ECLI:NL:RBAMS:2025:1756

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 maart 2025
Publicatiedatum
19 maart 2025
Zaaknummer
13-349098-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot detentieomstandigheden in Letland

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 19 maart 2025 uitspraak gedaan over een vordering van de officier van justitie tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) voor de overlevering van een persoon aan Letland. De rechtbank had eerder op 31 januari 2025 een tussenuitspraak gedaan waarin een individueel gevaar was vastgesteld met betrekking tot de detentieomstandigheden in Letland. De rechtbank concludeert dat er geen wijziging van de omstandigheden is opgetreden en geeft geen gevolg aan het EAB. De rechtbank verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vordering tot het in behandeling nemen van het EAB. De opgeëiste persoon, geboren in 1989 en gedetineerd in een onbekende penitentiaire inrichting, was bijgestaan door zijn raadsman en een tolk tijdens de zittingen. De rechtbank heeft de detentieomstandigheden in Letland beoordeeld en concludeert dat deze onvoldoende garanties bieden voor de bescherming van de opgeëiste persoon tegen geweld en andere negatieve gevolgen van het detentiesysteem. De rechtbank heeft de gevangenhouding opgeheven en geen gevolg gegeven aan het EAB, in overeenstemming met artikel 11 van de Overleveringswet.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13-349098-24
Datum uitspraak: 19 maart 2025
UITSPRAAK
op de vordering van 14 november 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 13 augustus 2024 door
the Prosecutor General's Office of the Republic of Latvia, Letland (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren in [geboorteplaats] (Letland) op [geboortedag] 1989,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP-adres] ,
gedetineerd in [Penitentiaire Inrichting] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

Zitting 9 januari 2025
De behandeling van het EAB is aangevangen op de zitting van 9 januari 2025, in aanwezigheid van mr. M. al Mansouri, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. F.P. Slewe, advocaat te Amsterdam, en door een tolk in de Letse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met dertig dagen verlengd. [2] Tevens heeft de rechtbank de gevangenhouding bevolen.
Gedurende de behandeling bleek dat de tolk partijen niet goed kon verstaan vanwege een oorontsteking, waardoor zij ook niet afdoende kon vertalen. De behandeling van het EAB is hierom aangehouden.
Zitting 21 januari 2025
De behandeling van het EAB is – met toestemming van partijen in gewijzigde samenstelling – hervat op de zitting van 21 januari 2025, in aanwezigheid van mr. A. Wagenaar, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen, bijgestaan door bovengenoemde raadsman en door een tolk in de Letse taal.
Tussenuitspraak 31 januari 2025 [3]
De rechtbank heeft op 31 januari 2025 een tussenuitspraak gewezen waarbij de beslissing over de overlevering op grond van artikel 11, tweede lid, OLW is aangehouden en waarbij, ingevolge artikel 11, vierde lid, OLW, een redelijke termijn is vastgesteld van dertig dagen. Het onderzoek is heropend en geschorst om op een zitting aan het einde van deze termijn (1 maart 2025) of uiterlijk tien dagen daarna, na te gaan of binnen de redelijke termijn een wijziging van de omstandigheden is opgetreden.
De rechtbank heeft op grond van artikel 22, vierde lid, sub c, OLW de beslistermijn verlengd met zestig dagen en gelijktijdig de overleveringsdetentie verlengd met zestig dagen op grond van artikel 27, derde lid, OLW. Tevens is op 31 januari 2025 de schorsing van de overleveringsdetentie bevolen.
Zitting 5 maart 2025
De rechtbank heeft de behandeling van het EAB in gewijzigde samenstelling – met instemming van partijen – hervat op de zitting van 5 maart 2025, in aanwezigheid van mr. K. van der Schaft, officier van justitie.
De opgeëiste persoon is verschenen en wederom bijgestaan door mr. Slewe en door een tolk in de Letse taal.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Letse nationaliteit heeft.

3.Tussenuitspraak 31 januari 2025

In de tussenuitspraak van 31 januari 2025 heeft de rechtbank de grondslag en inhoud van het EAB, de weigeringsgrond van artikel 12 OLW en de strafbaarheid van de feiten beoordeeld. Deze overwegingen dienen als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.

