ECLI:NL:RBAMS:2025:1538

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 maart 2025
Publicatiedatum
11 maart 2025
Zaaknummer
10164909 \ CV EXPL 22-13889
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Schadevergoedingsuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding voor klokkenluiders na benadelingshandelingen door werkgever Vattenfall N.V.

In deze zaak, die voor de Rechtbank Amsterdam is behandeld, hebben twee werknemers, aangeduid als eiser 1 en eiser 2, een schadevergoeding geëist van hun werkgever, Vattenfall N.V., naar aanleiding van benadelingshandelingen die zij hebben ondervonden na het indienen van klokkenluidersmeldingen. De kantonrechter heeft in eerdere tussenvonnissen geoordeeld dat de werknemers recht hebben op bescherming als klokkenluiders en dat Vattenfall onrechtmatig heeft gehandeld door hen te benadelen. In het eindvonnis van 6 maart 2025 heeft de kantonrechter de hoogte van de schade vastgesteld, die bestaat uit gederfde inkomsten, scholingskosten en een prestatiebonus. De kantonrechter heeft de deskundige, P.L. van der Ham, benoemd om de schade te berekenen en heeft de conclusies van de deskundige grotendeels overgenomen. De kantonrechter heeft geoordeeld dat eiser 1 recht heeft op een achterstallige prestatiebonus van € 303.762,61 en dat eiser 2 recht heeft op scholingskosten van € 37.900,00. Daarnaast zijn de proceskosten en advocaatkosten toegewezen aan de eisers. Vattenfall is veroordeeld tot betaling van de toegewezen bedragen, inclusief wettelijke rente, en de kantonrechter heeft het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANKAMSTERDAM
Civiel recht
Kantonrechter
Zaaknummer: 10164909 \ CV EXPL 22-13889
Vonnis van 6 maart 2025
in de zaak van

1.[eiser 1] ,

wonende te [woonplaats 1] ,
nader te noemen: [eiser 1] ,

2.[eiser 2] ,

wonende te [woonplaats 2] ,
nader te noemen: [eiser 2] ,
eisers
gezamenlijk te noemen: werknemers,
gemachtigde: mr. B.J. den Ridder,
t e g e n
VATTENFALL N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
nader te noemen: Vattenfall,
gemachtigde: mrs. A. Keizer en R. Hogenbirk.

1.VERDER VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1.
Voor het verloop van de procedure wordt verwezen naar de tussenvonnissen van 29 juni 2023 en 21 september 2023.
1.2.
Na het vonnis, waarbij P.L. van der Ham (hierna: Van der Ham), registerarbeidsdeskundige, als deskundige is benoemd, zijn de volgende stukken aan het procesdossier toegevoegd:
- het deskundigenbericht met bijlagen en gespecificeerde eindnota van 16 juli 2024,
- de rolbeslissing van 1 augustus 2024,
- de akte uitlating deskundigenbericht en juridische kosten met producties van werknemers van 26 september 2024,
- de akte uitlating deskundigenbericht van Vattenfall van 24 oktober 2024.
1.3.
Vervolgens is partijen meegedeeld dat mr. E.J. Otten de behandeling van deze zaak heeft overgenomen, omdat de kantonrechter voor wie de mondelinge behandeling plaatsvond is gepensioneerd.
1.4.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.GRONDEN VAN DE BESLISSING

2.1.
In het tussenvonnis van 29 juni 2023, waarvan de inhoud hier als herhaald en ingelast dient te worden beschouwd, heeft de kantonrechter – samengevat – geoordeeld dat werknemers klokkenluiders zijn aan wie bescherming toekomt. De drie door het Huis van Klokkenluiders geconstateerde benadelingshandelingen heeft de kantonrechter tot de hare gemaakt. Voorts heeft zij geoordeeld dat Vattenfall door de benadelingshandelingen niet aan haar verplichtingen als goed werkgever heeft voldaan en onrechtmatig jegens werknemers heeft gehandeld, op grond waarvan Vattenfall gehouden is de schade van werknemers te vergoeden, voor zover die schade het gevolg is van de genoemde benadelingshandelingen (causaal verband).
