4.4.1Overdracht van het wapen
De centrale vraag bij de eventuele bewezenverklaring van betrokkenheid van verdachte, als medepleger dan wel als medeplichtige, bij het doden van [slachtoffer] is of verdachte voorafgaande aan het schieten een vuurwapen heeft gegeven aan medeverdachte.
De rechtbank stelt vast dat het aantal verklaringen van getuigen die iets hebben gezien over de situatie voorafgaand aan het schieten beperkt is. Verdachte en medeverdachte hebben hier beiden over verklaard. Ook de getuigen [naam 1] en [naam 2] , die mee waren met [slachtoffer] , hebben op verschillende momenten een verklaring afgelegd. De rechtbank constateert dat de verschillende verklaringen van [naam 1] en [naam 2] op veel punten uiteenlopen. Na verloop van tijd worden de verklaringen steeds gedetailleerder en wordt er verklaard over zaken waar de getuigen eerder niet – of soms zelfs anders – over hebben verklaard.
Over de verklaringen van [naam 1] en [naam 2] heeft Van Koppen in zijn hoedanigheid van rechtspsycholoog op verzoek van de verdediging een deskundigenrapport opgesteld waarin hij vragen van de verdediging over hun verklaringen heeft beantwoord, met inachtneming van hetgeen uit wetenschappelijk onderzoek bekend is over de validiteit van getuigenverklaringen. De rechtbank heeft vervolgens Van Koppen als deskundige benoemd en aan hem aanvullende vragen gesteld, waarna Van Koppen een tweede rapportage heeft opgesteld. Op de zitting van 20 maart 2025 heeft Van Koppen zijn rapportage toegelicht en vragen hierover van de verdediging en de officier van justitie beantwoord. Hij heeft aangegeven dat het waarschijnlijk is dat de verklaringen van beide getuigen die zij nog dezelfde avond van de gebeurtenis aflegden valide zijn, althans het meest valide, in vergelijking met hun latere verklaringen. Dat betekent dat die verklaringen het meest zijn gebaseerd op hun eigen waarnemingen. De tijd daarna heeft ervoor gezorgd dat nieuwe elementen in beider verklaringen veel minder valide zijn, dan wel niet-valide. Nieuwe elementen in hun verklaringen moeten worden gewantrouwd.
Gelet op de inhoud van de getuigenverklaringen, mede gezien tegen de achtergrond van hetgeen Van Koppen heeft verklaard, is de rechtbank van oordeel dat de verklaringen die [naam 1] en [naam 2] op 29 november 2023 en daarna hebben afgelegd onbetrouwbaar zijn en niet voor het bewijs kunnen worden gebruikt. Deze verklaringen zijn niet consistent en bovendien zijn er aanwijzingen dat beide getuigen door externe factoren zijn beïnvloed.
Van die externe beïnvloeding was nog geen sprake op 19 november 2023, de avond van de schietpartij, waardoor de op die datum afgelegde verklaringen naar het oordeel van de rechtbank als meest betrouwbaar zijn aan te merken. Beide getuigen zijn zeer kort na het schietincident door de politie ter plaatse gehoord. Kort daarna heeft het verhoor op het politiebureau plaatsgevonden, waarbij de politie ten aanzien van [naam 1] heeft opgeschreven dat het verhoor op 20 november 2023 om 23.08 uur heeft plaatsgevonden. Gezien de context beschouwt de rechtbank dit als een kennelijke verschrijving en gaat zij ervan uit dat dit verhoor op 19 november 2023 heeft plaatsgevonden.
Tijdens de verhoren op de dag zelf waren er nog geen camerabeelden beschikbaar en wisten de getuigen niet wat op eventuele camerabeelden te zien zou zijn. Dit betekent dat de getuigen hun verklaringen niet op eventuele beelden hebben kunnen aanpassen. Daarnaast hebben de beide getuigen voorafgaande aan het afleggen van de verklaringen niet of nauwelijks gelegenheid gehad om met elkaar te praten over de gebeurtenissen, zodat de rechtbank de invloed van ‘collaborative storytelling’ minimaal acht. De verhoren op 19 november 2023 zijn niet audiovisueel geregistreerd en er is slechts een proces-verbaal van het verhoor beschikbaar. De rechtbank is van oordeel dat deze omstandigheid niet maakt dat de verklaringen niet kunnen worden gebruikt voor het bewijs. Wel dient er voorzichtig met deze verklaringen te worden omgegaan, in die zin dat de verklaringen slechts aan een veroordeling ten grondslag kunnen worden gelegd indien deze voldoende ondersteuning vinden in overige (objectieve) onderzoeksbevindingen.
