ECLI:NL:RBAMS:2025:2022

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 april 2025
Publicatiedatum
27 maart 2025
Zaaknummer
C/13/765129 / KG ZA 25-126
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van de vordering tot voortzetten van de bankrelatie door ING Bank N.V. op basis van verdenking van hypotheekfraude

In deze zaak hebben eisers, [eiser 1] en [eiser 2], een kort geding aangespannen tegen ING Bank N.V. omdat de bank hun bankrelatie heeft beëindigd op basis van verdenking van hypotheekfraude. De eisers hebben een hypothecaire lening aangevraagd voor de aankoop van een woning, maar de bank heeft ontdekt dat de ingediende jaarcijfers significant afwijken van de cijfers die bij de Belastingdienst zijn verstrekt. Tijdens de zitting op 20 maart 2025 hebben de eisers hun vorderingen toegelicht, terwijl ING verweer heeft gevoerd. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er stevige aanwijzingen zijn voor fraude door de eisers, en dat de bank op grond van haar zorgplicht en de Algemene Bankvoorwaarden de relatie met hen kan beëindigen. De eisers hebben betoogd dat de fraude is gepleegd door de hypotheekadviseur in samenwerking met hun boekhouder, maar de rechter oordeelt dat het aan de eisers is om het vermoeden van hun betrokkenheid bij fraude te ontkrachten. Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter de vorderingen van de eisers afgewezen en hen veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/765129 / KG ZA 25-126 IHJK/EB
Vonnis in kort geding van 3 april 2025
in de zaak van

1.[eiser 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[eiser 2],
wonende te [woonplaats] ,
eisers bij dagvaarding van 10 maart 2025,
advocaat mr. E. Köse te Rotterdam,
tegen
de naamloze vennootschap
ING BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
advocaat mr. C.P. Heersma te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiser 1] , [eiser 2] en ING worden genoemd.