2.2.
Over de hoogte van de ontstane schade voor werknemers heeft de kantonrechter geoordeeld dat deze bestaat uit het verschil tussen de feitelijke situatie waarin werknemers zich sinds de melding bevinden en de toestand waarin zij (vermoedelijk) zouden hebben verkeerd als de schadeveroorzakende gebeurtenissen uitgebleven zouden zijn. Werknemers hebben gesteld – zo heeft de kantonrechter verder overwogen – dat de schade bestaat uit gederfde inkomsten vanwege gemiste salarisverhogingen en promotiekansen, scholingskosten en advocaatkosten. Om zich over de hoogte van de gemiste salarisverhogingen, promotiekansen en scholingskosten te laten adviseren, heeft de kantonrechter – nadat partijen zich over de te benoemen deskundige en de aan hem te stellen vragen hebben uitgelaten – bij tussenvonnis van 21 september 2023, waarvan de inhoud hier als herhaald en ingelast dient te worden beschouwd, Van der Ham als deskundige benoemd en hem een vijftal vragen ter beantwoording voorgelegd.
2.3.
De deskundige heeft in de conclusie van het deskundigenbericht de vragen van de kantonrechter beantwoord.
2.4.
In hun reactie op het deskundigenbericht hebben werknemers verklaard dat zij teleurgesteld zijn over de deskundige en zijn deskundigenbericht. Zij zijn het met het merendeel van de conclusies van de deskundige niet eens. Vattenfall verweert zich niet tegen de conclusie over het
would-be-scenario met betrekking tot de salarissen en de prestatiebonus, maar verzet zich tegen de conclusie over de scholingskosten.
2.5.
In dit eindvonnis moet de vraag worden beantwoord wat de hoogte is van de door werknemers door de benadelingshandelingen geleden schade. Deze vraag zal hierna -tezamen met de bezwaren van partijen tegen de conclusies van de deskundige- worden besproken en beantwoord. Daarbij zal de volgorde van de door de kantonrechter aan de deskundige gestelde vragen worden aangehouden.
a.
de hoogte van de schade aan gederfde inkomsten en scholing
1.
de functie- en salarisgroei tot november 2015
2.6.
Geen van partijen heeft het antwoord van de deskundige op de eerste vraag van de kantonrechter: “welke functie- en salarisgroei heeft werknemer doorgemaakt vanaf de aanvang van zijn dienstverband tot november 2015?”, in twijfel getrokken. De kantonrechter neemt de bevindingen en conclusies van de deskundige terzake dan ook over.
2.7.
Daarmee komt vast te staan dat [eiser 1] op 1 september 2006 is gestart als [naam functie 1] , schaal 12, en vervolgens nog twee functies als [naam functie 1] heeft bekleed. In een volgend project werd hij [naam functie 2] . Daarna werd hij in 2012 [naam functie 3] op het PanHam-project. Verder heeft de deskundige geantwoord:
“Het jaarsalaris van werknemer bedroeg in 2006 € 95.000,00 inclusief vakantietoeslag en eindejaarsuitkering (schaal “Hay 12”) . Verder kwam hij in aanmerking voor een variabel salaris (STI-regeling) van 20% bij performance at target. Het jaarsalaris bedroeg in 2015 in totaal € 175.521,00 (“Hay 13”). Hij heeft recht op een auto van de zaak(kantonrechter: inclusief brandstof en verzekering)
. [naam functie 2] is ingedeeld in schaal 13 maar hij had feitelijk een salaris van schaal 15.”
2.8.
Voor [eiser 2] komt vast te staan dat zij: “
(…) op 6 december 2010 [is] gestart in de functie van [naam functie 4] met een startsalaris van € 2.800,00 bruto per maand en werd in 2013 [naam functie 5] (schaal 9). Het salaris bedroeg per 1 januari 2015 € 3.910,24 (+4,5%, nieuwe RSP 90%) per maand. Zij kan geen aanspraak maken op een variabele beloning.”
