ECLI:NL:RBAMS:2025:2371

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 april 2025
Publicatiedatum
14 april 2025
Zaaknummer
C/13/756883 / HA ZA 24-1044
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Verzet
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onwaardigheid van erven in erfrechtelijke geschillen met betrekking tot mishandeling en de toepassing van redelijkheid en billijkheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 16 april 2025 uitspraak gedaan in een verzetprocedure over de onwaardigheid van de gedaagde om te erven van de erflater. De rechtbank oordeelt dat de gedaagde, ondanks een veroordeling voor mishandeling van de erflater, niet onwaardig is om te erven. De rechtbank overweegt dat de wet in principe bepaalt dat iemand die onherroepelijk is veroordeeld voor een misdrijf tegen de erflater, automatisch onwaardig is om te erven. Echter, in dit geval zijn er bijzondere omstandigheden die maken dat de toepassing van deze wet tot een onredelijke uitkomst zou leiden. De rechtbank wijst op de lange en zorgzame relatie tussen de gedaagde en de erflater, de gezondheidsproblemen van de gedaagde, en de verzorgingsgedachte van de erflater voor de gedaagde. De rechtbank concludeert dat de mishandeling, die resulteerde in een boete van € 200, niet in verhouding staat tot de gevolgen van onwaardigheid, die de gedaagde zou ondervinden door het verlies van haar recht op de erfenis. De rechtbank vernietigt het eerdere verstekvonnis en wijst de vorderingen van de eisers af, waarbij de gedaagde als enig erfgenaam wordt aangemerkt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/756883 / HA ZA 24-1044
Vonnis in verzet van 16 april 2025
in de zaak van

1.[eiser 1] ,

2. [eiser 2] ,
beiden wonende in [woonplaats 1] ,
eisers,
gedaagden in het verzet,
advocaat mr. R. Swager in Amsterdam,
tegen
[gedaagde],
zowel in haar hoedanigheid van executeur in de nalatenschap van de heer [erflater] (hierna:
erflater) als in persoon,
wonende in [woonplaats 2] ,
gedaagde,
eiseres in het verzet,
advocaat mr. M.A. Kanning in Haarlem.
De rechtbank noemt partijen hierna [eiser 1] , [eiser 2] en [gedaagde] .

1.De zaak in het kort

De rechtbank oordeelt dat gedaagde niet onwaardig is om te erven van erflater, ondanks dat zij is veroordeeld voor een misdrijf waarop een maximum gevangenisstraf staat van vier jaren. Volgens de wet leidt dit er automatisch toe dat gedaagde onwaardig is. In dit geval zijn er omstandigheden die maken dat de toepassing van deze wet tot een zeer onredelijke uitkomst leiden. Het gaat hierbij om omstandigheden ten aanzien van de aard van de relatie tussen erflater en gedaagde, de gezondheidssituatie van gedaagde, de verzorgingsgedachte van erflater voor gedaagde en de disproportionaliteit tussen de ernst van het misdrijf en de gevolgen van onwaardigheid.

2.De procedure

2.1.
In het dossier zitten de stukken:
  • de oorspronkelijke dagvaarding met producties 1 tot en met 9,
  • het verstekvonnis van 7 augustus 2024,
  • de verzetdagvaarding van 13 september 2024 met producties 1 tot en met 6,
  • het tussenvonnis van 23 oktober 2024, waarin de mondelinge behandeling is bepaald,
  • de akte van [eiser 1] en [eiser 2] met eiswijziging, tevens incident, van 27 februari 2025 met producties 10 tot en met 15,
  • de akte van [gedaagde] van 27 februari 2025 met producties 7 tot en met 14,
  • de aanvullende productie 15 van [gedaagde] van 27 februari 2025,
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 27 februari 2025.
2.2.
De rechtbank heeft bepaald dat zij vandaag het vonnis wijst.