1.De procedure

Op de zitting van 20 maart 2025 hebben [eiser 1] en [eiser 2] de vorderingen zoals omschreven in de dagvaarding toegelicht. ING heeft verweer gevoerd, mede aan de hand van een tevoren ingediende akte weergave feiten. Beide partijen hebben producties ingediend en gebruik gemaakt van spreekaantekeningen, die aan het dossier zijn toegevoegd.
Op de zitting waren [eiser 1] en [eiser 2] aanwezig met mr. Köse. Aan de zijde van ING waren aanwezig [naam 1] en [naam 2] (beiden van de Afdeling Fraude), met mr. C.P. Heersma en mr. H. Ouled Ali.
Vonnis is bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1.
[eiser 1] en [eiser 2] zijn partners en zij houden allebei bankrekeningen aan bij ING.
2.2.
Op 4 januari 2022 hebben zij bij ING een aanvraag ingediend voor een hypothecaire lening van € 500.000,00 voor de aankoop van een woning. De aanvraag is namens hen ingediend door intermediair Hypotheekrente.nl B.V. In de hypotheekaanvraag staat als jaarinkomen van [eiser 2] € 55.784,00 genoemd en als jaarinkomen van [eiser 1] € 51.333,00.
2.3.
Ten tijde van de aanvraag werkte [eiser 2] in loondienst en had [eiser 1] een eenmanszaak, [bedrijf] geheten. Voor haar boekhouding maakte zij sinds medio 2021 gebruik van de diensten van administratiekantoor Qontinu Administratie en Advies B.V.
2.4.
Bij de stukken die door ING zijn ingediend, bevindt zich een begeleidende brief van Qontinu aan [eiser 1] van 12 januari 2022 bij de jaarrekening 2021 van [bedrijf] . In die jaarrekening staat dat de winst over 2021 € 132.279,00 bedroeg.
2.5.
Op 14 januari 2022 heeft ING een offerte uitgebracht. Die offerte is op 15 januari 2022 voor akkoord getekend door [eiser 1] en [eiser 2] . Daarmee hebben zij verklaard dat de door hen of namens hen aangeleverde gegevens juist zijn en dat zij geen informatie hebben achtergehouden die relevant is voor de verstrekking van de hypotheek.
2.6.
Op 19 december 2024 is ING door het Openbaar Ministerie geïnformeerd dat de hoofdverdachte in een lopend onderzoek (de eigenaresse van Qontinu, hierna: X, vzr.) in het kader van haar administratiekantoor voor een groot aantal personen stukken heeft vervalst ten behoeve van hun hypotheekaanvragen. In het meegezonden proces-verbaal van bevindingen staat over de hypotheek van [eiser 1] en [eiser 2] onder meer het volgende:
(…) Uit onderzoek is gebleken dat de bij de hypotheekaanvraag ingediende jaarrekeningen van de onderneming van [eiser 1] en de aangiften inkomstenbelasting van [eiser 1] niet overeenkwamen met de cijfers van de ingediende aangiften inkomstenbelasting bij de Belastingdienst. Zo bleek dat bij de hypotheekaanvraag ingediende gegevens de bedrijfswinst in 2021 verhoogd is (overeenkomstig de tabel op de volgende blz, waarin de gegevens bij de belastingdienst over 2021 groen zijn gemarkeerd en de gegevens in het hypotheekdossier geel, vzr.)
2.7.
In een later (op 27 februari 2025) tegen onder andere [eiser 1] en [eiser 2] gedane strafrechtelijke aangifte door ING staat dat zij al vóór ontvangst van de melding van het OM, op 31 mei 2024, van de intermediair Hypotheekrente.nl B.V. had vernomen dat een van haar medewerkers onderwerp was van een onderzoek van de Politie. Die adviseur zou klantdossiers, onder andere die van [eiser 1] en [eiser 2] , hebben geaccepteerd van Qontinu voor het aanvragen van hypothecair krediet.
2.8.