2)
de verwachte functie- en salarisgroei na november 2015
2.9.
De tweede vraag van de kantonrechter aan de deskundige was: welke functie- en salarisgroei zouden werknemers naar verwachting, rekening houdend met een normaal te verwachten carrière en de concrete omstandigheden van het geval, hebben doorgemaakt na november 2015 tot heden als werknemers hun werkzaamheden zouden zijn blijven uitvoeren (zonder boventalligverklaring en ontslagverzoek), waarbij zoveel mogelijk inzichtelijk wordt gemaakt aan welke tijdvakken of periodes de betreffende eventuele groei is gerelateerd kijkend naar de periode vanaf boventalligverklaring en ontslagverzoek?
Voor [eiser 1] is het antwoord van de deskundige op deze vraag:
“(…)[De deskundige] verwacht (…) dat [eiser 1] zonder de benadelingshandelingen weer als [naam functie 3] bij Vattenfall had kunnen werken. Promotie in rang en/of salaris (los van CAO-stijgingen) acht [de deskundige] niet waarschijnlijk. Dat heeft te maken met het beperkte aantal mogelijkheden tot verdere doorgroei (top van de pyramide), alle eisen (harde en zachte) die aan hogere functies worden gesteld en het ontbreken van een gunfactor door alles wat gebeurd is in de periode 2010-2015 en mogelijk ook het volgens [eiser 1] niet voldoen aan het ideaalbeeld van Vattenfall.
[Het] onderzoek [van de deskundige] is gericht op de would-be situatie ná november 2015, zonder de benadelingshandelingen in 2016 en 2017. En voor die periode geldt dat er geen concrete aanwijzingen zijn [volgens de deskundige]dat betreffende vacatures/formatieplaatsen die na de benadelingshandelingen in beeld zijn gekomen en waar betrokkene [eiser 1] zonder de benadelingshandelingen voor in aanmerking zou zijn gekomen.”
Verder verwijst de deskundige in de conclusie naar paragraaf 7.3 van zijn rapport, waar – voor zover hier relevant – staat dat per 1 juni 2024 het salaris van [eiser 1] € 12.085,18 bruto per maand is. Daarbij acht de deskundige alleen cao-stijgingen waarschijnlijk, waarbij hij constateert dat die zijn doorgevoerd voor de periode van 2016 tot en met 2023.
Voor [eiser 2] is het antwoord van de deskundige op deze vraag dat hij een doorgroei verwacht naar een functie op schaal 10 niveau per 2017 met een geschat
would-besalaris van € 4.500,00 en per 2024 een salaris van € 6.250,00 bruto per maand, hoewel het
would-besalaris niet exact is te bepalen. Of zij zou kunnen doorgroeien naar functies op niveau schaal 11 en zo ja, per wanneer, kan de deskundige niet aangeven. [eiser 2] had wel ambities maar had ook ervaren dat haar achtergrond bij Vattenfall niet in haar voordeel was. Ook speelde het ontbreken van een gunfactor. Waar [eiser 2] zou zijn gaan werken, in welke functie en met welke beloning is niet te zeggen, aldus de deskundige. Verder verwijst de deskundige ook hier naar paragraaf 7.3 van zijn rapport, waar – voor zover hier relevant – staat vermeld:
“Uitgangspunt is het salaris per 1 januari 2016. Dat is € 4.027,55, schaal 9 (…)
Gevraagd is om een concrete schatting van de would-be situatie. Gerekend is met een stijging van circa 3,5% per jaar. De bedragen zijn arbitrair geschat.
Per jaar met vakantiegeld
2017 € 4.500,- € 58.230,-
2018 € 4.700,- € 60.912,-
2019 € 5.000,- € 64.800,-
2020 € 5.250,- € 68.040,-
2021 € 5.500,- € 71.280,-
2022 € 5.750,- € 74.520,-
2023 € 6.000,- € 77.760,-
2024 € 6.250,- € 81.000,-”
2.10.
