het overnamebeding betreft zal de rechtbank ten eerste oordelen dat artikel 5.8 van de inleenovereenkomst nietig is wegens strijd met artikel 9a van de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs (Waadi). Zij zal de vordering van de contractuele boete daarom afwijzen. Ook de subsidiaire vordering inzake een redelijke vergoeding wordt afgewezen nu daarvoor geen grond bestaat. Ten aanzien van de vordering gegrond op het schenden van het geheimhoudingsbeding komt de rechtbank tot een bewijsopdracht aan Betabit.
De vordering op Transavia B.V.
4.2.
Blijkens het door partijen overgelegde uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel is Transavia B.V. de enige beherend vennoot van de commanditaire vennootschap (hierna: CV) Transavia C.V. Artikel 18 Wetboek van Koophandel (WvK), dat op grond van artikel 19 lid 2 WvK ook van toepassing is op de beherend vennoten van een CV, bepaalt voor de vennootschap onder firma dat ieder van de vennoten hoofdelijk verbonden is voor de verbintenissen van de vennootschap. De schuldeisers van de CV kunnen daarom hun vorderingen op het vermogen van de vennoten verhalen. [1] Daaruit volgt dat Transavia B.V. kan worden aangesproken voor op Transavia C.V. rustende verplichtingen. Dat Betabit uitsluitend heeft gecontracteerd met Transavia C.V. maakt dat niet anders. Dat betekent dat Betabit ontvankelijk is in haar vordering op Transavia B.V.
De individuele inleenopdrachten
4.3.
Tussen partijen is niet in geschil dat de individuele inleenopdrachten op of omstreeks 11 juni 2024 zijn geëindigd. Partijen verschillen van mening door wie en op welke wijze de inleenopdrachten zijn beëindigd.
4.4.
Vast staat dat Betabit op 6 juni 2024 aan Transavia heeft laten weten de medewerkers met ingang van 11 juni 2024 tot nader order geen werkzaamheden voor Transavia te laten uitvoeren (zie hierboven, punt 2.7). Met ingang van 11 juni 2024 hebben de medewerkers ook geen werkzaamheden meer verricht voor Transavia.
4.5.
Betabit heeft gesteld dat het terugroepen van de medewerkers niet kan worden beschouwd als beëindiging van de inleenopdrachten door haar, zoals Transavia heeft betoogd, omdat zij heeft aangeboden om voor vervangers te zorgen (zie de genoemde e-mail van 6 juni 2024). Dat argument slaagt niet. Uit de overgelegde stukken en wat partijen tijdens de zitting naar voren hebben gebracht blijkt dat partijen elke individuele inleenopdracht zijn aangegaan met het oog op de persoon en vaardigheden van een specifieke medewerker. Dat volgt uit de door partijen geschetste samenwerking die onder meer inhield dat Betabit naar aanleiding van specifieke vragen van Transavia, de juiste medewerkers met specialistische kennis daarvoor aanleverde. Dat vindt ook steun in de inhoud van de (beknopte) individuele inleenopdrachten waarin, naast de naam en functie van de medewerker, een specifieke opdrachtomschrijving, en het voor de medewerker overeengekomen tarief, de werktijden en de looptijd van de opdracht waren opgenomen. Door het terugtrekken van de medewerkers raakte Betabit aldus aan de kern van de door haar aangegane verplichtingen. Het stond Transavia daarom vrij niet akkoord te gaan met de inzet van vervangers. Daarbij speelt ook mee, zoals Transavia ter zitting onweersproken heeft aangevoerd, dat de inzet van vervangers voor de lopende werkzaamheden in de gegeven omstandigheden niet mogelijk was en dat aan het aannemen daarvan een selectieproces en een inwerkperiode van een aantal maanden vooraf gaan. Tenslotte is van belang dat, toen Betabit de medewerkers op 11 juni 2024 terugriep, vier van de vijf inleenopdrachten al aan het einde van diezelfde maand zouden aflopen.
4.6.