3.De feiten

3.1.
Erflater is op [overlijdensdatum] 2023 in [overlijdensplaats] overleden. Hij was toen sinds 2006 getrouwd met [gedaagde] , die hij in 2003 heeft leren kennen. Zij hebben geen kinderen. [eiser 2] en [eiser 1] zijn kinderen uit eerdere huwelijken van erflater.
3.2.
Erflater was op het moment van overlijden 88 jaar oud en praktiserend advocaat met een eigen kantoor. [gedaagde] heeft gedurende de relatie altijd op het kantoor van erflater gewerkt, eerst als secretaresse en later als juridisch medewerker. Erflater was ten tijde van zijn overlijden vrijwel blind en kon alleen werken met hulp van [gedaagde] .
3.3.
Erflater heeft op 2 oktober 2006 een testament opgemaakt. Daarin heeft erflater [gedaagde] tot enig en algeheel erfgenaam benoemd en tot executeur van de nalatenschap. In het testament staat verder dat hij de erfstelling heeft gemaakt
“ter voldoening aan mijn dringende morele verplichting tot verzorging na mijn overlijden van mijn genoemde erfgename[ [gedaagde] , rechtbank]
, opdat zij na mijn overlijden op dezelfde voet kan voortleven als zij vóór mijn overlijden gewend was”.
3.4.
Erflater en [gedaagde] waren met elkaar getrouwd met uitsluiting van elke gemeenschap van goederen. Zij hebben op 2 oktober 2006 huwelijksvoorwaarden gesloten. Daarin staat onder andere:
“(…)
Finale afrekening bij overlijden
Artikel 13.
13.1
Bij het einde van het huwelijk door overlijden van een van de echtgenoten of door het gelijktijdig overlijden van de echtgenoten, wordt door de langstlevende echtgenoot en de erfgenamen van de eerst overleden echtgenoot, respectievelijk door de erfgenamen van de echtgenoten afgerekend alsof tussen de echtgenoten algehele gemeenschap van goederen heeft bestaan.
Dit geldt voor alle vermogensbestanddelen, ook de vermogensbestanddelen die krachtens erfrecht of schenking zijn verkregen.
(…)”
3.5.
Op 8 maart 2023 is melding gedaan bij de politie van mishandeling van erflater door [gedaagde] . De officier van Justitie heeft in de sepotbrief van 29 augustus 2024 meegedeeld dat [gedaagde] hiervoor niet wordt vervolgd, omdat [gedaagde] haar gezondheidstoestand een vervolging in de weg staat.
3.6.
Op 18 juli 2023 heeft tussen erflater en [gedaagde] een incident plaatsgevonden. [gedaagde] heeft tijdens het incident met een glazen asbak op het hoofd van erflater gedrukt, dan wel geslagen. De politie is opgeroepen en ter plaatse gekomen. In het proces-verbaal van bevindingen van de betrokken rechercheurs staat:
“(…)
VERKLARING [erflater]
Omstreeks 22.30 uur, kwamen wij ter plaatse in de woning. Wij spraken met [erflater] . Wij zagen dat hij de asbak waarmee [gedaagde] vermoedelijk mee geslagen had nog in zijn handen had. Hij vertelde ons dat hij wilde laten zien waarmee zij had geslagen.
Hij verklaarde dat hij op zijn computer bezig was en een spelletje Bridge aan het spelen was. Vervolgens stond [gedaagde] achter hem en sloeg met een asbak op zijn achterhoofd. Dit zou zij meerdere malen hebben gedaan. Vervolgens zou [erflater] haar tegen de tafel hebben geduwd en haar in haar hand hebben gebeten om ervoor te zorgen dat zij de asbak liet vallen. Vervolgens heeft [erflater] de politie gebeld en is het hem onbekend gebleven waar [gedaagde] naartoe is gelopen.
(…)
In het proces-verbaal van aangifte heeft erflater verklaard:
“(…)
Ik voelde plotseling een hard drukkend gevoel op mijn achterhoofd. Ik voelde dat het geen slaande beweging was, ik voelde dat er druk werd uitgeoefend. Ik ervaarde dit als een hevig onaangenaam gevoel. Er is totaal drie keer met de asbak op mijn hoofd geduwd.
(…)”
De politierechercheurs hebben dezelfde avond een foto gemaakt van het (kale) achterhoofd van erflater. Op de foto is een licht rode vlek te zien op de plek waar [gedaagde] hem heeft (aan)geraakt met de asbak.
3.7.
[gedaagde] heeft met ingang van 19 juli 2023 een huis- en contactverbod opgelegd gekregen. Daarna heeft zij in een hotel verbleven tot aan het overlijden van erflater.
3.8.
Op 10 januari 2024 heeft de politierechter van deze rechtbank [gedaagde] bij verstek een geldboete opgelegd van € 200 wegens:
“mishandeling, terwijl de schuldige het misdrijf begaat tegen haar echtgenoot”. [gedaagde] is op 2 september 2024 in hoger beroep gegaan tegen dit vonnis. Op 11 juni 2025 staat in de strafzaak een regiezitting gepland bij het gerechtshof.
3.9.
[gedaagde] staat onder behandeling van een psychiater. Blijkens een verklaring van de psychiater is [gedaagde] gediagnosticeerd met autismespectrumstoornis (hierna:
ASS). Bij overschrijding van deze stoornis kunnen psychotische ideeën en belevingen optreden. Zij heeft daarbij vermeld dat [gedaagde] tweemaal klinisch is opgenomen om stabilisatie van het ziektebeeld te bewerkstelligen: eenmaal opname van januari 2022 tot en met juni 2022 op de afdeling High-Care van de [naam instelling 1] en eenmaal van juni 2024 tot en met augustus 2024 op de afdeling High-Care van [naam instelling 2] . Ook heeft de psychiater vermeld dat [gedaagde] het antipsychoticum Haloperidol gebruikt.