Werknemers hebben tegen de beantwoording van deze vraag verschillende bezwaren geuit. Allereerst hebben werknemers betoogd dat de deskundige bij de conclusie wat naar verwachting de ontwikkeling van hun functie en salaris zou zijn – kort gezegd – niet de gedane meldingen heeft meegenomen. Volgens hen is het basisidee van deze klokkenluiderskwestie dat zij geweigerd hebben om corrupte instructies op te volgen. [eiser 1] is het verder niet eens dat de deskundige bij hem geen promotie in rang of salaris waarschijnlijk acht, omdat hij onder meer een gunfactor mist en dat zijn zachte vereisten (
soft skills) in twijfel worden getrokken. Hierbij merkt hij op dat de deskundige dit baseert op oncontroleerbare bronnen als gevoelens, indrukken en emoties. Daarbij is het missen van een gunfactor een vorm van verboden benadeling. Volgens hem werkte hij al op N3-niveau en zat promotie er wel in, wat onder meer blijkt uit de aanmoediging omstreeks 2014 om te gaan solliciteren naar een N2-functie.
-
[eiser 1]
2.11.
De kantonrechter begrijpt uit het betoog van [eiser 1] dat hij met name is gevallen over de overwegingen van de deskundige dat promotie niet waarschijnlijk is, omdat hij een gunfactor en
soft skillszou missen
.
2.12.
De deskundige heeft hierover in de paragrafen 7.2 en 7.3 van het rapport onder meer overwogen:
“7.2 (…) Uit het bronnenonderzoek is gebleken dat betrokkene een hoger opgeleide, ervaren en bekwame [naam functie 3] was. Dat blijkt uit de carrière binnen Vattenfall, zijn positie bij het PanHam-project en de beoordelingen. Betrokkene was de derde in lijn van het management van het PanHam-project en het is niet voorstelbaar dat Vattenfall een onbekwaam persoon op een dergelijke functie plaatst. (…)
Tegelijk is het beeld ontstaan dat betrokkene een gunfactor binnen de organisatie miste in de periode tot november 2015. Weliswaar werd betrokkene in juni 2014 nog als een potential executive genomineerd, feitelijk kwam zijn salarisgroei vanaf 2012 tot stilstand en lukte het niet om promotie (in rang en salaris) te maken, ondanks pogingen daartoe van zijn leidinggevende (…). Betrokkene was formeel ingedeeld in schaal 13 maar had een inkomen dat ruim boven het schaalmaximum lag. Vattenfall is gevraagd waarom dat was. Men gaf als verklaring dat dit het resultaat was van het functioneren van de heer [eiser 1] . Kennelijk was Vattenfall wel bereid een bij een hogere schaal passend salaris te betalen maar betrokkene formeel geen hogere rang/schaal toe te kennen.
Uit de verslagen van de beoordelingen valt af te leiden dat betrokkene in de jaren tot 2015 de nodige weerstand heeft ondervonden. (…) Het is naar mijn oordeel niet aannemelijk dat de tegenwerking en intimidatie die betrokkene ondervond geheel los gezien moet worden van de door betrokkene ingediende klachten. (…)
7.3 (…)
Het is mogelijk de benadelingshandelingen die plaatsvonden in maart 2016 en januari 2017 weg te denken. Maar het is niet mogelijk om al hetgeen er gebeurd is tussen 2010/2011 en november 2015 weg te denken. Ook als de benadelingshandelingen niet zouden hebben plaatsgevonden was er een situatie waarin er door betrokkene klachten zijn ingediend, primair in 2012 tegen de handelswijze van Vattenfall (…) en aansluitend tegen de door hem ervaren bejegening, intimidatie en tegenwerking door Vattenfall.