Betabit heeft verder aangevoerd dat zij zich genoodzaakt zag de medewerkers terug te trekken om hen rust te gunnen. Dat was nodig, aldus Betabit, omdat de medewerkers door Transavia werden benaderd met het verzoek om rechtstreeks bij haar in dienst te treden, hetgeen door de medewerkers als agressief en sociaal onveilig werd ervaren en stress veroorzaakte. Transavia heeft dit betwist en erop gewezen dat het haar vrij stond om deze gesprekken te voeren, die bovendien steeds prettig verliepen. De rechtbank is van oordeel dat Betabit, in het licht van wat Transavia heeft aangevoerd, de gestelde noodzaak om de medewerkers terug te trekken onvoldoende heeft geconcretiseerd. Dat had wel op haar weg gelegen, waarbij meespeelt dat het door partijen overgelegde berichtenverkeer tussen de medewerkers en Transavia geen blijk geeft van een agressieve of onveilige wijze van communiceren door Transavia.
4.7.
Betabit heeft tenslotte verklaard dat het haar bedoeling was om de medewerkers na korte tijd weer naar Transavia te laten terugkeren. Ter zitting heeft de advocaat van Betabit toegelicht dat het ging om ‘een paar dagen rust’. Dat standpunt is niet te rijmen met de hiervoor al aangehaalde e-mail van 6 juni 2024 en met de brief van de advocaat van Betabit van 13 juni 2024, waarin hij aan Transavia schrijft dat Betabit de medewerkers ‘tot nader order zal moeten vervangen’. Als het daadwerkelijk zou zijn gegaan om een paar dagen noodzakelijke rust had het voor de hand gelegen dat Betabit dit ondubbelzinnig had gecommuniceerd en afgestemd met Transavia, hetgeen Betabit heeft nagelaten.
4.8.
Het voorgaande rechtvaardigt de conclusie dat van voortijdige beëindiging van de inleenopdrachten door Transavia geen sprake is. Betabit heeft door het terugroepen van de medewerkers de nakoming van haar verplichtingen gestaakt en daardoor de inleenopdrachten zelf beëindigd. Voor het toewijzen van de door Betabit gevorderde schadevergoeding is daarom geen grond. Dat betekent dat de eerste vordering van Betabit zal worden afgewezen.
Toepasselijkheid van de Waadi
4.9.
Partijen zijn het erover eens dat artikel 5.8 van de inleenovereenkomst (zie 2.4) medewerkers van Betabit belemmert om een arbeidsovereenkomst met Transavia te sluiten. Transavia heeft gesteld dat Betabit geen beroep kan doen op artikel 5.8 van de inleenovereenkomst, omdat dit beding nietig is op grond van artikel 9a lid 2 Waadi.
4.10.
Betabit heeft de toepasselijkheid van de Waadi betwist. Zij heeft daartoe – samengevat – aangevoerd dat zij geen uitzendbureau is in de zin van de Uitzendrichtlijn [2] en niet is gericht op het ter beschikking stellen van arbeidskrachten. Ook heeft Betabit aangevoerd dat de medewerkers geen uitzendkrachten zijn en dat zij niet onder leiding en toezicht van Transavia hebben gewerkt.
4.11.
De rechtbank zal deze criteria toepassen aan de hand van de door partijen aangevoerde feiten en omstandigheden en beoordelen of het belemmeringsverbod uit artikel 9a lid 2 Waadi op de inleenovereenkomst van toepassing is.
4.12.
Artikel 1 lid 1, aanhef en onder c, Waadi, definieert het ter beschikking stellen van arbeidskrachten als: het tegen vergoeding ter beschikking stellen van arbeidskrachten aan een ander voor het onder diens toezicht en leiding, anders dan krachtens een met deze gesloten arbeidsovereenkomst, verrichten van arbeid.
Volgens artikel 9a lid 1 Waadi legt degene die arbeidskrachten ter beschikking stelt geen belemmeringen in de weg voor de totstandkoming van een arbeidsovereenkomst na afloop van de terbeschikkingstelling tussen de ter beschikking gestelde arbeidskracht en degene aan wie hij ter beschikking is gesteld. Artikel 9a lid 2 Waadi bepaalt dat elk beding in strijd met het eerste lid nietig is.
Artikel 9a Waadi is ingevoerd ter implementatie van de Uitzendrichtlijn. Het artikel moet daarom worden uitgelegd in overeenstemming met de Uitzendrichtlijn. [3]
Uitzendbureau en uitzendkracht
4.13.
Als eerste wordt beoordeeld of Betabit kan worden aangemerkt als ‘uitzendbureau’ en de medewerkers als ‘uitzendkracht’ in de zin van de Uitzendrichtlijn.
