ECLI:NL:RBAMS:2025:1684

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 maart 2025
Publicatiedatum
17 maart 2025
Zaaknummer
C/13/763759 / HA RK 25-35
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een wrakingsverzoek tegen een kantonrechter in een executiegeschil

Op 14 maart 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een wrakingsprocedure die was ingediend door een verzoeker tegen kantonrechter mr. I.M. Bilderbeek. Het wrakingsverzoek was ingediend naar aanleiding van een eerdere uitspraak van de rechter waarin verzoeker en zijn besloten vennootschap waren veroordeeld. Verzoeker stelde dat de rechter partijdig was, omdat zij recent een vonnis had gewezen dat hem ongunstig was. Tijdens de openbare zitting op 5 maart 2025 heeft verzoeker, bijgestaan door zijn advocaat mr. E. Doornbos, zijn gronden voor de wraking uiteengezet. De rechter, bijgestaan door haar teamvoorzitter mr. A.J. Wesdorp, heeft in haar schriftelijke reactie aangegeven dat zij geen invloed heeft op de toebedeling van zaken en dat eerdere betrokkenheid bij een zaak niet automatisch leidt tot partijdigheid.

De wrakingskamer heeft de gronden van verzoeker beoordeeld en geconcludeerd dat de enkele omstandigheid dat de rechter eerder een beslissing heeft genomen in een zaak van verzoeker, niet voldoende is om aan te nemen dat er sprake is van vooringenomenheid. De wrakingskamer heeft vastgesteld dat verzoeker niet tijdig alle gronden voor de wraking heeft ingediend, waardoor sommige gronden niet in de beoordeling konden worden meegenomen. De rechtbank heeft uiteindelijk het wrakingsverzoek afgewezen en bepaald dat de procedure met nummer 11462832 KK EXPL 24-874 wordt hervat in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van de indiening van het wrakingsverzoek.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Beslissing van 14 maart 2025 op het op 3 februari 2025 gedane en onder zaaknummer C/13/763759 HA/RK 25/35 ingeschreven verzoek van:
[verzoeker] ,wonende te [woonplaats] ,
verzoeker,
advocaat mr. E. Doornbos,
welk verzoek strekt tot wraking van mr. I.M. Bilderbeek, kantonrechter te Amsterdam, hierna: de rechter.
Verloop van de procedure
De wrakingskamer heeft kennisgenomen van de navolgende processtukken:
  • de zittingsaantekeningen van de griffier van 3 februari 2025 in de zaak met nummer 11462832 KK EXPL 24-874 waarin is opgenomen dat verzoeker de rechter wraakt;
  • de schriftelijke reactie van de rechter op het verzoek tot wraking;
  • de pleitnotitie van verzoeker ten behoeve van de zitting van de wrakingskamer op 5 maart 2025.
De rechter berust niet in de wraking.
Het verzoek is behandeld ter openbare terechtzitting van 5 maart 2025. Verzoeker is verschenen met mr. Doornbos. De rechter is verschenen met haar teamvoorzitter
mr. A.J. Wesdorp. De beschikking is bepaald op 14 maart 2025.

1.Feiten

Verzoeker is partij in een bij de rechter aanhangige procedure met nummer 11462832 KK EXPL 24-874. Het betreft een executiegeschil naar aanleiding van een vonnis dat niet is gewezen door de rechter. De wederpartij van verzoeker in die procedure is mr. Ch.M. van Beuningen, advocaat te Den Haag, met wie verzoeker een declaratiegeschil heeft.
Op 3 februari 2025 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Daarvan zijn door de griffier zittingsaantekeningen gemaakt.

2.Het verzoek en de gronden daarvan

In de zittingsaantekeningen van de griffier is opgenomen dat verzoeker heeft verklaard dat hij niet met de rechter door wil omdat zij vrij recent een vonnis heeft gewezen waarin verzoeker en zijn besloten vennootschap zijn veroordeeld. Nadat de rechter verklaarde dat dat om een andere zaak ging, dat er heel veel ‘repeat players’ zijn en dat zij zich niet zal terugtrekken, heeft verzoeker de rechter gewraakt. De rechter heeft daarop gevraagd naar de wrakingsgrond. Namens verzoeker is als wrakingsgrond aangevoerd dat de rechter verzoeker recent in privé heeft veroordeeld tot betaling van een bedrag, waardoor de schijn van partijdigheid is ontstaan. Verzoeker heeft daaraan toegevoegd dat het eerdere vonnis dat door de rechter is gewezen zeer discutabel is en dat mr. Ch.M. van Beuningen (als advocaat) hoger beroep tegen dat vonnis heeft ingesteld, hetgeen de rechter in deze zaak partijdig maakt. In de pleitnota van verzoeker ten behoeve van de zitting van de wrakingskamer zijn aanvullende wrakingsgronden opgenomen. Samengevat weergegeven komen deze gronden erop neer dat de rechter deze zaak aan zichzelf heeft toebedeeld, dat zij naar aanleiding van haar eerdere vonnis contact heeft gehad met Het Parool, hetgeen tot imagoschade heeft geleid aan de zijde van verzoeker, dat de rechter bepaalde nevenfuncties heeft alsmede relaties met de advocaat van de wederpartij van verzoeker in de eerdere zaak (mr. W.A.A. van Kuijk).