Tijdens het verhoor bij de politie op 19 november 2023 heeft [naam 1] relatief uitgebreid verklaard, terwijl de verklaring van [naam 2] beperkt is gebleven. [naam 2] verklaart weliswaar dat hij het gevoel heeft dat medeverdachte het wapen heeft gepakt van verdachte, maar tegelijkertijd verklaart hij dat hij geen vuurwapen heeft gezien. Deze eerste verklaring van [naam 2] biedt daarom geen direct bewijs voor de overdracht van het vuurwapen.
Als direct bewijs voor de overdracht van het vuurwapen resteert dan slechts de eerste verklaring van [naam 1] op het politiebureau in de avond van 19 november 2023, waarin hij heeft verklaard dat hij zag dat het vuurwapen door verdachte aan medeverdachte werd gegeven.
De vraag of deze verklaring voldoende wordt ondersteund door overige onderzoeksbevindingen om te komen tot wettig en overtuigend bewijs van het (primair dan wel subsidiair) tenlastegelegde, zal de rechtbank beantwoorden aan de hand van de volgende twee scenario’s:
- Scenario 1: het scenario waarin verdachte het vuurwapen aan medeverdachte heeft gegeven en hem de opdracht heeft gegeven terug de coffeeshop in te gaan (waar [slachtoffer] op dat moment was), waarna medeverdachte vervolgens [slachtoffer] heeft neergeschoten.
- Scenario 2: het scenario waarin verdachte werd bedreigd door [slachtoffer] en vervolgens naar buiten is gegaan. Op een gegeven moment werd medeverdachte boos en is hij terug de coffeeshop ingelopen om de telefoon van verdachte terug te halen, en heeft hij [slachtoffer] heeft neergeschoten. In dit scenario heeft verdachte dus geen wapen aan medeverdachte gegeven en gaf hij medeverdachte ook niet de opdracht om naar binnen te gaan.
Overige scenario’s zijn niet door de officier van justitie of de verdediging gesteld en de rechtbank ziet zelf ook geen aanleiding in het dossier om andere scenario’s aan de bevindingen te toetsen.
De rechtbank stelt voorop dat de verklaring van [naam 1] volledig aansluit bij scenario 1. De verklaring van [naam 1] komt er – kort gezegd – op neer dat in de coffeeshop een handgemeen ontstond, omdat [slachtoffer] de telefoon van verdachte had afgepakt en verdachte en medeverdachte deze terug probeerden te krijgen. Verdachte is vervolgens naar buiten gegaan en ook [naam 1] en medeverdachte gingen naar buiten. [naam 1] zag dat verdachte een vuurwapen aan medeverdachte gaf en tegen hem zei: ‘Do him, do him’, waarna medeverdachte de coffeeshop in is gelopen en [slachtoffer] heeft neergeschoten. [naam 1] verklaart daarbij dat hij niet heeft gezien wat voor vuurwapen het was en ook niet waar verdachte het vuurwapen uit zou hebben gehaald. De rechtbank begrijpt de verklaring aldus dat [naam 1] heeft gezien dat verdachte iets aan medeverdachte heeft gegeven en dat hij zich na het schieten heeft gerealiseerd dat het een vuurwapen moet zijn geweest.