4.Het geschil

4.1.
[eiser 2] en [eiser 1] hebben in de verstekprocedure samengevat gevorderd dat de rechtbank:
1. voor recht verklaart dat [gedaagde] ex art. 4:3 lid 1 sub b Burgerlijk Wetboek (BW) van rechtswege onwaardig is om voordeel uit de nalatenschap te trekken;
2. voor recht verklaart dat [gedaagde] vanwege de onwaardigheid:
- geen erfgenaam is in de nalatenschap van erflater;
- geen aanspraak kan maken op de wettelijke rechten, waaronder de vruchtgebruiken in de zin van de artikelen 4:29 en 4:30 8W, in de nalatenschap;
- geen executeur is in de nalatenschap, zodat het beheer van de goederen der nalatenschap van erflater toekomt aan [eiser 2] en [eiser 1] ;
3. [gedaagde] veroordeelt om binnen één week na het in deze te wijzen vonnis, alle goederen van
de nalatenschap ex art. 4:183 BW aan [eiser 2] en [eiser 1] af te geven;
4. [gedaagde] veroordeelt om binnen één maand na het in deze te wijzen vonnis de woning gelegen te [adres] (hierna:
de woning), die volledig behoort tot de nalatenschap, ontruimd van haar persoonlijke goederen, verlaten te hebben;
5. [gedaagde] veroordeelt in de proceskosten.
[eiser 2] en [eiser 1] hebben verder gevorderd om een dwangsom op te leggen ten aanzien van de vorderingen 3 en 4.
Zij hebben ten slotte gevorderd dat de rechtbank daarbij bepaald dat het vonnis ook moet worden uitgevoerd als hoger beroep wordt ingesteld (uitvoerbaar bij voorraad).
4.2.
Als grond voor de vordering voeren [eiser 2] en [eiser 1] aan dat [gedaagde] onherroepelijk is veroordeeld voor een misdrijf tegen erflater waarop een straf staat van maximaal vier jaren gevangenisstraf. Zij is daardoor van rechtswege onwaardig om te erven van erflater op grond van artikel 4:3 lid 1 sub b BW.
4.3.
Bij het verstekvonnis zijn de vorderingen van [eiser 2] en [eiser 1] toegewezen en is [gedaagde] veroordeeld in de proceskosten van [eiser 2] en [eiser 1] van € 1.248,72.
4.4.
[gedaagde] vordert in het verzet dat het verstekvonnis wordt vernietigd en dat de vorderingen van [eiser 2] en [eiser 1] alsnog worden afgewezen. Ook vordert zij dat [eiser 2] en [eiser 1] worden veroordeeld in de reële proceskosten.
4.5.
[eiser 2] en [eiser 1] vorderen in de verzetprocedure naast de oorspronkelijke vordering ook een verklaring voor recht dat [gedaagde] geen afwikkelingsbewindvoerder is, althans dat het verstekvonnis wordt bekrachtigd.

