In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Amsterdam op 8 april 2025 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst van de werknemer, [verweerder], door de werkgever, [eiser]. Het verzoek is ingediend op basis van bedrijfseconomische redenen, waarbij de werkgever stelt dat de functie van [verweerder] is komen te vervallen door een reorganisatie. De werkgever heeft financiële gegevens over de jaren 2021, 2022 en 2023 overgelegd, waaruit blijkt dat de financiële situatie van de onderneming niet goed was. Echter, de kantonrechter oordeelt dat de financiële onderbouwing voor het jaar 2024 en de prognose voor 2025 onvoldoende zijn om het verzoek tot ontbinding te rechtvaardigen. De cijfers zijn niet door een onafhankelijke deskundige opgesteld en zijn niet inzichtelijk of controleerbaar. Bovendien heeft de werkgever niet voldoende inspanningen geleverd om te voldoen aan de herplaatsingsplicht van de werknemer. De kantonrechter wijst het verzoek tot ontbinding af en oordeelt dat de werkgever in de proceskosten van de werknemer moet worden veroordeeld.
De zaak begon met een verzoekschrift van [eiser] op 29 november 2024, waarin werd verzocht om ontbinding van de arbeidsovereenkomst. [verweerder] heeft hierop gereageerd met een verweerschrift en een zelfstandig tegenverzoek. De mondelinge behandeling vond plaats op 11 maart 2025, waarbij beide partijen hun standpunten hebben toegelicht. De kantonrechter heeft uiteindelijk geoordeeld dat de werkgever niet voldoende bewijs heeft geleverd voor de noodzaak van ontbinding en dat de herplaatsingsplicht niet is nageleefd. De beslissing van de kantonrechter is dat het verzoek tot ontbinding wordt afgewezen en dat de werkgever de proceskosten moet vergoeden.