4.14.
Artikel 1 lid 1 Uitzendrichtlijn bepaalt dat de richtlijn van toepassing is op werknemers met een arbeidsovereenkomst of arbeidsverhouding met een uitzendbureau, die ter beschikking worden gesteld van inlenende ondernemingen om onder toezicht en leiding van genoemde ondernemingen tijdelijk te werken. Artikel 3 lid 1, aanhef en onder b, Uitzendrichtlijn, bepaalt dat onder uitzendbureau wordt verstaan: iedere natuurlijke of rechtspersoon die, overeenkomstig het nationale recht, een arbeidsovereenkomst of een arbeidsverhouding aangaat met uitzendkrachten teneinde deze ter beschikking te stellen van inlenende ondernemingen om daar onder toezicht en leiding van deze ondernemingen tijdelijk te werken. Art. 3 lid 1, aanhef en onder c, Uitzendrichtlijn, bepaalt dat onder uitzendkracht wordt verstaan: een werknemer met een arbeidsovereenkomst of arbeidsverhouding met een uitzendbureau teneinde ter beschikking te worden gesteld van een inlenende onderneming om daar onder toezicht en leiding van laatstgenoemde onderneming tijdelijk te werken.
4.15.
Vast staat dat de medewerkers een arbeidsverhouding hadden met Betabit, dat Betabit gedurende langere tijd (enkele jaren) medewerkers aan Transavia ter beschikking heeft gesteld en dat Betabit daarvoor een vergoeding ontving. Deze vorm van dienstverlening behoorde tot de bedrijfsactiviteiten van Betabit, zoals ook blijkt uit de registratie in het handelsregister van Betabit als ‘uitleenbureau’ met een registratie op grond van de Waadi. Dit hebben partijen ook in artikel 2 en 4.3 van de inleenovereenkomst vastgelegd (zie 2.4).
4.16.
Betabit heeft aangevoerd dat zij niet als uitzendbureau is aan te merken omdat zij slechts incidenteel medewerkers uitleende. Dat betoog slaagt niet, nu op grond van artikel 3 lid 1, aanhef en onder b, en artikel 1 lid 2 van de Uitzendrichtlijn, iedere (rechts)persoon die in het kader van het uitoefenen van een economische activiteit arbeidskrachten ter beschikking stelt als uitzendbureau onder de werkingssfeer van de richtlijn valt. Deze bepalingen stellen geen nadere eisen aan de omvang van de uitleenactiviteiten. Overigens is het standpunt van Betabit niet te rijmen met de genoemde registratie en met de omvang en duur van de dienstverlening aan Transavia.
4.17.
Betabit heeft verder betoogd dat zij niet als uitzendbureau is aan te merken omdat zij niet is aangesloten bij Stichting Pensioenfonds voor Personeelsdiensten (StiPP), Stichting Fonds voor de Uitzendbranche (SFU) en de Stichting Private Aanvulling WW en WGA (PAWW). Ook dat betoog treft geen doel, nu voor de toepasselijkheid van de Uitzendrichtlijn en de Waadi slechts van belang is dat Betabit medewerkers ter beschikking stelde. Betabit verwijst nog naar correspondentie uit 2020-2023 met StiPP, SFU en PAWW. Daaruit kan echter worden afgeleid dat Betabit in deze periode
welbij SFU en PAWW was aangesloten.
4.18.
Ten aanzien van de medewerkers heeft Betabit nog aangevoerd dat zij niet kunnen worden aangemerkt als uitzendkrachten in de zin van de Uitzendrichtlijn omdat zij met Betabit een vast dienstverband hebben. Ook dat betoog slaagt niet. De omstandigheid dat tussen de uitzendkracht en het uitzendbureau een dienstverband bestaat, staat aan de toepasselijkheid van de Uitzendrichtlijn en de Waadi niet in de weg. Dit volgt ook uit rechtspraak van de Hoge Raad over het beschermingsbereik van de Uitzendrichtlijn en artikel 9a Waadi. [4]
4.19.
Uit het bovenstaande volgt dat Betabit en de medewerkers onder de definities van ‘uitzendbureau’ en ‘uitzendkracht’ in de zin van de Uitzendrichtlijn kunnen vallen. Of daarvan in de gegeven omstandigheden ook daadwerkelijk sprake is, en het uitlenen van de medewerkers kan worden gekwalificeerd als ‘ter beschikking stellen’ in de zin van de Uitzendrichtlijn en de Waadi, hangt af van het antwoord op de vraag of zij onder toezicht en leiding van Transavia hebben gewerkt. Dit zal in het navolgende worden beoordeeld.