5.De beoordeling

het verzet is op tijd ingesteld

5.1.
Het verzet is tijdig en op de juiste wijze ingesteld. [gedaagde] is daarom ontvankelijk in haar verzet.
de oorspronkelijke dagvaarding is op de goede manier betekend
5.2.
Volgens [gedaagde] is de oorspronkelijke dagvaarding niet juist betekend, omdat die niet is betekend in persoon en ook niet op het werkelijk verblijf van [gedaagde] . [eiser 2] en [eiser 1] wisten dat [gedaagde] was opgenomen in [naam instelling 2] op het moment dat zij de dagvaarding lieten betekenen. De gerechtsdeurwaarder kon er daarom niet mee volstaan om de dagvaarding op het adres van de woning achter te laten. [eiser 2] en [eiser 1] zijn daarom niet-ontvankelijk in hun vordering, aldus [gedaagde] .
5.3.
De gerechtsdeurwaarder heeft de oorspronkelijke dagvaarding op de juiste manier betekend door een afschrift van de dagvaarding achter te laten op het woonadres van [gedaagde] . Het gaat daarbij om het adres waar [gedaagde] staat ingeschreven bij de gemeente. Omdat de gerechtsdeurwaarder de dagvaarding niet op dat adres kon afgeven aan [gedaagde] , moest hij de dagvaarding daar achterlaten. Dat heeft de gerechtsdeurwaarder gedaan. Anders dan [gedaagde] stelt, bestaat er geen verplichting de dagvaarding te betekenen op het werkelijke verblijf als er een bekend adres is. [1] Dit betekent dat [eiser 2] en [eiser 1] ontvankelijk zijn in hun vordering. Daarbij komt dat [eiser 2] en [eiser 1] tijdens de mondelinge behandeling stellig hebben ontkend dat zij wisten dat [gedaagde] opgenomen was en dat zij dachten dat zij in de woning verbleef. Het is daarom ook niet vast komen te staan dat zij wisten dat [gedaagde] in werkelijkheid ergens anders verbleef.
onwaardigheid
5.4.
Partijen verschillen van mening over de vraag of [gedaagde] mag erven van erflater. Voor de beantwoording van die vraag is het volgende van belang.
5.5.
Op grond van artikel 4:3 lid 1 sub b BW mag een persoon geen voordeel uit een nalatenschap halen als hij/zij onherroepelijk is veroordeeld voor een met opzet tegen de erflater gepleegd misdrijf waarop een gevangenisstraf staat van minstens vier jaren.
5.6.
Anders dan [gedaagde] aanvoert, is mishandeling van je echtgenoot een misdrijf waarop een straf staat van minstens vier jaren. Omdat het gaat om
gekwalificeerdemishandeling, kan de gevangenisstraf die op mishandeling staat van maximaal drie jaren met een derde worden verhoogd. Dat is het misdrijf waarvoor [gedaagde] is veroordeeld. Dit betekent dat als de veroordeling door de politierechter onherroepelijk is, [gedaagde] volgens artikel 4:3 BW onwaardig zou zijn om te erven van erflater.
5.7.
[gedaagde] voert als verweer dat het strafvonnis niet onherroepelijk is, omdat zij daartegen in hoger beroep is gegaan. Volgens [eiser 2] en [eiser 1] is [gedaagde] niet-ontvankelijk in haar hoger beroep omdat [gedaagde] dat te laat heeft ingesteld. Het staat daarom nu al vast dat de veroordeling onherroepelijk is, aldus [eiser 2] en [eiser 1] .
de zaak wordt niet aangehouden
5.8.
[eiser 2] en [eiser 1] hebben bij akte eiswijziging een incident ingediend waarin zij vorderen de behandeling van de zaak aan te houden. Zij verzoeken de rechtbank om de zitting van het gerechtshof op 11 juni 2025 in de strafzaak en de beslissing in hoger beroep af te wachten, omdat dan definitief vaststaat dat de veroordeling van [gedaagde] onherroepelijk is.
5.9.
[gedaagde] stelt dat in dit stadium van de procedure geen incidenten meer kunnen worden ingediend en dat het verzoek daarom moet worden gepasseerd. Zij wil dat de rechtbank nu een beslissing geeft om op korte termijn zekerheid te krijgen over haar rechtspositie.
5.10.
De rechtbank stelt voorop dat een verzoek tot aanhouding van de zaak niet in de vorm van een incident hoeft te worden gedaan en te allen tijde kan. Het ingediende incident wordt daarom behandeld als verzoek.
5.11.