Bij brief van 8 januari 2025 heeft ING [eiser 1] en [eiser 2] geïnformeerd over de melding door het Openbaar Ministerie, en geconcludeerd dat zij uit de op dat moment beschikbare informatie geen andere conclusie kon trekken dan dat bij de hypotheekaanvraag verstrekte informatie valselijk is opgemaakt. ING heeft in deze brief aangekondigd voornemens te zijn de relatie met [eiser 1] en [eiser 2] te beëindigen en hun gegevens te registreren in het Intern Verwijzingsregister, het Incidenten Register, het Extern Verwijzingsregister en het register van de Stichting Fraudebestrijding Hypotheken. ING heeft [eiser 1] en [eiser 2] verzocht om hun zienswijze op de situatie en om afgifte van verschillende, in de brief genoemde
stukken.
2.9.
Op 7 februari 2025, in een e-mail van hun advocaat aan ING, hebben [eiser 1] en [eiser 2] verklaard zich van geen kwaad bewust te zijn. In deze e-mail staat onder meer de volgende passage:
(…) Het lijkt erop dat het administratiekantoor onder een hoedje heeft gespeeld met Hypotheekrente.nl, waarbij dan het administratiekantoor kennelijk (of hoogstwaarschijnlijk) stukken heeft gemanipuleerd en die heeft overgelegd aan hypotheekrente.nl, met wetenschap van hypotheekrente.nl om op die wijze toch een hypotheek te kunnen verkrijgen, zonder dat cliënten dit wisten en/of hadden kunnen weten. Uit het strafrechtelijk dossier zou dit moeten kunnen blijken en/of in ieder geval meer licht op de kwestie laten schijnen. Daar is verder van belang dat er kennelijk een verdienmodel was opgezet
door en tussen het administratiekantoor en hypotheekrente.nl, waarbij dan de provisie op de
verkregen hypotheek tussen die twee is verdeeld. Dit alles, buiten wetenschap van cliënten die, nogmaals, geheel te goeder trouw hebben gehandeld. (…)
2.10.
Bij brief van 12 februari 2025 heeft ING aan [eiser 1] en [eiser 2] geschreven dat zij had besloten de betaalrekeningen, zowel zakelijk als particulier, op 5 maart 2025 te blokkeren en de hypothecaire lening op te eisen. [eiser 1] en [eiser 2] zijn verder geïnformeerd dat hun persoonsgegevens en die van hun ondernemingen per direct en voor de duur van 8 jaar zijn opgenomen in de registers genoemd onder 2.8.
2.11.
Op 18 februari 2025 heeft ING de hypothecaire lening opgeëist.
2.12.
In een proces-verbaal van bevindingen van 6 maart 2025, opgemaakt door de politie, staan onder meer de volgende passages:
(…) Tijdens de verhoren van Verdachte verklaarde zij dat iedereen die bij haar een hypotheek aanvroeg op de hoogte was van de onjuistheden in hun aanvragen. (…)
(…)
(…)
(…)
Het proces-verbaal vervolgt met een stuk waarin wordt ingegaan op acht verschillende hypotheekaanvragen, waaronder niet die van [eiser 1] en [eiser 2] , om als volgt af te sluiten:
4. Resumé
Verdachte heeft verklaard dat zij al haar klanten vertelde over de risico’s en dat zij op de hoogte waren van de vervalsingen en daar soms zelf bij waren. De verklaring bij het eerste dossier waarmee Verdachte werd geconfronteerd vat haar antwoorden het best samen:
Ze wist dondersgoed dat er cijfers werden vervalst. Dat heb ik ook aangegeven.
Ze kan niet zeggen dat ze dat ze het niet wist. Dan had ze gewoon naar de
hypotheker kunnen gaan. Alle klanten waren op de hoogte, waar sprake was
van vervalsingen. Ik heb ook gezegd dat ze hun hypotheken moesten
betalen.(…)
2.13.
ING heeft de blokkade van de bankrekeningen van [eiser 1] en [eiser 2] opgeschort, in afwachting van de uitkomst van dit kort geding
3. Het geschil
3.1.
[eiser 1] en [eiser 2] vorderen, kort gezegd, ING te veroordelen de dienstverlening voort te zetten en hun persoonsgegevens uit de registers te verwijderen, alles voor onbepaalde tijd dan wel een beperkte periode, op straffe van verbeurte van dwangsommen en met veroordeling van ING in de proceskosten.
3.2.
ING voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna ingegaan, voor zover van belang.