Leiding en toezicht
4.20.
Blijkens de totstandkomingsgeschiedenis van de Waadi is met ‘toezicht en leiding’ in de Waadi hetzelfde bedoeld als met ‘toezicht en leiding’ in de definitie van de uitzendovereenkomst in artikel 7:690 BW. [5] Of sprake is van toezicht en leiding in de zin van artikel 7:690 BW moet aan de hand van dezelfde maatstaven worden beantwoord als die gelden voor het aannemen van een gezagsverhouding als bedoeld in artikel 7:610 lid 1 BW. [6] Voldoende is hierbij dat de bevoegdheid bestaat om bindende instructies te geven. Naarmate het gaat om meer deskundige, goed opgeleide en gespecialiseerde arbeidskrachten ligt daarbij de nadruk minder op een gezagsverhouding en meer op de vraag of de werkverschaffer bevoegd is om het arbeidsproces, de werkomgeving en de arbeidsomstandigheden in te richten. Het gaat hierbij steeds om de feitelijke situatie, dus om de feitelijke uitvoering van de werkzaamheden.
4.21.
Uit de overgelegde stukken en wat partijen tijdens de zitting naar voren hebben gebracht blijkt het volgende. Partijen zijn overeengekomen dat de medewerkers van Betabit de werkzaamheden primair uitvoeren vanuit het kantoor van Transavia (artikel 1.1 en 5.1 sub a van de inleenovereenkomst). In de praktijk werkten de medewerkers voltijds voor Transavia. Daarvan werkten zij twee dagen per week op kantoor bij Transavia, waar zij gebruik maakten van de aan hen ter beschikking gestelde kantoorfaciliteiten. Zij hadden zich te houden aan de arbeidstijden en het beleid van Transavia inzake hybride werken. De medewerkers communiceerden met een e-mailadres van Transavia en ondertekenden hun berichten met een Transavia handtekening. De medewerkers werkten aan projecten van Transavia in zelfstandig opererende teams waarin verder medewerkers van Transavia en andere externe medewerkers konden zitten.
4.22.
Transavia heeft in aanvulling daarop gesteld dat de verantwoordelijkheid voor de werkzaamheden van de medewerkers lag bij mevrouw [naam 8] , de
IT Area Leadvan Transavia. Transavia heeft onder meer verwezen naar de gehanteerde functieomschrijvingen, naar een werkplanning van Transavia en correspondentie tussen medewerkers en [naam 8] over een afwezigheidsmelding, overplaatsing naar een andere afdeling binnen Transavia en het volgen van een training van Transavia. In aanvulling daarop heeft [naam 8] ter zitting onder meer verklaard dat de inhoudelijke werkzaamheden van de medewerkers door haar en andere stakeholders binnen Transavia werden bepaald en dat zij tweewekelijks met de teams waarin de medewerkers werkzaam waren overleg voerde over de werkzaamheden en resultaten.
4.23.
Volgens Betabit betekent het feit dat [naam 8] instructies aan de medewerkers kon geven niet dat ook sprake was van leiding en toezicht door Transavia. De medewerkers bepaalden de invulling van hun werkzaamheden grotendeels zelf. Ter zitting heeft de heer [naam 9] , [naam functie] van Betabit, verklaard dat hij niet precies weet wat de medewerkers in de teams doen omdat zij zeer autonoom werken. Er werd door de medewerkers regelmatig online of op kantoor bij Betabit overlegd over het werk bij Transavia. Of de medewerkers daar vervolgens iets mee deden bepaalden zij echter zelf, aldus [naam 9] .
4.24.
Betabit heeft daarmee niet, althans onvoldoende, betwist dat Transavia voor wat betreft de uitvoering van de inleenopdrachten de bevoegdheid had om bindende instructies aan de medewerkers te geven en verder een sturende rol had bij de inrichting van het arbeidsproces, de werkomgeving en de arbeidsomstandigheden. Dat rechtvaardigt de conclusie dat Transavia leiding en toezicht had over de medewerkers.