Voor [gedaagde] is het van groot belang dat op korte termijn een eindbeslissing wordt gegeven. Deze beslissing is bepalend voor de vraag of zij in de woning kan blijven wonen. Daarnaast heeft deze beslissing ingrijpende gevolgen voor haar vermogen en inkomen. Zij was immers voor haar huisvesting en levensonderhoud volledig afhankelijk van erflater. De beslissing over de vraag of zij recht heeft op de erfenis heeft daarom grote impact op haar leven. Zolang daarover geen eindbeslissing is gegeven, zit [gedaagde] in een onzekere situatie. Verder voert [gedaagde] terecht aan dat niet is te voorspellen hoe lang de procedure bij het gerechtshof zal duren. Ook als het gerechtshof op de zitting in juni 2025 of kort daarna een beslissing geeft, is er nog geen duidelijkheid, omdat een eventuele niet-ontvankelijkverklaring in het hoger beroep of bekrachtiging van het vonnis van de politierechter niet (meteen) onherroepelijk is in verband met de mogelijkheid cassatie in te stellen tegen het arrest van het gerechtshof. Het is daardoor onduidelijk hoelang onderhavige zaak aangehouden zou worden in afwachting van een definitief oordeel. Dat is in strijd met de eisen van goede procesorde en het kan niet van [gedaagde] worden gevraagd om al die tijd in onzekerheid te zitten. De rechtbank zal daarom de zaak niet aanhouden in afwachting van de beslissing van het gerechtshof.
[gedaagde] is niet onwaardig om te erven
5.12.
[eiser 2] en [eiser 1] hebben gelijk dat [gedaagde] het hoger beroep tegen het strafvonnis van de politierechter niet binnen de wettelijke termijn heeft ingediend. Wat dit betekent voor het antwoord op de vraag of de veroordeling onherroepelijk is geworden na afloop van de beroepstermijn en of de veroordeling nog steeds onherroepelijk is ondanks dat [gedaagde] hoger beroep heeft ingesteld, laat de rechtbank in het midden. Want ook als de veroordeling onherroepelijk is, is [gedaagde] niet onwaardig om te erven van erflater. Dit zijn daarvoor de redenen.
5.13.
[gedaagde] doet een beroep op de beperkende werking van de redelijkheid en de billijkheid. Volgens haar zou toepassing van de regel dat iemand van rechtswege onwaardig is om te erven in haar geval een onaanvaardbaar resultaat opleveren. De regel dient daarom buiten toepassing te blijven, aldus [gedaagde] . Dit verweer slaagt.
5.14.
Artikel 4:3 lid 1 sub b BW is een dwingende wetsbepaling. Dit betekent dat [gedaagde] van rechtswege onwaardig is om van erflater te erven als zij onherroepelijk is veroordeeld voor de mishandeling van erflater. De wetgever heeft bewust gekozen voor het van rechtswege laten intreden van de onwaardigheid in het geval van een onherroepelijke veroordeling voor bepaalde misdrijven. Uit de parlementaire geschiedenis blijkt dat de ernst van de aan de orde zijnde omstandigheden hiertoe aanleiding geeft;
“De nieuwe bepaling is geformuleerd als een van rechtswege werkende onwaardigheid indien een strafrechtelijke veroordeling wegens een der bedoelde misdrijven (poging en deelneming daaronder begrepen) heeft plaatsgehad. Daartoe geeft de ernst van de hier aan de orde zijnde omstandigheden alle aanleiding.” [2]
5.15.
In sommige gevallen kan de toepassing van een wettelijke bepaling in het erfrecht een zodanig onredelijke uitkomst geven dat daarvan kan worden afgeweken om recht te doen aan de specifieke omstandigheden van het geval. Zo heeft de Hoge Raad geoordeeld dat ook als iemand niet op grond van artikel 4:3 lid 1 sub a BW van rechtswege onwaardig is om te erven, er omstandigheden kunnen zijn waardoor het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat hij aanspraak heeft op een nalatenschap. [3] De correctie op grond van de eisen van redelijkheid en billijkheid kan, onder bijzondere omstandigheden, ook als gevolg hebben dat een persoon die op grond van deze bepaling onwaardig is, toch voordeel kan genieten uit de nalatenschap. [4]
5.16.
Er worden zware eisen gesteld aan een beroep op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid ten aanzien van een dwingende wetsbepaling. Gelet op de volgende omstandigheden is naar het oordeel van de rechtbank hieraan voldaan.
1.
de duur en de aard van de relatie tussen [gedaagde] en erflater
5.17.
[gedaagde] en erflater zijn bijna twintig jaar met elkaar getrouwd geweest. Onbetwist heeft [gedaagde] gesteld dat het een goed huwelijk was. Zij hebben behalve de laatste vier weken altijd een gezamenlijk huishouden gevoerd. Tijdens het huwelijk was de rolverdeling zo dat erflater de kostwinnaar was en dat [gedaagde] de huishoudelijke taken voor haar rekening nam. Daarnaast verrichtte zij onbetaald werkzaamheden als assistent van erflater in zijn advocatenpraktijk. Tot de laatste jaren van het huwelijk ging dat goed. [gedaagde] heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat de periode voor het overlijden door verschillende omstandigheden moeilijk was. Erflater ging lichamelijk steeds meer achteruit wat een weerslag had op zijn geestelijke vermogen. Daardoor moest [gedaagde] meer taken van de advocatenpraktijk op zich nemen. Dat werd haar te zwaar. De gezondheidsproblemen van [gedaagde] verergerden in die periode en zij wilde dat erflater zou stoppen met de advocatenpraktijk maar dat wilde hij niet. Ook wilde hij geen hulpverlening voor haar inschakelen of extra ondersteuning voor de advocatenpraktijk regelen.