4.Artikel 11 OLW; detentieomstandigheden

Inleiding
De rechtbank verwijst naar haar overwegingen over de detentieomstandigheden in Letland in de tussenuitspraak van 31 januari 2025. Deze overwegingen dienen als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd. Bij deze tussenuitspraak is een individueel gevaar aangenomen, is – zoals hiervoor al vermeld – de beslissing over de overlevering op grond van artikel 11, tweede lid, OLW aangehouden en is, ingevolge artikel 11, vierde lid, OLW, een redelijke termijn vastgesteld van dertig dagen. Dit betekent dat nu moet worden nagegaan of binnen de redelijke termijn een wijziging van de omstandigheden is opgetreden. In de tussenuitspraak van 31 januari 2025 is overwogen dat wanneer dit niet het geval is, ingevolge artikel 11, eerste lid, OLW geen gevolg zal worden gegeven aan het EAB.
De Letse autoriteiten hebben bij aanvullende informatie van 12 februari 2025 onder meer het volgende medegedeeld op de door het Internationaal Rechtshulpcentrum (IRC) gestelde vragen:
“[…] the Administration would like to inform that in case of extradition to the Republic of Latvia, the [opgeëiste persoon] will initially be placed in the Remand (Investigation) Prison Section of the Riga Central Prison.
[…] Taking into consideration the fact that [opgeëiste persoon] 's extradition is requested for the purpose of executing the sentence of deprivation of liberty imposed by the judgment of the Vidzeme District Court of 28 April 2022, [opgeëiste persoon] will be detained in the Remand Prison Section of Riga Central Prison until the moment when, in accordance with Paragraph one of Section 15 of the Sentence Execution Code of Latvia (hereinafter - the Code), not later than within ten working days he will be transferred to a penitentiary institution, where he will start serving the sentence of deprivation of liberty imposed on him.
The Administration would like to inform that, before a person is extradited to the Republic of Latvia, it is not possible to predict in which specific place of detention this person will serve his or her sentence, because, as already mentioned above, upon deciding on the place where the person will serve the imposed sentence, there are assessed the criteria for the placement of imprisoned persons that are set out in the Code.
[…] the Administration would like to inform that, upon deciding on the place where [opgeëiste persoon] will serve the imposed sentence, your request will be taken into account and [opgeëiste persoon] will not be placed neither in Jelgava Prison nor in Daugavgriva Prison unless medical, security and crime prevention criteria will make it impossible to place him in any other place of detention.
[…] the Administration would like to inform that, after the regime of serving sentence will be determined as one that has to be served at the lowest regime level of the closed prison in all places of detention, [opgeëiste persoon] will be placed separately from those imprisoned persons who have previously served their sentences in places of detention.
[…] In the Republic of Latvia, the daily routine in places of detention is strictly regulated by an order of the head of the relevant place of detention. The daily routine includes. inter alia, time for education, employment, resocialisation and regime activities, meals, daily walks, rest time, as well as an uninterrupted eight-hour night's sleep.
[…] Penitentiary (deprivation of liberty) institutions have strictly regulated internal procedures, which determine the following: the procedure for admitting convicted persons to penitentiary institutions; the rules governing the behaviour of convicted persons at work and during resting time; the list of objects and possessions which they may keep on their person and the quantity thereof; the procedure for removing objects prohibited for use; the rules governing inspections and meeting; the rules governing the acceptance and handover of dispatches, parcels, printed matter and written communications to convicted persons; and also the list of foodstuffs and basic necessities which may be sold to convicted persons and the quantity thereof.
[…] The convicted person is allowed to meet with a defence counsel, sworn notary and State-ensured legal aid provider in order to receive legal assistance in accordance with the procedure prescribed for by the regulatory enactments.
Persons sentenced to deprivation of liberty shall, in accordance with the procedure and to the extent laid down by the regulatory enactments, have the possibility to meet with the relatives and other persons without the presence of a representative of the penitentiary institution, as follows: short-term meetings - for a period from one and a half to two hours, in order to facilitate the maintenance and renewal of socially useful ties; long-term meetings - for a period from twelve to forty-eight hours, to facilitate the maintenance of kinship and family ties. The permission to meet shall be issued by the head of the penitentiary institution based on the convicted person's submission.
[…] Security of places of detention is ensured on the basis of measures and procedures implemented to ensure the safety of persons working within the places of detention, detained persons, and the public. This includes all measures necessary to prevent potential threats, conflicts, riots and other situations of danger or emergency.
Regarding the individual personal space that was indicated in the request, the Administration informs that in Latvian places of detention (Daugavgrïva Prison and Jelgava Prison) there are about 15 multi-occupancy living premises, the area of which (without sanitary facilities) varies from 3.5 m2 to 4 m2 for one detained person. The remaining multi-occupancy living premises (excluding sanitary facilities) in Daugavgrïva Prison, Jelgava Prison and other places of detention have areas of no less than 4 m2 up to 10 m2 for one detained person.
