ECLI:NL:RBAMS:2025:2316

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 april 2025
Publicatiedatum
10 april 2025
Zaaknummer
11439741 EA VERZ 24-1228
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding arbeidsovereenkomst op bedrijfseconomische gronden met onvoldoende onderbouwing

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Amsterdam op 8 april 2025 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst van de werknemer, [verweerder], door de werkgever, [eiser]. Het verzoek is ingediend op basis van bedrijfseconomische redenen, waarbij de werkgever stelt dat de functie van [verweerder] is komen te vervallen door een reorganisatie. De werkgever heeft financiële gegevens over de jaren 2021, 2022 en 2023 overgelegd, waaruit blijkt dat de financiële situatie van de onderneming niet goed was. Echter, de kantonrechter oordeelt dat de financiële onderbouwing voor het jaar 2024 en de prognose voor 2025 onvoldoende zijn om het verzoek tot ontbinding te rechtvaardigen. De cijfers zijn niet door een onafhankelijke deskundige opgesteld en zijn niet inzichtelijk of controleerbaar. Bovendien heeft de werkgever niet voldoende inspanningen geleverd om te voldoen aan de herplaatsingsplicht van de werknemer. De kantonrechter wijst het verzoek tot ontbinding af en oordeelt dat de werkgever in de proceskosten van de werknemer moet worden veroordeeld.

De zaak begon met een verzoekschrift van [eiser] op 29 november 2024, waarin werd verzocht om ontbinding van de arbeidsovereenkomst. [verweerder] heeft hierop gereageerd met een verweerschrift en een zelfstandig tegenverzoek. De mondelinge behandeling vond plaats op 11 maart 2025, waarbij beide partijen hun standpunten hebben toegelicht. De kantonrechter heeft uiteindelijk geoordeeld dat de werkgever niet voldoende bewijs heeft geleverd voor de noodzaak van ontbinding en dat de herplaatsingsplicht niet is nageleefd. De beslissing van de kantonrechter is dat het verzoek tot ontbinding wordt afgewezen en dat de werkgever de proceskosten moet vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer: 11439741 EA VERZ 24-1228
beschikking van: 8 april 2025
func.: 25

beschikking van de kantonrechter

I n z a k e

de besloten vennootschap [eiser] B.V.

gevestigd te Amsterdam
verzoekster
nader te noemen: [eiser]
gemachtigde: mr. D.G. van der Mark
t e g e n

[verweerder]

wonende te [woonplaats]
verweerder
nader te noemen: [verweerder]
gemachtigde: mr. I.M.P. Koevoets.

VERLOOP VAN DE PROCEDURE

VERLOOP VAN DE PROCEDURE

[eiser] heeft op 29 november 2024 een verzoekschrift met bijlagen ingediend dat strekt tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst met [verweerder] .
[verweerder] heeft een verweerschrift met bijlagen ingediend, met een zelfstandig tegenverzoek.
Het verzoek is mondeling behandeld ter terechtzitting van 11 maart 2025. Namens [eiser] zijn verschenen de heer [naam 1] (verder: [naam 1] , CEO), de heer [naam 2] (verder: [naam 2] , financieel adviseur) en de gemachtigde. [verweerder] is in persoon verschenen, vergezeld van zijn partner, tolk mevrouw M. Greveraars-Volkova en de gemachtigde. Partijen hebben ter zitting hun standpunten toegelicht, de gemachtigden aan de hand van pleitaantekeningen. Na verder debat is een datum voor beschikking bepaald.

