ECLI:NL:RBAMS:2025:239

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 januari 2025
Publicatiedatum
14 januari 2025
Zaaknummer
13/177309-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Groepsbelediging van Joden door beledigende uitlatingen op een website

Op 14 januari 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan groepsbelediging van Joden op basis van hun ras en/of godsdienst. De verdachte had op 26 juni 2022 een artikel geschreven dat op een website was geplaatst, waarin zeer krenkende uitlatingen over Joden stonden. De rechtbank oordeelde dat deze uitlatingen een algemene en heftige aanval op de Joodse gemeenschap vormden, wat in strijd is met de onderliggende waarden van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De rechtbank stelde vast dat de verdachte zich niet kon beroepen op de bescherming van het EVRM, omdat zijn uitlatingen niet onder de vrijheid van meningsuiting vielen. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 50 uur, waarvan 20 uur voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en het risico dat dergelijke uitlatingen de veiligheid van de Joodse gemeenschap in Nederland in gevaar kunnen brengen. De uitspraak volgde op een onderzoek ter terechtzitting op 17 december 2024, waar de officier van justitie en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De rechtbank concludeerde dat de verdachte opzettelijk beledigende uitlatingen had gedaan en dat hij zich samen met een ander schuldig had gemaakt aan het verspreiden van deze uitlatingen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/177309-23
Datum uitspraak: 14 januari 2025
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1964,
wonende op het adres [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 17 december 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. D. Jironet-Loewe, en van wat verdachte naar voren heeft gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich op 26 juni 2022 in Nederland heeft schuldig gemaakt aan
1. het medeplegen van belediging van een groep mensen, te weten Joden, wegens hun ras en/of godsdienst, door op de website [website] een artikel genaamd ‘ [artikel] ’ te (laten) plaatsen en/of te (laten) delen met daarin beledigende uitlatingen;
2. het medeplegen van het, anders dan ten behoeve van zakelijke berichtgeving, openbaar maken van uitlatingen die, naar hij en/of zijn mededader(s) wist(en) of redelijkerwijs moest(en) vermoeden, voor een groep mensen, te weten Joden, wegens hun ras en/of godsdienst, beledigend is, door op de website [website] een artikel genaamd ‘ [artikel] ’ te (laten) plaatsen en/of te (laten) delen met daarin beledigende uitlatingen.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.De waardering van het bewijs