4.De beoordeling

4.1.
Ter beoordeling staat als eerste of ING verplicht is de dienstverlening aan [eiser 1] en [eiser 2] voort te zetten. In haar verweer beperkt ING dit geschil tot de blokkade van de rekeningen, maar de vordering van [eiser 1] en [eiser 2] is ruimer ingestoken. Zij hebben ook belang hij een ruimere beoordeling dan alleen over de blokkade, omdat ING in haar brief van 8 januari 2025 heeft aangekondigd de relatie met hen te willen beëindigen.
4.2.
Uitgangspunt is dat een bank op grond van de Algemene Bankvoorwaarden de relatie met een klant kan opzeggen (artikel 35). Bij die opzegging moet de bank wel rekening houden met haar zorgplicht, die inhoudt dat de bank zorgvuldig moet zijn bij haar dienstverlening en zo goed mogelijk rekening moet houden met de belangen van de klant (artikel 2). [eiser 1] en [eiser 2] stellen zich op het standpunt dat zij begrijpen dat ING de alarmklok luidt, maar dat ING de uitkomst van het strafrechtelijke traject moet afwachten voordat zij tot beëindiging van de relatie overgaat.
4.3.
Er zijn stevige aanwijzingen voor fraude door [eiser 1] en [eiser 2] . Niet in geschil is dat de aan ING aangeleverde jaarcijfers significant afwijken van de cijfers die aan de belastingdienst zijn verstrekt. Zowel [eiser 1] als [eiser 2] hebben bij de hypotheekaanvraag verklaard dat de door of namens hen overgelegde gegevens juist zijn. Verder heeft de boekhouder verklaard dat alle cliënten voor wie zij de jaarcijfers had opgehoogd, daarvan wisten. Het is aan [eiser 1] en [eiser 2] om het vermoeden van hun betrokkenheid bij fraude te ontkrachten.
4.4.
[eiser 1] en [eiser 2] stellen dat de fraude is gepleegd door de hypotheekadviseur in samenwerking met de boekhouder. Het ophogen van jaarcijfers zou voor hen een verdienmodel zijn. Gevraagd hoe dat model er dan zou uitzien, heeft [eiser 2] gesteld dat de hypotheekadviseur een commissie van de bank ontvangt voor iedere afgesloten hypothecaire lening. Hoe hoger de lening, hoe hoger de commissie. Die commissie zou de hypotheekadviseur dan delen met de boekhouder.
4.5.
ING heeft daar tegenin gebracht dat dergelijke commissies al jaren lang verboden zijn. Zij betwist dat zij commissie aan Hypotheekrente.nl heeft betaald. Tegenover deze betwisting hebben [eiser 1] en [eiser 2] hun stellingen niet aannemelijk gemaakt. Aan het slot van hun laatste termijn op de zitting heeft [eiser 2] de naam genoemd van een medewerker van ING ( [naam 3] ) die hem zou hebben verteld dat er commissie wordt betaald, maar dat is in dit kort geding niet te verifiëren. Het had op de weg van [eiser 1] en [eiser 2] gelegen om deze stelling met feiten te staven. Dat er maar tien dagen hebben gezeten tussen het aanvragen van de hypotheek en het uitbrengen van de offerte is weliswaar opmerkelijk omdat dat meestal veel meer tijd kost, maar het is onvoldoende om ervan uit te gaan dat ING betrokken is bij de fraude, zoals [eiser 1] en [eiser 2] impliceren. Voorshands zijn zij de enige personen die profijt hebben gehad van de vervalste jaarrekening. Het ligt daarom voor de hand dat zij de opdracht daartoe hebben gegeven, althans daarmee hebben ingestemd.
4.6.
Onder deze omstandigheden zou beëindiging van de relatie vooruitlopend op de strafrechtelijke procedure naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet onaanvaardbaar zijn, anders dan [eiser 1] en [eiser 2] stellen. Hierbij is van belang dat ING op grond van de Wft verplicht is om – kort gezegd – zich verre te houden van alles wat de integriteit van het financiële systeem bedreigt. Evenmin schendt ING in haar zorgplicht jegens [eiser 1] en [eiser 2] . Het omgekeerde lijkt eerder het geval. Dat [eiser 1] en [eiser 2] al lang bij ING bankieren en groot belang hebben bij het behouden van die relatie, leidt niet tot een andere uitkomst. Zij kunnen altijd terugvallen op een Basisbetaalrekening en zullen niet zijn afgesloten van het girale betalingsverkeer. De woning zullen zij naar verwachting niet kunnen behouden, omdat het (vrijwel) uitgesloten is dat zij de lening kunnen herfinancieren. Dat is zuur, maar – zoals het er nu naar uit ziet – een gevolg van hun eigen handelen. Bovendien is de woning mogelijk toch te duur voor hen, gezien het feit dat zij al vóór de start van het onderzoek door ING twee keer een betalingstermijn hebben gemist, die van december 2024 en die van januari 2025.