GRONDEN VAN DE BESLISSING

Feiten

1. Als gesteld en niet (voldoende) weersproken staat het volgende vast:
1.1.
[verweerder] , geboren op [geboortedatum] 1982, is sinds 13 maart 2023 in dienst van [eiser] . Zijn functie is General Counsel and Chief Information Security Officer (CISO). Zijn salaris bedraagt € 6.000,00 bruto per maand exclusief vakantietoeslag en overige emolumenten, bij een werkweek van 40 uur.
1.2.
Bij e-mail van 7 maart 2023 heeft [naam 1] aan [verweerder] onder meer geschreven:
“(…) As for compensation – we’re finalizing how we want to do that, but the setup will most likely be that we agree on a set of bonus-performance-indicators. If they’re OK there’s a year-end bonus of about one moth of salary/10%. In Q4 we evaluate and if we did great as a company there’s room to do something for everybody.
Also, our pension plan is pretty great, that is also big value, plus there’s 8% holiday pay. Your annual salary would therefore 72k = 77,76 base + 6k bonus = 83,76k “OTE”. “
1.3.
[eiser] is een internationaal opererende organisatie die dataverbindingen en internetaansluitingen levert in meer dan 100 landen. [eiser] maakt deel uit van een groep: [bedrijf 1] B.V. en [bedrijf 2] B.V. zijn (indirect) aandeelhouder van [eiser] . [naam 1] en [naam 3] zijn via deze vennootschappen indirect statutair bestuurder van [eiser] .
1.4.
Over 2021 heeft [eiser] een negatief bedrijfsresultaat behaald van - € 454.618,00. Over 2022 is dit - € 572.813,00 en over 2023 - € 1.596.698,00 (telkens na belastingen).
1.5.
Dit is voor [eiser] aanleiding om kostenbesparende maatregelen te nemen, waaronder reductie van personeel. Dit leidde tot de beslissing tot het laten vervallen van 3 arbeidsplaatsen, waaronder die van [verweerder] .
1.6.
Op 28 juni 2024 heeft [eiser] een ontslagaanvraag ingediend bij het UWV op grond van bedrijfseconomische omstandigheden, te weten haar slechte of slechter wordende financiële situatie. Bij beslissing van 30 september 2024 is deze geweigerd. UWV heeft daartoe onder meer overwogen dat voldoende aannemelijk is gemaakt op grond van de overgelegde financiële stukken dat in het verleden sprake was van een slechte financiële situatie, maar dat werknemer heeft aangevoerd dat er geen helderheid is gegeven over de financiële situatie in 2024 en dat een prognose over het eerste kwartaal van 2025 ontbreekt. Met name dit laatste alsmede het gebrek aan inzicht in het complete personeelsbestand en onvoldoende inspanningen van [eiser] om [verweerder] te herplaatsen, is aanleiding voor het UWV om het verzoek af te wijzen.
1.7.
[verweerder] is sinds de zomer 2024 vrijgesteld van het doen van werkzaamheden.

Verzoek en verweer, tegenverzoek

2. [eiser] verzoekt de arbeidsovereenkomst met [verweerder] te ontbinden op grond van bedrijfseconomische redenen.
3. [eiser] stelt daartoe – kort gezegd – dat sprake is van een reorganisatie op bedrijfseconomische gronden, waarbij de functie van [verweerder] , een unieke functie, is komen te vervallen. In reactie op het standpunt van het UWV dat geen helder beeld is geschetst van de huidige en toekomstige financiële situatie, geeft [eiser] in aanvulling op de bij het UWV overgelegde financiële stukken, inzage in de financiële situatie van 2024 en een prognose voor het eerste en tweede kwartaal van 2025, alsmede een brief van 27 november 2024 van de accountant over het resultaat van [eiser] tot en met 30 juni 2024. Hieruit blijkt volgens [eiser] dat de situatie zo slecht is, dat ingrijpen noodzakelijk was en is.
4. [eiser] voegt hieraan toe dat zij als onderneming wel ieder jaar is gegroeid, maar dat zij zich daarbij eveneens geconfronteerd ziet met stijgende kosten en daardoor met een steeds hoger oplopend negatief resultaat. [eiser] stelt dat de overgelegde cijfers over 2024 laten zien dat de reductie van personeel effect heeft gehad en de cashflow is verbeterd. Maar ondanks de doorgevoerde aanpassingen, is [eiser] nog steeds verlieslatend. In de markt waarin [eiser] opereert is het niet makkelijk om de brutomarge te verhogen. De operationele winst moet gestuurd worden door omzetgroei en nadere kostenbesparingen, aldus [eiser] .
5. Van schending van de herplaatsingsplicht is geen sprake, nu op voorhand duidelijk was dat er geen passende functie voor [verweerder] was. [eiser] opereert zelfstandig binnen de groep waar zij deel van uitmaakt. Zoeken naar een passende functie binnen de hele groep is dan ook niet vereist om aan de herplaatsingsplicht te voldoen, aldus [eiser] .
6. [verweerder] voert gemotiveerd verweer. Op dat verweer wordt hierna, voor zover voor de beslissing in deze zaak relevant, ingegaan.
7. [verweerder] heeft bij wijze van zelfstandig tegenverzoek verzocht om betaling van achterstallig salaris van € 10.500,00 bruto, te vermeerderen met de wettelijke verhoging en de wettelijke rente en veroordeling van [eiser] in de werkelijk door hem gemaakte advocaatkosten, welke worden berekend op € 13.220,07, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering om hem met terugwerkende kracht te laten deelnemen aan de pensioenregeling heeft [verweerder] ter zitting ingetrokken, aangezien [eiser] hem inmiddels tot de regeling heeft toegelaten.