Niet doorslaggevend is dus dat de medewerkers hun taken ook deels zelfstandig uitvoerden en evenmin dat Betabit uit hoofde van de met de medewerkers gesloten arbeidsovereenkomst zelf in het kader van die rechtsbetrekking ook een zekere mate van formeel werkgeversgezag over de medewerkers uitoefent. [7] Wanneer een dergelijk werkgeversgezag van de uitlener in de weg zou staan aan toezicht en leiding door de inlener, dan zou dat de toepasselijkheid van de Waadi op arbeidskrachten die een arbeidsrelatie met hun uitlener hebben uitsluiten. Dat is in strijd met de inhoud en het doel van de Waadi en de Uitzendrichtlijn.
4.25.
Het voorgaande betekent dan ook dat artikel 9a Waadi in dit geval van toepassing is. Ter zitting heeft Betabit nog een beroep gedaan op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid. Dat beroep, dat verder niet onderbouwd, wordt verworpen.
4.26.
De conclusie luidt dat artikel 5.8 van de inleenovereenkomst nietig is op grond van artikel 9a lid 2 Waadi. Betabit kan dus niet met succes een beroep doen op dit beding en Transavia is de in artikel 5.8 sub c genoemde boete niet aan Betabit verschuldigd. De vordering van Betabit met betrekking tot de overname van [naam 2] is dan ook op de primaire grondslag niet toewijsbaar.
Redelijke vergoeding
4.27.
Uit wat hiervoor is overwogen volgt dat het Betabit niet was toegestaan na afloop van de overeenkomst tussen haar en [naam 2] belemmeringen in de weg te leggen voor de totstandkoming van een arbeidsovereenkomst tussen [naam 2] en Transavia. Dat betekent dan ook dat [naam 2] het recht had om, na afloop van zijn inleenopdracht in juni 2024, per 1 oktober 2024 rechtstreeks een arbeidsverhouding met Transavia aan te gaan.
4.28.
De enkele totstandkoming van een dergelijke arbeidsverhouding brengt niet met zich dat Transavia daardoor een overnamevergoeding aan Betabit verschuldigd is. Dat zou anders kunnen zijn wanneer partijen daar afspraken over zouden hebben gemaakt (zie ook artikel 9a lid 2 Waadi), wat echter niet het geval is. Betabit heeft in dat kader gewezen op artikel 5.9 van de nieuwe inleenovereenkomst waarover partijen nog in onderhandeling waren. Daaruit kan, aldus Betabit, worden afgeleid dat partijen de bedoeling hadden om afspraken te maken over betaling van een redelijke vergoeding. In de conceptbepaling is opgenomen dat Transavia arbeidskrachten die langer dan een jaar aan haar zijn uitgeleend in dienst mag nemen zonder daarvoor een vergoeding verschuldigd te zijn. Zo aan deze bepaling al enig belang moet worden toegekend, geldt dat ook op grond daarvan geen vergoeding verschuldigd kan zijn nu Transavia onweersproken heeft aangevoerd dat [naam 2] langer dan een jaar aan haar is uitgeleend.
4.29.
Betabit heeft verder geen feiten en omstandigheden aangevoerd op grond waarvan kan worden geoordeeld dat Transavia een redelijke vergoeding verschuldigd is. Het voorgaande leidt daarom tot de conclusie dat de vordering ook op basis van de subsidiaire grondslag niet toewijsbaar is.
Geheimhoudingsbeding
4.30.
Betabit heeft haar laatste vordering gegrond op de stelling dat Transavia het geheimhoudingsbeding uit de inleenovereenkomst heeft geschonden door vertrouwelijke informatie, zoals bedoeld in artikel 8.3 onder a van de inleenovereenkomst, met [naam 2] te delen nadat hij zijn werkzaamheden voor Transavia had beëindigd. Het gaat daarbij om de twee brieven van 13 en 25 juni 2024 van de advocaat van Betabit aan Transavia. Transavia heeft voldoende gemotiveerd betwist informatie te hebben gedeeld.
4.31.
Bij deze stand van zaken kan niet worden vastgesteld dat Transavia vertrouwelijke informatie met [naam 2] heeft gedeeld. Nu Betabit zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde schending van het geheimhoudingsbeding, rust daarvan op grond van artikel 150 Rv op haar de bewijslast. Betabit heeft aangeboden getuigenbewijs te leveren en zal worden opgedragen te bewijzen dat Transavia de (inhoud van de) genoemde brieven met [naam 2] heeft gedeeld.