2.
de gezondheidssituatie van [gedaagde]
5.18.
[gedaagde] is gediagnosticeerd met ASS. Zij kan daardoor niet goed omgaan met stress: dit kan zich in sommige gevallen uiten in sterke reacties. Zij is door deze stoornis bovendien kwetsbaar voor psychoses. Zij gebruikt hiervoor antipsychoticum medicatie. In de periode 2022- 2023 ging het steeds slechter met haar. Onder meer door de toegenomen druk van haar werkzaamheden, de verslechterde gezondheidssituatie van erflater en de spanning tussen haar en erflater die door deze omstandigheden was ontstaan. [gedaagde] is van januari 2022 tot en met juni 2022 klinisch opgenomen geweest in een psychiatrische kliniek op de afdeling High-Care van de [naam instelling 1] en zij bleef onder behandeling van GGZ. Na het overlijden van erflater is zij van juni 2024 tot en met augustus 2024 opnieuw opgenomen geweest, dit keer op de afdeling High-Care van [naam instelling 2] .
5.19.
Op 8 maart 2023 is melding gedaan bij de politie van mishandeling van erflater door [gedaagde] . De officier van Justitie heeft besloten om [gedaagde] niet te vervolgen omdat naar haar oordeel de gezondheidstoestand van [gedaagde] een vervolging in de weg stond. De rechtbank leidt daaruit af dat [gedaagde] volgens de officier van Justitie mogelijk ontoerekeningsvatbaar was. De rechtbank acht het aannemelijk dat de slechte geestelijke gesteldheid van [gedaagde] ook hebben meegespeeld tijdens het incident op 18 juli 2023.
3.
de verzorgingsgedachte van erflater voor [gedaagde]
5.20.
In de huwelijksvoorwaarden hebben [gedaagde] en erflater met elkaar afgesproken dat bij overlijden wordt afgerekend als waren zij in algehele gemeenschap van goederen getrouwd. Hieruit spreekt een verzorgingsgedachte van [gedaagde] en erflater over en weer. Deze verzorgingsgedachte blijkt ook uit het testament van erflater. Daarin staat dat hij [gedaagde] benoemt als enig erfgenaam. Verder staat daarin uitdrukkelijk dat hij met de erfstelling in de verzorging van [gedaagde] wil voorzien, zodat zij na zijn overlijden op dezelfde voet verder kan leven als zij voor zijn overlijden gewend was. Daarbij heeft erflater ook uitdrukkelijk bepaald dat de legitieme portie van zijn kinderen pas opeisbaar zal zijn bij het overlijden van [gedaagde] . Tussen het incident op 18 juli 2023 en het overlijden van erflater op [overlijdensdatum] 2023 zit weliswaar slechts een korte periode, maar erflater had in die tijd desgewenst zijn testament kunnen aanpassen. Dat heeft hij niet gedaan, terwijl hij als advocaat kan worden geacht zich bewust te zijn geweest van die mogelijkheid. In die laatste weken voor zijn overlijden voerde hij nog zijn praktijk en had hij vrienden die zaken voor hem regelden. Hij was dus in staat om zijn testament te veranderen maar heeft dat niet gedaan. [eiser 1] heeft op de zitting gesteld dat hij er zeker van is dat erflater zijn testament had gewijzigd als er meer tijd was geweest voor diens overlijden omdat erflater in angst leefde van [gedaagde] . Er zijn echter geen concrete aanwijzingen dat erflater van plan was het testament te wijzigen. [eiser 2] en [eiser 1] hebben nog aangevoerd dat erflater in de periode kort voor overlijden de pincodes van zijn bankpasjes heeft gewijzigd. Of dit een voor de beoordeling relevante omstandigheid is, kan in het midden blijven omdat het wijzigen van pincodes niet is vast komen te staan. [gedaagde] heeft toegelicht dat de financiën van haar en erflater al langer werden beheerd door een bevriende relatie van erflater. Dit hebben [eiser 2] en [eiser 1] niet weersproken.
5.21.
De rechtbank gaat er daarom vanuit dat erflater nog steeds wilde dat [gedaagde] zijn enig erfgenaam was om haar zodoende verzorgd achter te laten. De dringende morele verplichting die erflater blijkens het testament voelde om [gedaagde] verzorgd achter te laten, is bovendien in lijn met de rolverdeling die zij tijdens hun hele relatie hadden en de financiële afhankelijkheid van [gedaagde] .
4.
disproportionaliteit tussen de ernst van de misdrijf en de gevolgen van onwaardigheid
5.22.