Beoordeling

Verzoek van [eiser]

8. De kantonrechter zal het verzoek van [eiser] afwijzen. Daartoe wordt het volgende overwogen.
9. Met [verweerder] is de kantonrechter van oordeel dat uit de financiële gegevens over de jaren 2021, 2022 en 2023 weliswaar blijkt dat de financiële situatie van [eiser] niet goed was, maar voor de beoordeling die in deze zaak voorligt zijn juist de situatie in 2024 en de voorspelling voor 2025 van belang. De door [eiser] overgelegde stukken over 2024 en 2025, ter onderbouwing van haar stelling dat de situatie weliswaar minder slecht is, maar nog steeds ontbinding van de arbeidsovereenkomst met [verweerder] rechtvaardigt, zijn onvoldoende om het verzoek te kunnen toewijzen. Deze zijn overigens deels pas overgelegd op de zitting. [verweerder] heeft hiertegen bezwaar gemaakt, omdat hij zich hierop niet heeft kunnen voorbereiden. Wat hiervan zij, het betreft telkens slechts cijfermatige voorspellingen zonder nadere toelichting, opgesteld door de directie en derhalve niet door een externe deskundige. De cijfers zijn derhalve niet inzichtelijk noch controleerbaar. Het aanbod van [eiser] om deze cijfers op de zitting toe te laten lichten door de door haar meegebrachte adviseur [naam 2] komt te laat, nog los van de vraag of deze toelichting tot een andere conclusie zou leiden, omdat dit opnieuw geen onafhankelijk deskundige betreft.
10. Ook het aanbod op de zitting van [eiser] om alsnog jaarstukken 2024 te laten opmaken zodat een betere vergelijking kan worden gemaakt, komt te laat. In wezen komt dat er op neer dat [eiser] zes maanden na de beslissing van het UWV en ruim drie maanden na indienen van haar verzoekschrift, de onderbouwing daarvan nog niet rond heeft.
11. Daarnaast heeft te gelden dat [verweerder] in 2023 in vaste dienst is aangenomen, terwijl ook toen de financiële situatie (steeds slechter wordende cijfers) en de daarop van invloed zijnde factoren al bekend waren. [eiser] erkent, ook nog bij monde van [naam 1] op de zitting, dat [eiser] door verdere omzetgroei er op termijn bovenop zal komen. In dit licht is ontbinding van de arbeidsovereenkomst met [verweerder] op basis van het thans gestelde en ter onderbouwing daarvan overgelegde stukken niet verdedigbaar.
12. Daar komt nog bij dat [eiser] , afgezien van een enkel gesprek, zich onvoldoende heeft ingespannen om te voldoen aan de op haar rustende herplaatsingsplicht.
13. [eiser] heeft gelijk waar zij aanvoert dat het bij herplaatsing gaat om wat onder de gegeven omstandigheden in redelijkheid van de werkgever kan worden gevergd. Van een resultaatsverplichting is geen sprake. Maar in dit geval heeft [eiser] zelf de conclusie getrokken dat er geen functies beschikbaar waren die passend waren wat betreft inhoud en salaris. Dat zou in een kleine organisatie met een beperkt aantal functies mogelijk nog verdedigbaar zijn, maar [eiser] maakt deel uit van een organisatie die internationaal actief is. Zij had op zijn minst dienen te onderzoeken of [verweerder] bereid was elders een passende functie te aanvaarden.
14. Gelet op het voorgaande, zal het ontbindingsverzoek worden afgewezen. De overige door [verweerder] aangevoerde verweren kunnen dan ook onbesproken blijven.

Tegenverzoek van [verweerder]

15. Naar het oordeel van de kantonrechter blijkt uit de hierboven geciteerde e-mail van 7 maart 2023 van [naam 1] niet dat een jaarlijkse bonus is overeengekomen. De indicators daartoe zijn immers nog niet benoemd, nog los van de opmerking in de mail dat het bedrijf het goed genoeg ( “….if they are OK…”, zie rechtsoverweging 1.2) moet doen, zodat er ruimte is/zal zijn voor een bonus. Het verzoek om uitbetaling van de bonus zal dan ook worden afgewezen.
15. Het verzoek tot toekenning van daadwerkelijke proceskosten is evenmin toewijsbaar. Het enkele feit dat [eiser] deze zaak na door het UWV in het ongelijk te zijn gesteld opnieuw heeft voorgelegd aan de kantonrechter, levert geen misbruik van procesrecht op. Het betreft immers geen evident kansloos verzoek.
15. Nu het zwaartepunt van de procedure ligt bij het ontbindingsverzoek van [eiser] , zal zij in de kosten van de procedure worden veroordeeld.

BESLISSING

De kantonrechter:
op het verzoek van [eiser]
wijst het verzoek af;
op het tegenverzoek van [verweerder]
wijst het verzoek af;
op het verzoek en het tegenverzoek
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van [verweerder] begroot op € 814,00 aan salaris gemachtigde, voor zover van toepassing inclusief btw;
veroordeelt [eiser] in de na deze beschikking ontstane kosten, begroot op
€ 68,00 aan salaris gemachtigde, voor zover van toepassing inclusief btw;
verklaart de proceskostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Aldus gegeven door mr. R. Kruisdijk, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken 8 april 2025 in tegenwoordigheid van de griffier.