Uit de beschrijving van de camerabeelden, die de rechtbank op de zitting van 24 september 2024 heeft bekeken, vloeit voort dat op 19 november 2023 in de coffeeshop een ruzie is ontstaan. De aanleiding hiervoor is een conflict over geld tussen [slachtoffer] en verdachte. Wanneer de ruzie escaleert en er een handgemeen ontstaat, distantieert verdachte zich hiervan. Even later is verdachte op de beelden zichtbaar buiten de coffeeshop, samen met medeverdachte en [naam 1] . De rechtbank stelt vast dat [naam 1] op korte afstand stond van verdachte en medeverdachte, althans zodanig dichtbij dat hij heeft kunnen zien en horen wat er tussen verdachte en medeverdachte gebeurde. Op de beelden is verder te zien dat verdachte en medeverdachte op een gegeven moment zodanig dicht op elkaar staan dat er iets kon worden overgedragen. Vervolgens loopt medeverdachte de coffeeshop in. [naam 1] wil achter hem aan, maar wordt tegengehouden door verdachte die daarbij zijn hele lijf gebruikt en kennelijk uit alle macht wil voorkomen dat [naam 1] achter medeverdachte aan de coffeeshop in kan lopen. Binnen in de coffeeshop trekt medeverdachte vrijwel direct het vuurwapen wanneer hij [slachtoffer] tegenkomt, waarna hij [slachtoffer] neerschiet. Medeverdachte verlaat vervolgens de coffeeshop en loopt weg, terwijl verdachte buiten naast de ingang van de coffeeshop nog even een discussie met [naam 1] lijkt te hebben voordat hij korte tijd later ook wegloopt.
Het uit alle macht tegenhouden van [naam 1] door verdachte buiten de coffeeshop op het moment dat medeverdachte de coffeeshop ingaat, is naar het oordeel van de rechtbank – zonder nadere toelichting, die ontbreekt – niet te rijmen met scenario 2, het scenario van verdachte. In dit scenario kan de rechtbank zich niet goed voorstellen waarom [naam 1] met zoveel urgentie achter medeverdachte aan de coffeeshop in wil dat verdachte hem met de grootste moeite moet tegenhouden. Het conflict ging immers, sinds [slachtoffer] de telefoon van verdachte in de coffeeshop had afgepakt, in essentie over het teruggeven daarvan, zo volgt uit de verklaringen van alle betrokkenen. Aanvankelijk lijkt uit de beelden te volgen dat verdachte zich op geen enkele manier bekommert om de rol die [naam 1] daarbij speelt. Pas als medeverdachte, na het gesprek met verdachte buiten de coffeeshop, met een ogenschijnlijke doelbewuste tred de coffeeshop weer binnenloopt, probeert verdachte met veel moeite te verhinderen dat [naam 1] , die op de beelden paniekerig overkomt, achter de medeverdachte aanloopt. Deze gebeurtenissen passen beter in scenario 1, waarin [naam 1] werd tegengehouden zodat hij niet kon verhinderen dat medeverdachte het vuurwapen zou gebruiken tegen [slachtoffer] .
De rechtbank oordeelt daarnaast dat de verklaring van medeverdachte op 12 februari 2024 bij de politie niet te rijmen valt met scenario 2. De vraag van de politie of hij het vuurwapen al bij zich had, heeft medeverdachte toen met “nee” beantwoord. De politie heeft ter bevestiging nog gevraagd of hij die vraag echt met “nee” heeft willen beantwoorden of dat hij het zich niet kan herinneren. Medeverdachte heeft toen geantwoord dat het “nee” is. Medeverdachte heeft verder niet willen verklaren over het vuurwapen, veel vragen wilde hij niet beantwoorden of hij kon het zich niet goed herinneren. De verklaring van medeverdachte dat hij het vuurwapen niet bij zich had, wijst in de richting van scenario 1, namelijk dat hij het vuurwapen van verdachte heeft gekregen. Het dossier bevat geen enkel aanknopingspunt om te veronderstellen dat medeverdachte het vuurwapen op enige andere wijze heeft verkregen.
Conclusie
Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat de onderzoeksbevindingen in het dossier ondersteuning bieden aan scenario 1 en niet aan scenario 2. De camerabeelden en voormelde verklaring van medeverdachte ondersteunen daarbij de verklaring van [naam 1] die hij op 19 november 2023 bij de politie heeft afgelegd. Op grond van die verklaring, de camerabeelden en de verklaring van medeverdachte acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het vuurwapen aan medeverdachte heeft gegeven.
4.4.2feit 1: Voorbedachte raad?
Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘voorbedachte raad’ moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval door de rechter, waarbij deze het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachte raad is gehandeld, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden, dat slechts sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat. Zo kunnen bepaalde omstandigheden (of een samenstel daarvan) de rechter uiteindelijk tot het oordeel brengen dat de verdachte in het gegeven geval niet met voorbedachte raad heeft gehandeld.
Mede met het oog op het strafverzwarende gevolg dat dit bestanddeel heeft, moeten aan de vaststelling dat de voor voorbedachte raad vereiste gelegenheid heeft bestaan, bepaaldelijk eisen worden gesteld en dient de rechter, in het bijzonder als de voorbedachte raad niet rechtstreeks uit de bewijsmiddelen volgt, daaraan in zijn motivering van de bewezenverklaring nadere aandacht te geven.
De achtergrond van het vereiste dat de verdachte de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven, is dat – als vaststaat dat de verdachte die gelegenheid heeft gehad – het redelijk is aan te nemen dat de verdachte gebruik heeft gemaakt van die gelegenheid en dus daadwerkelijk heeft nagedacht over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap heeft gegeven (vgl. het overleg en nadenken dat in de wetsgeschiedenis is geplaatst tegenover de ogenblikkelijke gemoedsopwelling). Dat de verdachte daadwerkelijk heeft nagedacht en zich rekenschap heeft gegeven leent zich immers moeilijk voor strafrechtelijk bewijs, zeker in het geval dat de verklaringen van de verdachte en/of eventuele getuigen geen inzicht geven in wat voor en tijdens het begaan van het feit in de verdachte is omgegaan. Of in zo’n geval voorbedachte raad bewezen kan worden, hangt dan sterk af van de hierboven bedoelde gelegenheid en van de overige feitelijke omstandigheden van het geval zoals de aard van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan alsmede de gedragingen van de verdachte voor en tijdens het begaan van het feit. Daarbij verdient opmerking dat de enkele omstandigheid dat niet is komen vast te staan dat is gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, niet toereikend is om daaraan de gevolgtrekking te verbinden dat sprake is van voorbedachte raad.
De rechtbank is van oordeel dat voorbedachte raad niet rechtstreeks uit de bewijsmiddelen volgt. De context waarin het schieten heeft plaatsgevonden, brengt de rechtbank evenmin tot het oordeel dat bij verdachte sprake was van een vooropgezet plan om [slachtoffer] te doden. De rechtbank weegt daarbij mee dat verdachte er in de eerste plaats alles aan wilde doen om zijn telefoon terug te krijgen. Voorafgaand aan het schietincident is al op verschillende manieren geprobeerd om de telefoon terug te krijgen, maar [slachtoffer] wilde die niet geven. De rechtbank acht het op basis van het dossier aannemelijk dat verdachte het vuurwapen aan medeverdachte heeft gegeven, met het doel om – koste wat kost – de telefoon terug te krijgen. Dat [slachtoffer] daarbij moest worden neergeschoten en dat verdachte die specifieke opdracht aan medeverdachte heeft gegeven, vloeit naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende voort uit de inhoud van het dossier. De rechtbank sluit niet uit dat het in eerste instantie voor verdachte voldoende zou zijn als [slachtoffer] de telefoon onder bedreiging van het vuurwapen zou afgeven. Daarvan uitgaande is het evenmin uitgesloten dat verdachte de beslissing tot het gebruik van een vuurwapen in de poging om de telefoon terug te krijgen pas in een gemoedsopwelling heeft genomen op het moment dat hij dat vuurwapen in de handen van medeverdachte drukte. Het element ‘voorbedachte raad’ kan daarom niet worden bewezen.
4.4.3Feit 1: Voorwaardelijk opzet op de dood van [slachtoffer]
Zoals in de vorige paragraaf besproken, kan de rechtbank niet vaststellen dat verdachte het vuurwapen aan medeverdachte heeft gegeven met het doel [slachtoffer] hiermee te doden. Uit alle verklaringen volgt wel dat het voor verdachte van groot belang was dat hij zijn telefoon terug zou krijgen en gelet op de uiterlijke verschijningsvorm kan het niet anders dan dat verdachte het vuurwapen aan medeverdachte heeft gegeven om dat doel te bereiken. Hoewel vol opzet op de dood van [slachtoffer] daarmee ontbreekt, kan onder omstandigheden wel sprake zijn van voorwaardelijk opzet op de dood. De vraag of daar sprake van is, zal de rechtbank in deze paragraaf beantwoorden.