3.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de ten laste gelegde feiten kunnen worden bewezen.
Verdachte heeft zich door middel van een openbaar geschrift opzettelijk beledigend uitgelaten over een groep mensen, te weten Joden, op basis van hun ras en/of godsdienst. Deze uitlatingen maken geen onderdeel uit van het maatschappelijk debat, en zijn zo in strijd met de onderliggende waarden van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM), dat verdachte geen bescherming op basis van de vrijheid van meningsuiting, ex artikel 10 EVRM, toekomt. Indien de rechtbank van oordeel is dat de uitlatingen zijn gedaan in een maatschappelijk debat of andere context waarin de uitingen functioneel zijn, dan zijn de uitlatingen onnodig grievend. Door het publiceren van de ten laste gelegde uitlatingen heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat het beeld over Joden bij anderen zou worden aangetast. Gelet op het voorgaande heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan groepsbelediging van Joden bij geschrift (feit 1) alsook het, samen met een ander, publiceren en verspreiden van dit geschrift (feit 2).
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat hij integraal dient te worden vrijgesproken.
De ten laste gelegde uitlatingen zijn enkel gericht tegen een ideologie binnen het Jodendom, te weten het Zionisme, en niet tegen de gehele Joodse gemeenschap. Daarnaast is het technisch onmogelijk Joden als groep te beledigen op basis van ras, omdat er geen Joods ras bestaat. Ook is het onmogelijk Joden als groep te beledigen op basis van hun godsdienst, nu een gedeelte van die groep niet godsdienstig is. Met zijn artikel heeft verdachte het oogmerk gehad bij te dragen aan het maatschappelijk debat door de schokkende waarheid aan het licht te brengen, te weten dat veel ernstige en kwalijke gebeurtenissen die hebben plaatsgevonden, die plaatsvinden en die nog gaan plaatsvinden zijn verbonden met voornoemde ideologie. Dit wordt namelijk niet in de gangbare media naar voren gebracht.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het opzettelijk beledigen van een groep mensen, te weten Joden, wegens hun ras en/of godsdienst, door een artikel te laten publiceren op een website (feit 1). Daarmee heeft verdachte zich ook, samen met een ander, schuldig gemaakt aan het verspreiden van deze beledigende uitlatingen over Joden (feit 2).
3.3.1.
Groepsbelediging van Joden wegens ras en/of godsdienst (feit 1)
Feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen in
bijlage IIhet volgende vast.
Het artikel ‘ [artikel] ’ is door verdachte geschreven en door een ander dan verdachte op een Nederlandse website geplaatst. Vervolgens is er namens Meldpunt Internet Discriminatie (hierna: MiND) meermalen verzocht om het artikel van de website te verwijderen. Op deze verzoeken is geen reactie gekomen en het artikel is ook niet van de website gehaald. Dit heeft ertoe geleid dat namens MiND aangifte is gedaan van groepsbelediging en verspreiding daarvan.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of de uitlatingen, die door verdachte in het artikel zijn opgeschreven, voldoen aan de vereisten van artikel 137c van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr), waarin belediging van een groep strafbaar is gesteld.
Juridisch kader
De rechtbank stelt voorop dat ingevolge vaste jurisprudentie van de Hoge Raad (onder andere ECLI:NL:HR:2018:541) toetsingscriteria zijn ontwikkeld met betrekking tot de vraag of sprake is van belediging van een groep mensen. Deze criteria sluiten aan bij het door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: EHRM) ontwikkelde stappenplan om klachten over schending van vrijheid van meningsuiting ex artikel 10 EVRM te beoordelen. Achtereenvolgend moeten de volgende vragen worden beantwoord:
1. heeft de uitlating – op zichzelf en in de context bezien – de strekking om een groep mensen te beledigen wegens hun ras, godsdienst, levensovertuiging, hetero- of homoseksuele gerichtheid of hun lichamelijke of verstandelijke handicap? Zo ja,
2. is de uitlating gedaan in een bepaalde context die het beledigend karakter daarvan mogelijk wegneemt vanwege het in artikel 10 lid 1 EVRM verzekerde recht op vrijheid van meningsuiting? Zo ja,
3. moet de uitlating niettemin als onnodig grievend worden aangemerkt?
Voor de beoordeling of sprake is van groepsbelediging moet allereerst worden gekeken naar de feitelijke uitlating en naar de samenhang met de overige omstandigheden. Om te beoordelen of een uitlating woordelijk beledigend is, dient een objectieve toets plaats te vinden waarbij van belang is of een uitlating naar algemeen spraakgebruik beledigend is. De Hoge Raad heeft overwogen dat een uitlating beledigend is wanneer zij de strekking heeft een ander bij het publiek in een kwaad daglicht te stellen (ECLI:HR:2001:AB3143). De uitlating moet daarnaast over een groep mensen of haar kenmerk gaan. Vereist is dat een groep mensen wordt beledigd en de uitlating op meer personen betrekking heeft. Het is evenwel mogelijk dat de belediging van één persoon voor een groep personen beledigend kan zijn mits deze als representant van een groep kan worden aangemerkt.
Bewijsoverweging
De rechtbank is van oordeel dat de ten laste gelegde uitlatingen in samenhang met de rest van de tekst van het artikel ‘ [artikel] ’ op zichzelf beschouwd beledigend zijn voor een groep mensen, te weten Joden.
In het artikel wordt de aantijging gedaan dat een gedeelte van de Joodse gemeenschap verantwoordelijk moet worden gehouden voor vermeende misstanden in de wereld. Ook wordt de ‘Joodse elite’ ervan beschuldigd een samenzwering tegen de wereld te beramen om zo de wereldheerschappij te verkrijgen en andere bevolkingsgroepen, die zij als inferieur zien, te onderwerpen aan hun macht. Verdachte heeft verklaard dat het artikel zich niet richt op Joden in het algemeen maar enkel op een bepaalde groep mensen, te weten de aanhangers van het Zionisme, een politieke beweging die streeft naar een Joodse staat. Dit volgt echter niet uit de letterlijke tekst. Er wordt namelijk niet tot nauwelijks onderscheid gemaakt tussen Zionisten en de Joodse gemeenschap. De rechtbank is van oordeel dat de ten laste gelegde uitlatingen in combinatie met de rest van de tekst onmiskenbaar de strekking hebben om Joden in een kwaad daglicht te stellen. Zij worden als groep in diskrediet gebracht en de waardigheid van de groep wordt ernstig aangetast.
In tegenstelling tot het standpunt van verdachte is de rechtbank van oordeel dat Joden op basis van ras kunnen worden beledigd. De term ‘ras’ moet namelijk ruim worden geïnterpreteerd. Deze term wordt door de rechtbank, op de voet van de Memorie van Toelichting, uitgelegd overeenkomstig de strekking van de in artikel 1 lid 1 van het Internationaal verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van rassendiscriminatie gegeven opsomming, waarin naast ‘ras’ ook wordt genoemd: huidskleur, afkomst of nationale of etnische afstamming.
De uitlatingen zijn, gelet op het voorgaande, te kwalificeren als belediging van een groep mensen, te weten Joden, wegens hun ras en/of godsdienst. Aan de eerste stap van het toetsingskader is dan ook voldaan.
De tweede en derde vraag zijn ingegeven door het recht op vrijheid van meningsuiting vastgelegd in artikel 10 EVRM. Voordat de rechtbank overgaat tot de eventuele beantwoording van deze vragen, overweegt zij als volgt.
De vrijheid van meningsuiting is één van de belangrijkste fundamenten van een democratische rechtsstaat en gaat niet alleen op voor opvattingen die in de samenleving op breed draagvlak kunnen rekenen, maar ook, juist, voor die opvattingen die shockeren, kwetsen of verontrusten. Het voorgaande betekent echter niet dat de vrijheid van meningsuiting onbeperkt is. Uitingen die onverenigbaar zijn met de waarden die door het EVRM worden verkondigd en gewaarborgd, vallen niet onder de bescherming van het verdrag. Zo is een algemene en heftige aanval op één etnische groep in strijd met de onderliggende waarden van het EVRM en valt dit niet onder de bescherming van het verdrag.
In de onderhavige zaak heeft verdachte een artikel geschreven en laten publiceren waarin Joden worden afgeschilderd als de veroorzakers van vermeende misstanden in de wereld. Hij beschuldigt een hele etnische groep ervan een samenzwering tegen de wereld te beramen om zo de wereldheerschappij te verkrijgen en andere bevolkingsgroepen, die zij als inferieur ziet, te onderwerpen aan haar macht. De rechtbank is van oordeel dat een dergelijke algemene en heftige aanval op één etnische groep in strijd is met de onderliggende waarden van het EVRM, te weten tolerantie, sociale vrede en nondiscriminatie. Derhalve kan verdachte zich niet beroepen op de bescherming van het EVRM. Gelet op deze vaststelling behoeven de tweede en derde vraag geen beantwoording meer.
Bij deze stand van zaken concludeert de rechtbank dat verdachte zich opzettelijk beledigend heeft uitgelaten over een groep mensen, te weten Joden, wegens hun ras en/of godsdienst.
OpzetVerdachte heeft verklaard dat het niet zijn intentie was om Joden te kwetsen. De rechtbank is echter van oordeel, gelet op de aard en de inhoud van de uitlatingen, dat verdachte op zijn minst bewust het aanmerkelijke risico heeft genomen dat het artikel beledigend was voor deze groep. De rechtbank acht daarom opzet op de groepsbelediging bewezen.
MedeplegenNu verdachte het artikel alleen heeft geschreven, kan medeplegen niet worden bewezen.
3.3.2.
Verspreiden van beledigende uitlatingen over Joden (feit 2)
De rechtbank is van oordeel dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het, samen met een ander, verspreiden van beledigende uitlatingen over een groep mensen, te weten Joden.
Bewijsoverweging
Het artikel is anders dan ten behoeve van zakelijke berichtgeving verspreid, omdat het geen voorlichtend karakter heeft en het niet als journalistiek of wetenschappelijk artikel is te duiden. Daarnaast stelt de rechtbank vast dat – gelet op hetgeen onder 3.3.1. is overwogen –aan de overige bestanddelen van artikel 137e Sr is voldaan en dat verdachte zich niet kan beroepen op de bescherming van het EVRM.
Medeplegen
De rechtbank is van oordeel dat medeplegen kan worden bewezen. Het artikel is door een ander dan verdachte op de website geplaatst en daarmee is er sprake van een nauwe en bewuste samenwerking ten aanzien van het openbaar maken van de beledigende uitlatingen.