Uit het proces-verbaal van bevindingen en de foto’s in het politiedossier blijkt dat de mishandeling eruit bestond dat [gedaagde] met een glazen asbak op het achterhoofd van erflater heeft gedrukt, dan wel geslagen. Daardoor ontstond een pijnlijke rode plek op zijn achterhoofd. Dit incident had verder geen lichamelijke gevolgen voor erflater. Wel voelde hij zich angstig en bedreigd. Dat was voor hem de aanleiding om een contactverbod te vragen. [gedaagde] heeft dit gerespecteerd en geen contact met erflater gezocht. De politierechter heeft [gedaagde] bij verstek veroordeeld tot betaling van een boete van € 200.
5.23.
Weliswaar is het zo dat niet de concreet opgelegde straf maatgevend is, maar de wettelijke strafbedreiging, [5] maar uit de wetsgeschiedenis blijkt (ook) dat het juist de ernst van de aan de orde zijnde omstandigheden is die aanleiding geeft voor de onwaardigheid (zie 5.14). In dit geval rechtvaardigt de ernst van de mishandeling van erflater, zoals hiervoor omschreven, en waarvoor een straf is opgelegd van € 200, niet het gevolg dat [gedaagde] geen recht heeft op een erfenis met een waarde van ten minste € 1 miljoen. Dat staat niet met elkaar in verhouding.
5.24.
Het is onder deze omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar dat [gedaagde] onwaardig is om te erven van erflater. Artikel 4:3 lid 1 sub b BW is daarom niet van toepassing in deze zaak. Dit betekent dat [gedaagde] enig en algeheel erfgenaam is in de nalatenschap van erflater en executeur is van diens nalatenschap, een en ander zoals erflater in zijn testament heeft bepaald. De rechtbank zal daarom het verstekvonnis vernietigen en de vorderingen van [eiser 2] en [eiser 1] alsnog afwijzen. Bij deze uitkomst hoeven de andere standpunten van partijen niet te worden besproken.
proceskosten
5.25.
[eiser 2] en [eiser 1] hebben ongelijk gekregen. Volgens [gedaagde] moeten [eiser 2] en [eiser 1] worden veroordeeld om haar reële proceskosten te betalen. Er is sprake van misbruik van procesrecht en onrechtmatig handelen omdat [eiser 2] en [eiser 1] hun vorderingen hebben gebaseerd op onvolledige feiten en omstandigheden waarbij zij deze onvolledigheid kenden. [gedaagde] stelt verder dat [eiser 2] en [eiser 1] hun verplichting op basis van artikel 21 Rv om de feiten die voor de beslissing van belang zijn volledig en naar waarheid aan te voeren niet zijn nagekomen. Zo waren zij bekend met de psychiatrische problematiek en de gezondheidstoestand van [gedaagde] en het bestaan van de
huwelijksvoorwaarden, maar hebben zij deze feiten niet aangevoerd in hun inleidende
dagvaarding. Onder deze omstandigheden is mede gelet op artikel 21 Rv een reële proceskostenveroordeling op zijn plaats, aldus [gedaagde] .
5.26.
De rechtbank is met [eiser 2] en [eiser 1] van oordeel dat er geen sprake is van misbruik van procesrecht, evident ongegronde vorderingen of nodeloos procederen. De vordering van [gedaagde] om [eiser 2] en [eiser 1] te veroordelen in de reële proceskosten wordt daarom afgewezen.
5.27.
Wel hebben [eiser 2] en [eiser 1] hun verplichting om de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren geschonden. Zij hadden naar eigen zeggen regelmatig contact met erflater en [gedaagde] . Zodoende waren zij bekend met de psychische gesteldheid van [gedaagde] . Dat is een feit die voor de beslissing op hun vordering van wezenlijk belang is. Daarom waren zij verplicht dit in de dagvaarding te vermelden. Het is in erfrechtzaken gebruikelijk om te bepalen dat partijen ieder de eigen proceskosten betalen. In dit geval acht de rechtbank het geraden om wegens de schending van de waarheidsplicht [eiser 2] en [eiser 1] te veroordelen in de proceskosten. Zij moeten daarom de kosten van de verstek- en verzetprocedure betalen. In afwijking van artikel 141 Rv komen de kosten van het betekenen van het verstekvonnis en van het uitbrengen van de verzetdagvaarding ook voor rekening van [eiser 2] en [eiser 1] . De rechtbank stelt de kosten van [gedaagde] op:
- verzetdagvaarding € 135,97
- griffierecht € 320,00
- salaris advocaat € 1.228,00 (2 punten × tarief € 614,00)
- nakosten € 178,00 (plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 1.861,97
5.28.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente over de proceskosten toewijzen.
5.29.
Omdat het verstekvonnis wordt vernietigd, moeten [eiser 2] en [eiser 1] de proceskosten van de verstekprocedure (€ 1.248,72 + € 92,00) en de kosten van betekening terugbetalen voor zover [gedaagde] die al betaald heeft.