Het handelen met voorwaardelijk opzet wordt doorgaans beschreven als het bewust aanvaarden van de aanmerkelijke kans dat een bepaald gevolg intreedt, in dit geval de dood van het slachtoffer. Om te kunnen bepalen of hier sprake van is, zal moeten worden vastgesteld of er een aanmerkelijke kans was dat medeverdachte met het wapen zou schieten, of dat schieten vervolgens een aanmerkelijke kans op de dood oplevert en, zo ja, of verdachte deze aanmerkelijke kansen bewust heeft aanvaard.
Ten aanzien van de aanmerkelijke kans dat medeverdachte met het vuurwapen zou schieten, overweegt de rechtbank als volgt. Er was al meerdere dagen sprake van een conflict tussen verdachte en [slachtoffer] over geld. Er zijn meerdere ontmoetingen tussen verdachte en [slachtoffer] geweest, waarbij ook anderen aanwezig waren (waaronder in meerdere gevallen ook medeverdachte). De gemoederen liepen tijdens en rondom deze ontmoetingen steeds hoger op. [slachtoffer] stuurde onder meer bedreigende berichten en een bedreigende video aan verdachte. Die bedreigingen waren tegen het leven van zowel verdachte als diens familie gericht. Tijdens de ontmoeting op 19 november 2023 bereikte de spanning een hoogtepunt. De sfeer sloeg op een gegeven moment om en uiteindelijk heeft dit geleid tot een handgemeen in de coffeeshop waarbij [slachtoffer] de telefoon van verdachte heeft gepakt en weigerde deze terug te geven, omdat [slachtoffer] meende dat op de telefoon te zien was dat verdachte geld van [slachtoffer] had gestolen. Er is een tijd lang op verschillende manieren geprobeerd de telefoon terug te krijgen, maar [slachtoffer] weigerde de telefoon terug te geven.
De rechtbank is van oordeel dat, wanneer iemand die de telefoon moet terughalen een geladen vuurwapen overhandigd krijgt, er een geenszins te verwaarlozen kans bestaat dat deze persoon vervolgens met het vuurwapen schiet op de persoon die de telefoon bij zich heeft. De rechtbank weegt daarbij mee dat het vuurwapen afkomstig was van verdachte en er mag daarom van worden uitgegaan dat verdachte ook wist dat er munitie in het wapen zat. De rechtbank is daarnaast van oordeel dat er naar algemene ervaringsregels een geenszins te verwaarlozen kans bestaat dat een slachtoffer dodelijk wordt geraakt wanneer in een smalle ruimte – waarvan in dit geval sprake was – op dat slachtoffer wordt geschoten, ook wanneer niet specifiek op het hoofd wordt gericht.
Ten aanzien van de vraag of verdachte de aanmerkelijke kans op de dood van [slachtoffer] bewust heeft aanvaard, overweegt de rechtbank het volgende. Gelet op de hiervoor beschreven context waarin eerdere bedreigingen zijn geuit door [slachtoffer] en waarin verschillende pogingen zijn gedaan om de telefoon terug te krijgen, kan het naar de uiterlijke verschijningsvorm niet anders dan dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat medeverdachte op [slachtoffer] zou schieten en hem dodelijk zou raken. Verdachte heeft immers het vuurwapen overhandigd en aan medeverdachte de opdracht gegeven om de coffeeshop in te gaan, teneinde – schijnbaar koste wat kost – de telefoon terug te krijgen. Bovendien was het verdachte die [naam 1] actief tegenhield om achter medeverdachte aan de coffeeshop in te gaan. Hiermee wilde verdachte kennelijk voorkomen dat er inmenging van buitenaf plaats zou vinden.
Conclusie
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans op de dood van [slachtoffer] heeft aanvaard, waardoor bewezen kan worden dat verdachte heeft deelgenomen aan de ten laste gelegde doodslag van [slachtoffer] . In de volgende paragraaf zal de rechtbank ingaan op de vraag of sprake is van medeplegen van de doodslag of enkel de medeplichtigheid daaraan.