Het onderzoek heeft laten zien dat Vattenfall tot november 2015 wel gebruik heeft gemaakt van de kwaliteiten van betrokkene als [naam functie 3] en tegelijk niet meegewerkt heeft aan promotie (rang en salaris). Het is naar mijn oordeel niet te verwachten dat deze positie van Vattenfall ook zonder benadelingshandelingen ineens na november 2015 anders zou zijn geworden. Los van de positie van Vattenfall ten opzichte van betrokkene is het sowieso geen automatisme dat iemand kan doorgroeien naar het niveau N-2 en N-1. Het gaat om de hoogste managementfuncties met dientengevolge ook de hoogste eisen die aan de kandidaat worden gesteld. (…)
Ik acht het op basis van de combinatie van de algemene hoge eisen die aan hogere managementfuncties worden gesteld én het ontbreken van de gunfactor niet waarschijnlijk dat het zonder de benadelingshandelingen wel tot promotie in rang (N-2 of N-1) met bijbehorend salaris zou zijn gekomen. (…)
Ook zonder de benadelingshandelingen zou betrokkene na afronding van het PanHam project een andere taak moeten hebben gekregen. Betrokkene was voor Vattenfall weliswaar een zeer kritische medewerker maar men was wel doordrongen van zijn kwaliteiten als [naam functie 3] . Ik acht het dan ook waarschijnlijk dat betrokkene een ander project zou hebben toegewezen gekregen om als [naam functie 3] leiding aan te geven (zoals in de PanHam situatie).”
2.13.
De deskundige heeft op basis van bronnen overwogen dat [eiser 1] in de periode tussen de klokkenluidersmeldingen en november 2015 wel feitelijk een hoge managementfunctie vervulde met bijbehorend salaris, maar niet die rang kreeg. Dit komt ook overeen met wat [eiser 1] stelt en Vattenfall niet betwist, namelijk dat hij feitelijk al een N-3 functie vervulde en naar die N-3 functie feitelijk betaald kreeg. De kantonrechter neemt deze bevindingen en conclusie van de deskundige over, zodat vast komt te staan dat [eiser 1] in november 2015 feitelijk een N-3 functie vervulde en naar die N-3 functie feitelijk betaald kreeg.
2.14.
De deskundige komt vervolgens tot de conclusie dat [eiser 1] na 2015 waarschijnlijk in deze feitelijke N-3 functie zal blijven functioneren en betaald zal krijgen, maar geen verdere promotie zal maken naar een N-2 of N-1 functie. Hiertegen richten de bezwaren van [eiser 1] zich.
2.15.
Uit het relaas van de deskundige blijkt dat voor promotie zowel kennis en kunde nodig is, als draagvlak en steun binnen de organisatie. Hierbij merkt de deskundige op dat [eiser 1] – kort gezegd – de kennis en kunde heeft, maar draagvlak en steun vanuit de organisatie mist. De deskundige merkt hierbij op dat de klokkenluidersmeldingen hier deels mee te maken zullen hebben.
2.16.
Anders dan [eiser 1] stelt, heeft de deskundige terecht niet ook de klokkenluidersmeldingen buiten beschouwing gelaten. Het onderzoek van de deskundige gaat namelijk over – kort gezegd – de waarschijnlijke situatie waar werknemers zich in zouden bevinden als alleen de drie verboden benadelingshandelingen van na november 2015 [1] weggedacht zouden worden. Want niet iedere voor de werknemer minder gunstig uitpakkende handeling – of het resultaat van verminderde steun of draagvlak binnen de organisatie – is een verboden benadelingshandeling in de zin van artikel 7:658c (oud) BW.
2.17.
Verder is de deskundige op basis van gedocumenteerde gegevens gemotiveerd tot de hiervoor genoemde conclusie gekomen dat een verdere promotie dan de laatste, feitelijk uitgevoerde N-3 functie niet waarschijnlijk is. Een conclusie die onder meer is gebaseerd op het ontbreken van – zakelijk weergegeven – draagvlak en steun vanuit de organisatie voor het verder doorgroeien naar een van de hoogste managementfunctie van Vattenfall. Hierbij heeft de deskundige gewezen op verschillende feitelijkheden in de geraadpleegde bronnen en gedane interviews, waaronder dat [eiser 1] feitelijk een N-3 functie vervulde en ook feitelijk daar naar betaald kreeg, maar Vattenfall niet meewerkte aan de bijbehorende functie en rang. Hierdoor kan niet gezegd worden dat de deskundige gebruik maakte van oncontroleerbare bronnen als gevoelens, indrukken en emoties.