6.De beslissing

De rechtbank
6.1.
vernietigt het door deze rechtbank op 7 augustus 2024 onder zaaknummer / rolnummer 753540 / HA ZA 24-734 gewezen verstekvonnis;
en opnieuw beslissend
6.2.
wijst de vorderingen af;
6.3.
veroordeelt [eiser 2] en [eiser 1] in de kosten van de verstekprocedure, aan de zijde van [gedaagde] begroot op nihil, en in de kosten van de verzetprocedure, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 1.861,97. Als [eiser 2] en [eiser 1] niet op tijd aan de kostenveroordeling voldoen en het vonnis daarna wordt betekend, dan moeten [eiser 2] en [eiser 1] € 92,00 extra betalen, plus de kosten van betekening;
6.4.
veroordeelt [eiser 2] en [eiser 1] in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan;
6.5.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. L. Voetelink, rechter, bijgestaan door mr. D.K.W. Collins, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 16 april 2025.

Voetnoten

1.zie artikelen 46, 47 en 54 Wetboek van Rechtsvordering (Rv)
2.Parl. Gesch. Inv. Boek 4 2003, p. 1169.
3.Zie het arrest van de Hoge Raad van 6 december 2024, gepubliceerd op rechtspraak.nl onder nummer ECLI:NL:HR:2024:1797.
4.M. de Vries, Onwaardigheid (Ars Notariatus nr. 182), Deventer: Wolters Kluwer 2023, paragraaf 2.8.
5.M. de Vries, Onwaardigheid (Ars Notariatus nr. 182), Deventer: Wolters Kluwer 2023, paragraaf 2.3.1.2, blz 62; en Parl. Gesch. Inv. Boek 4 2003, p. 1169.