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft betoogd dat de nieuwe informatie van de Letse autoriteiten van 12 februari
2025 het vastgestelde individuele gevaar niet wegneemt, zodat geen gevolg moet worden gegeven aan het EAB. De garanties over de plaatsing van de opgeëiste persoon en over het gescheiden worden van recidivisten zijn onvoldoende en boterzacht. De raadsman heeft bovendien verwezen naar het recente rapport van
the European Committee for the Prevention of Torture and Inhuman or Degrading Treatment or Punishment(CPT) van 26 februari 2025 waarin geconcludeerd wordt dat de Letse autoriteiten nog lang niet voldoen aan hun plicht om gedetineerden te beschermen tegen geweld tussen gedetineerden en om effectief onderzoek te doen wanneer dit zich voordoet. Volgens het CPT is de informele hiërarchie van gevangenen nog steeds diep verankerd in bijna elk aspect van het dagelijkse gevangenisleven. Het CPT herhaalt daarom het eerder ingenomen standpunt dat de situatie van gevangenen die tot de laagste kaste van de informele gevangenenhiërarchie behoren – wat in sommige gevallen zou neerkomen op moderne slavernij (in de vorm van dwangarbeid) – kan worden beschouwd als een voortdurende schending van artikel 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de behandeling, ondanks de gestelde redelijke termijn, opnieuw moet worden aangehouden omdat er concreet zicht is op verbetering van de Letse detentieomstandigheden. De officier van justitie heeft hierbij verwezen naar een nieuwsbericht van het CPT van 4 maart 2025 over
high-level talkstussen het CPT en de Letse Minister van Justitie. [4] Er is gesproken over maatregelen die worden en al zijn genomen; uit het bericht volgt dat sprake is van een “
Action Plan for Reducing the Informal Prisoner Hierarchy, the reconstruction of prison infrastructure (notably, the opening of a new 1 200-bed Liepāja prison by mid-2026), the abolition of large-capacity dormitory accommodation in all prisons, the development of a dynamic security approach (primarily through the introduction of a system of ‘persons of trust’), strengthening of the social reintegration system, and significantly increasing the number and capacities of custodial staff.”Het recente CPT-rapport is daarmee alweer achterhaald, aldus de officier van justitie. De meeste implementatiedoelen staan gepland voor mei en juni 2025. Er is dus concreet zicht op verbetering. Wanneer het omslagpunt plaatsvindt, is onduidelijk; het is aan de rechtbank om dat te beoordelen. Duidelijk is wel dat de ontwikkelingen afgewacht moeten worden. Als de voorgenomen en al ingezette maatregelen in alle instellingen in Letland effect hebben, zal dit van invloed zijn op het individuele en het algemene gevaar. Ook de aanvullende informatie van 12 februari 2025 laat verbetering zien op het punt van de plaatsing – te weten een uitzondering voor twee instellingen – en ten aanzien van het separaat houden van recidivisten.
Oordeel van de rechtbank
De aanvullende informatie van de Letse autoriteiten (niet afkomstig van de uitvaardigende justitiële autoriteit) leidt naar het oordeel van de rechtbank niet tot een wijziging van de omstandigheden waardoor het reeds vastgestelde reële gevaar voor de opgeëiste persoon alsnog is uitgesloten. De aanvullende informatie is grotendeels algemeen van aard, terwijl de informatie die ziet op de opgeëiste persoon onvoldoende garandeert dat hij beschermd zal worden tegen geweld en andere negatieve gevolgen van het kastenstelsel. Dit geldt ook voor de gegevens omtrent het gescheiden worden van recidivisten, iets dat – zo volgt uit de verstrekte informatie – pas kan plaatsvinden als na het bepalen van het detentieregime blijkt dat de opgeëiste persoon gedetineerd wordt
at the lowest regime level of the closed prison.
Het wederom zeer kritische CPT-rapport van 26 februari 2025 geeft ook geen aanleiding om anders te oordelen over het eerder vastgestelde reële gevaar van schending van artikel 4 Handvest voor gedetineerden in Letland. De reactie van de Letse regering [5] op het recente CPT-rapport en de door de officier van justitie aangehaalde
high level talksbevatten weliswaar aanwijzingen dat de Letse autoriteiten de problemen serieus nemen en dat een begin is gemaakt met het aanpakken daarvan, doch van concrete resultaten is (nog) onvoldoende gebleken.
Nu in deze zaak op 31 januari 2025 een redelijke termijn is vastgesteld op 30 dagen en die termijn inmiddels is verstreken, is voor een nadere aanhouding zoals verzocht door de officier van justitie geen plaats. De rechtbank zal daarom geen gevolg geven aan het EAB gelet op het bepaalde in artikel 11, eerste lid, OLW en zal op grond van artikel 11, vierde lid, juncto artikel 28, derde lid OLW de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaren in de vordering tot het in behandeling nemen van het EAB.

5.Slotsom

De rechtbank zal met toepassing van artikel 11, eerste lid, OLW geen gevolg geven aan het EAB.

6.Beslissing

Geeft geen gevolgaan het EAB.
Verklaartofficier van justitie niet-ontvankelijk in de vordering tot het in behandeling nemen van het EAB.
Heft opde (geschorste) gevangenhouding.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. A.J.R.M. Vermolen, voorzitter,
mrs. C. Klomp en A.L. op ‘t Hoog, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. A.T.P. van Munster en D. Kloos, griffiers,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 19 maart 2025.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
4.https://www.coe.int/en/web/cpt/-/the-council-of-europe-anti-torture-committee-cpt-holds-high-level-talks-in-latvia
5.https://rm.coe.int/1680b47e67