4.De bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
bijlage IIvervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
1.
op 26 juni 2022 in Nederland zich in het openbaar bij geschrift opzettelijk beledigend heeft uitgelaten over een groep mensen, te weten Joden wegens hun ras en/of godsdienst, door op de website [website] een artikel genaamd ‘ [artikel] ’ te laten plaatsen, bestaande uit de volgende teksten:
- “(…) Er zijn tal van Joodse schrijvers, politici en rabbijnen die openlijk verklaren dat niet Joden inferieur zijn, en dat de enige mogelijke en juiste toekomst een wereldregering onder Joods bestuur is, waarin andere volken een ondergeschikte rol zullen hebben. (…).”;
en
- “(…) Een beschuldiging van antisemitisme is een effectief afschrikmiddel. Het gaat echter niet om het beschuldigen en vervolgen van een bepaalde groep mensen. Waar het om gaat is uit te zoeken wat de drijfveer is van machtsstructuren die de wereld teisteren, en het is zonder meer duidelijk dat een ideologie die binnen de Joodse gemeenschap leeft hier een rol bij speelt. Het is een ideologie waar het Joodse volk evengoed onder lijdt. (…)”;
en
- “(…) De DNA-veranderende COVID-19 vaccins zijn dus voor een zeer groot deel een Joodse aangelegenheid. Hoe is dit nu te rijmen met het feit dat de Israëlische bevolking zo zwaar heeft geleden (en lijdt) onder de maatregelen en de vaccinaties? Dit maakt duidelijk dat er geen complot is, waar het volledige Joodse volk deel aan zou hebben. Het gaat om een elite, die weliswaar overwegend Joods is, maar zonder enige empathie voor andere mensen, zij het voor Joden of niet-Joden. (…)”;
2.
op 26 juni 2022 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, anders dan ten behoeve van zakelijke berichtgeving, een uitlating, te weten een tekst, openbaar heeft gemaakt die, naar hij en zijn mededader redelijkerwijs moesten vermoeden, voor een groep mensen, te weten Joden wegens hun ras en/of godsdienst, beledigend is, door op de website [website] een artikel genaamd ‘ [artikel] ’ te (laten) plaatsen, bestaande uit de volgende teksten:
- “(…) Er zijn tal van Joodse schrijvers, politici en rabbijnen die openlijk verklaren dat niet Joden inferieur zijn, en dat de enige mogelijke en juiste toekomst een wereldregering onder Joods bestuur is, waarin andere volken een ondergeschikte rol zullen hebben. (…).”;
en
- “(…) Een beschuldiging van antisemitisme is een effectief afschrikmiddel. Het gaat echter niet om het beschuldigen en vervolgen van een bepaalde groep mensen. Waar het om gaat is uit te zoeken wat de drijfveer is van machtsstructuren die de wereld teisteren, en het is zonder meer duidelijk dat een ideologie die binnen de Joodse gemeenschap leeft hier een rol bij speelt. Het is een ideologie waar het Joodse volk evengoed onder lijdt. (…)”;
en
- “(…) De DNA-veranderende COVID-19 vaccins zijn dus voor een zeer groot deel een Joodse aangelegenheid. Hoe is dit nu te rijmen met het feit dat de Israëlische bevolking zo zwaar heeft geleden (en lijdt) onder de maatregelen en de vaccinaties? Dit maakt duidelijk dat er geen complot is, waar het volledige Joodse volk deel aan zou hebben. Het gaat om een elite, die weliswaar overwegend Joods is, maar zonder enige empathie voor andere mensen, zij het voor Joden of niet-Joden. (…)”
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.De motivering van de straf