4.32.
Betabit heeft in de dagvaarding gesteld dat Transavia het geheimhoudingsbeding ook heeft geschonden door met [naam 2] te overleggen over beëindiging en voortzetting van zijn werkzaamheden en die van andere medewerkers. Zonder nadere toelichting - die ontbreekt - valt niet in te zien dat dit vertrouwelijke informatie is zoals bedoeld in artikel 8.3 onder a van de inleenovereenkomst, waarvan het delen een schending van het geheimhoudingsbeding zou zijn. De bewijsopdracht zal daarom worden beperkt tot de genoemde brieven.
4.33.
Niet in geschil is dat de inhoud van deze brieven vertrouwelijke informatie betreft. Transavia heeft evenmin betwist dat [naam 2] vanaf het moment dat hij niet meer voor Transavia werkte is aan te merken als een ‘derde’ in de zin van artikel 8.3 onder a van de inleenovereenkomst. Als Betabit slaagt in het bewijs dat Transavia de (inhoud van de) bedoelde brieven met [naam 2] heeft gedeeld, komt daarmee de schending van het geheimhoudingsbeding uit artikel 8.3 van de inleenovereenkomst door Transavia vast te staan en dient Transavia de overeengekomen boete aan Betabit te betalen.
4.34.
Transavia heeft voor dat geval een beroep gedaan op matiging van de boete. Daartoe heeft zij aangevoerd dat de boete onevenredig hoog is. De rechtbank ziet geen aanleiding om de boete te matigen. Daarbij is het volgende van belang.
4.35.
Het boetebeding in artikel 8.3 van de inleenovereenkomst is een boetebeding in de zin van artikel 6:91 BW. Op grond van artikel 6:94 lid 1 BW kan de rechter op verzoek van de schuldenaar, wanneer de billijkheid dit klaarblijkelijk eist, de bedongen boete matigen. Uit de rechtspraak volgt dat de bevoegdheid tot matiging terughoudend moet worden toegepast en dat die maatstaf meebrengt dat matiging alleen aan de orde is als toepassing van een boetebeding in de gegeven omstandigheden tot een buitensporig en daarom onaanvaardbaar resultaat leidt.
4.36.
Aan deze maatstaf is niet voldaan. Transavia heeft haar standpunt dat het bedrag van de boete onevenredig hoog is niet nader toegelicht. Dat had wel voor de hand gelegen, nu de enkele omstandigheid dat een overeengekomen boete als hoog wordt ervaren onvoldoende is voor een geslaagd beroep op matiging. Dit maakt dat, indien Betabit slaagt in de bewijsopdracht, de gevorderde contractuele boete van € 10.000 wordt toegewezen.
4.37
Iedere verdere beslissing wordt in afwachting van de bewijslevering aangehouden.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
draagt Betabit op te bewijzen dat Transavia de twee brieven van 13 en 25 juni 2024 van de advocaat van Betabit aan Transavia, of de inhoud daarvan, heeft gedeeld met [naam 2] , nadat deze zijn werkzaamheden voor Transavia had beëindigd,
5.2.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van woensdag
14 mei 2025voor uitlating door Betabit of zij bewijs wil leveren door het horen van getuigen,
5.3.
bepaalt dat Betabit de getuigen en de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten in de maanden
mei tot en met juli 2025direct moet opgeven, waarna dag en uur van het getuigenverhoor zullen worden bepaald,
5.5.
bepaalt dat het getuigenverhoor zal plaatsvinden op de zitting van mr. G.J.W. Pulles, in het gerechtsgebouw te Amsterdam, Parnassusweg 280,
5.6.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.J.W. Pulles en in het openbaar uitgesproken op 16 april 2025.

Voetnoten

1.HR 6 februari 2015, ECLI:NL:HR:2015:251
2.Richtlijn 2008/104/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 betreffende uitzendarbeid
3.HR 14 april 2017, ECLI:NL:HR:2017:689
4.HR 20 mei 2022, ECLI:NL:HR:2022:751 en HR 14 april 2017, ECLI:NL:HR:2017:689
5.Kamerstukken II 1998/99, 26257, nr. 7, p. 18
6.HR 4 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2356
7.Vgl. HR 11 april 2025, ECLI:NL:HR:2025:543