3.De reactie van de rechter

De rechter heeft in haar schriftelijke reactie aangevoerd dat zij geen invloed kan uitoefenen op welke zaken zij toebedeeld krijgt. Dit brengt mee dat de mogelijkheid voor de rechter om zich te verschonen beperkt is. Alleen indien sprake is van (de objectief gerechtvaardigde vrees voor) vooringenomenheid waardoor het haar niet vrij staat de zaak te behandelen is er een grond voor verschoning. De enkele omstandigheid dat een rechter al eerder bemoeienis heeft gehad met een zaak van eenzelfde procespartij is onvoldoende om partijdigheid aan te nemen. In dit geval heeft de rechter eerder een zaak behandeld waarin verzoeker één van de partijen was. Het betrof een huurgeschil met een andere wederpartij. In die eerdere zaak heeft de rechter geen beslissingen genomen die relevant zijn voor de rechtsvragen die zich voordoen in het executiegeschil dat nu aan de rechter is voorgelegd. De rechter heeft zich aan het oordeel van de wrakingskamer gerefereerd.

4.De gronden van de beslissing

4.1
Op grond van het bepaalde in artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) dient in een wrakingsprocedure te worden onderzocht of sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarbij staat voorop dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij verzoeker bestaande vrees dat de rechter niet onpartijdig is dan wel een vooringenomenheid koestert, objectief gerechtvaardigd is.
4.2
Artikel 37 lid 1 Rv bepaalt dat het wrakingsverzoek wordt gedaan zodra de feiten of omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn. Artikel 37 lid 3 Rv bepaalt dat alle feiten of omstandigheden tegelijk moeten worden voorgedragen.
4.3 Hieruit volgt dat de wrakingskamer zich alleen kan baseren op de gronden die zijn opgenomen in de zittingsaantekeningen van de griffier van 3 februari 2025. De wrakingsgronden die zijn opgenomen in de pleitnota van verzoeker van 5 maart 2025 zijn te laat naar voren gebracht, zodat de wrakingskamer daarmee geen rekening kan houden bij haar beoordeling. Dat verzoeker door de rechter niet of onvoldoende in de gelegenheid zou zijn gesteld om de wrakingsgronden naar voren te brengen is onjuist. Uit de zittingsaantekeningen volgt dat de rechter heeft gevraagd naar de wrakingsgrond en dat verzoeker en zijn gemachtigde daarna beiden in de gelegenheid zijn gesteld wrakingsgronden naar voren te brengen. De omstandigheid dat verzoeker pas bij binnenkomst in de zittingszaal vernam wie de behandelend rechter was, maakt dit niet anders. De gemachtigden van beide partijen zijn door de rechtbank daarvan vooraf schriftelijk op de hoogte gesteld. Voorts had verzoeker, die wordt bijgestaan door een advocaat, op eigen initiatief zijn wrakingsverzoek nader (schriftelijk) kunnen onderbouwen op de zitting van 3 februari 2025 of kort nadien. Daaraan hoefde niet in de weg te staan dat verzoeker nog geen kennis droeg van het verweer van de rechter.
4.4
Het verzoek zoals dat op de zitting van 3 februari 2025 is gedaan berust er in de kern op dat de rechter eerder een (voor verzoeker ongunstige) beslissing heeft genomen, hetgeen leidt tot de schijn van partijdigheid.
4.5
Op de zitting van de wrakingskamer is het volgende gebleken. De rechter heeft verzoeker en de besloten vennootschap waarvan hij (indirect) enig aandeelhouder en bestuurder is, eerder hoofdelijk veroordeeld bepaalde verplichtingen na te komen. Tegen dit vonnis is hoger beroep ingesteld. Tussen de advocaat die dit hoger beroep heeft ingesteld en verzoeker is een declaratiegeschil gerezen. Hierin is verzoeker bij verstek veroordeeld tot betaling van een bepaald bedrag. Toen de desbetreffende advocaat dit verstekvonnis wilde executeren, heeft verzoeker bij de rechter een executiegeschil aanhangig gemaakt. In dat geschil heeft verzoeker de rechter gewraakt.
4.6
Verzoeker is het niet eens met de eerdere beslissing van de rechter, maar de wrakingskamer kan geen oordeel geven over de juistheid van die beslissing. Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen brengt immers mee dat een rechterlijke (tussen)beslissing als zodanig nimmer grond kan vormen voor wraking: wraking is geen verkapt rechtsmiddel (zie HR 25 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1413).
4.7
Een rechterlijke beslissing kan evenmin een grond vormen voor een wraking in een volgende zaak die bij de rechter in behandeling is. Gelet op de aselecte wijze van zaakstoedeling is het zuiver toeval dat deze rechter opnieuw een zaak van verzoeker in behandeling kreeg. De omstandigheid dat de rechter verzoeker in de eerdere zaak in het ongelijk heeft gesteld en nu deze zaak van verzoeker in behandeling heeft, is echter geen grond voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde vrees van) vooringenomenheid. Ook het gegeven dat de rechter zich aan het oordeel van de wrakingskamer heeft gerefereerd is, anders dan verzoeker stelt, geen reden om (de schijn van) vooringenomenheid aan te nemen. Integendeel, de rechter heeft daarmee juist aangegeven dat zij geen eigen belang heeft bij de uitkomst van deze wrakingsprocedure. Dit betekent dat het wrakingsverzoek zal worden afgewezen.
BESLISSING
De rechtbank:
  • wijst het verzoek tot wraking af;
  • bepaalt dat de procedure met nummer 11462832 KK EXPL 24-874 wordt hervat in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van de indiening van het wrakingsverzoek.
Aldus gegeven door mrs. N.C.H. Blankevoort, voorzitter, en H.J. Tijselink en
M.E.M. James-Pater, leden, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 maart 2025.
Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39 lid 5 Rv geen voorziening open.