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 50 uur waarvan 20 uur voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdachte heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft een artikel geschreven en op een website laten plaatsen met daarin zeer krenkende uitlatingen aan het adres van Joden. De rechtbank acht het zeer kwalijk dat verdachte in zijn artikel heeft geschreven dat Joden verantwoordelijk kunnen worden gehouden voor vermeende misstanden in de wereld. Verdachte heeft zich daarmee kwetsend uitgelaten over een groep mensen en heeft de groep daarmee beledigd. Het krenken van anderen vanwege onder andere hun ras is onacceptabel. Het wekt bovendien ook beroering in de samenleving en druist in tegen de in die samenleving gerespecteerde normen en waarden. In Nederland moet iedereen, ongeacht zijn etnische afkomst, van de zich hem toekomende burgerrechten kunnen genieten en zich veilig kunnen voelen. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat Joden een minderheidsgroepering van de (Nederlandse) bevolking vormen. Het artikel kan bijdragen aan gevoelens van onveiligheid bij Joden.
Ter terechtzitting van 17 december 2024 heeft verdachte verklaard dat hij geen afstand neemt van de inhoud van het artikel. De rechtbank houdt hiermee rekening in het nadeel van verdachte.
Strafoplegging
Alles afwegende, mede om te voorkomen dat verdachte zich in de toekomst wederom aan dergelijke feiten schuldig zal maken, legt de rechtbank aan verdachte op een taakstraf van 50 uur waarvan 20 uur voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.

8.De toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 55, 137c, 137e van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van feiten 1 en 2:
eendaadse samenloop van

1.zich in het openbaar bij geschrift opzettelijk beledigend uitlaten over een groep mensen wegens hun ras en/of godsdienst;

en

2.anders dan ten behoeve van zakelijke berichtgeving een uitlating openbaar maken die, naar hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden, voor een groep mensen wegens hun ras en/of godsdienst beledigend is, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.

Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstraf van 50 (vijftig) uren.
Beveelt, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 25 (vijfentwintig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte, groot
20 (twintig) uren, van deze taakstraf
niet ten uitvoer gelegd zal worden, tenzij later anders wordt bevolen.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Beveelt dat, als de verdachte het voorwaardelijk deel van de taakstraf bij tenuitvoerlegging niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 10 (tien) dagen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.M.R. Vastenburg, voorzitter,
mrs. O.P.M. Fruytier en D.A. Segbedzi, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.E. Niemeijer, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 14 januari 2025.