4.7.
De gegevens van [eiser 1] en [eiser 2] zijn al wel opgenomen in het Intern Verwijzingsregister (IVR) het Incidentenregister en het daaraan gekoppelde Extern Verwijzingsregister (EVR) en het register van de Stichting Fraudebestrijding Hypotheken (SFH).
4.8.
Opname in het Incidentenregister, het EVR en het SFH kan slechts geschieden in overeenstemming met de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) en het Protocol Incidentenwaarschuwingssysteem Financiële Instellingen 2021 (PIFI). De verwerking van persoonsgegevens is in beginsel rechtmatig op grond van artikel 6 lid 1 aanhef en onder f AVG (noodzakelijk ter behartiging van de gerechtvaardigde belangen van de bank en van de tot haar branche behorende financiële instellingen), mits ook de in deze bepaling voorgeschreven belangenafweging uitpakt in het voordeel van de bank en aan de eisen van het PIFI wordt voldaan. Het PIFI is te beschouwen als een regeling die voldoende waarborgen biedt voor een verwerking van persoonsgegevens zoals de AVG die voorschrijft (Gerechtshof Amsterdam 18 januari 2007, ECLI:NL:GHAMS:2007:BA5933). De Autoriteit Persoonsgegevens heeft het PIFI voor vijf jaar (t/m maart 2026) goedgekeurd.
4.9.
Op grond van artikel 5.2.1 PIFI moet een registratie in het EVR aan de volgende eisen voldoen:
a. a) de gedraging(en) van de te vermelden persoon vormden, vormen of kunnen een bedreiging vormen voor (I) de (financiële) belangen van cliënten en/of medewerkers van de financiële instelling zelf of (II) de continuïteit en/of de integriteit van de financiële instelling zelf of van de financiële sector;
b) in voldoende mate staat vast dat de desbetreffende persoon betrokken is bij de onder a bedoelde gedraging(en). Dit betekent dat van strafbare feiten in principe aangifte wordt gedaan;
c) het proportionaliteitsbeginsel is in acht genomen.
4.10.
Hypotheekfraude is een groot maatschappelijk probleem en vormt zonder meer een bedreiging voor zowel [eiser 1] en [eiser 2] (overkreditering) als de integriteit van ING en de financiële sector. Dat [eiser 1] en [eiser 2] betrokken zijn bij de fraude staat in voldoende mate vast. Tegen hen is ook aangifte gedaan. De opname van de gegevens van [eiser 1] en [eiser 2] in de registers is daarmee proportioneel. Het belang van financiële instellingen om te worden geattendeerd op het frauduleuze gedrag van [eiser 1] en [eiser 2] weegt zwaarder dan hun belang om ongehinderd te kunnen deelnemen aan het financiële verkeer.
4.11.
Voor opname in het IVR gelden minder strenge eisen dan voor opname in het EVR, omdat deze registraties alleen voor de bank zelf (en de met haar verbonden rechtspersonen) zichtbaar zijn. Zoals blijkt uit hetgeen hiervoor is overwogen, leveren de feiten en omstandigheden in dit geval een redelijk vermoeden op dat [eiser 1] en [eiser 2] , anders dan zij stellen, wel degelijk betrokken zijn bij fraude.
4.12.
De slotsom is dat er evenmin grond is om ING te gelasten de gegevens van [eiser 1] en [eiser 2] uit de verschillende registers te verwijderen. Dit betekent dat alle vorderingen zullen worden afgewezen.
4.13.
[eiser 1] en [eiser 2] zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van ING worden begroot op:
- griffierecht € 714,00
- salaris advocaat 1.107,00
- nakosten
178,00
Totaal € 1.999,00.
Als dit vonnis wordt betekend, komen hier nog de kosten bij die zijn genoemd aan het slot van 5.2 van de beslissing.
De rente over de proceskosten is eveneens toewijsbaar.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
weigert de gevraagde voorzieningen,
5.2.
veroordeelt [eiser 1] en [eiser 2] in de proceskosten, aan de zijde van ING tot op heden begroot op € 1.999,00, te vermeerderen – als dit vonnis wordt betekend – met € 92,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van dit vonnis, voornoemde bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van veertien dagen na vonnisdatum tot de dag van volledige betaling,
5.3.
verklaart deze kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.H.J. Konings, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. E. van Bennekom, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 3 april 2025. [1]

Voetnoten

1.type: eB