2.18.
Voor zover [eiser 1] stelt dat het ontbreken van een gunfactor een verboden onderscheid is dat de deskundige maakt, volgt de kantonrechter dit niet. Als er meer gegadigden voor een functie zijn, zoals de deskundige signaleert bij de hogere managementfuncties als een N2-functie, zal een werkgever moeten selecteren op geschiktheid. De overweging van de deskundige dat – samengevat – naast geschiktheid voor enkel de uit te voeren taken, ook naar de geschiktheid van de persoon en zijn draagvlak in de organisatie gekeken wordt, is in beginsel geen verboden onderscheid. Dat kan het wel worden als bij gelijke geschiktheid de selectie plaatsvindt op discriminerende (persoonlijke) kenmerken. Het missen van een gunfactor met als kennelijke achterliggende grond dat [eiser 1] een kritisch persoon is, is op zichzelf nog geen discriminerend (persoonlijk) kenmerk.
2.19.
Dat betekent voor [eiser 1] dat de kantonrechter aansluit bij de bevindingen en de conclusie van de deskundige als weergegeven onder r.o. 2.9 in combinatie met de nadere vaststelling onder r.o. 2.13. De verwachte salarisontwikkeling vanaf november 2015 wordt vastgesteld op die van een N-3 functie, of – indien hoger – schaal 15, en de bijbehorende CAO-groei.
-
[eiser 2]
2.20.
vindt het rapport – kort gezegd – innerlijk tegenstijdig omdat de deskundige enerzijds vermeldt dat zij boven verwachting functioneerde, maar anderzijds noemt dat hij meer progressie verwacht had in haar carrière. Temeer omdat zij – inhoudelijk – al promotie had gemaakt naar [naam functie 6] en [naam functie 7] en dus inhoudelijk al op schaal 11 of 12 heeft gewerkt, aldus [eiser 2] .
2.21.
De deskundige heeft hierover onder meer in de paragrafen 7.2 en 7.3 van zijn rapport overwogen:

7.2 (…) Betrokkene gaf zelf aan dat zij ondergewaardeerd werd, volgens betrokkene omdat zij met haar achtergrond niet aan het ideale profiel van Vattenfall voldeed. Ik heb daar geen nader onderzoek naar gedaan, ook omdat ik niet verwacht daar hard bewijs voor te vinden. Uitgaande van haar opleidingsniveau, arbeidsverleden en functioneren zou je na vijf jaar dienstverband wel wat meer progressie verwachten. Ik heb geen aanwijzingen dat [eiser 2] in de periode 2011-2015 op andere, hogere functies heeft gesolliciteerd en is afgewezen. Zij heeft de keuze gemaakt om [eiser 1] te volgen. (…) Zij heeft de keuze gemaakt om haar leidinggevende te steunen bij het indienen van de verschillende klachten en is met hem opgetrokken in het hele proces. Dat is overigens een bewuste keuze geweest.
7.3 (…)
Ten aanzien van [eiser 2] gelden deels dezelfde overwegingen als bij [eiser 1] , maar dan in mindere mate. (…) [eiser 1] had een hogere managementfunctie en [eiser 2] niet. Verder is van belang dat voor de would-be carrière van [eiser 2] minder hoge eisen worden gesteld dan bij [eiser 1] . (…) Ik heb geen concrete aanwijzingen, denk aan mailwisselingen met leidinggevenden, aanwijzingen in verslagen van beoordelingen of verklaringen van derden die wijzen op doorgroei naar de functie van hogere [naam functie 3] rond 2019/2020. Ook Vattenfall heeft daar geen uitsluitsel over gegeven.
Als ik kijk naar de gevolgde opleidingen en het ambitieniveau van betrokkene dan zou doorgroei bij Vattenfall naar functies als accountmanager, financieel specialist of projectmanager (van kleinere- of deelprojecten) zoals door Vattenfall genoemd
waarschijnlijker zijn geweest. Het gaat dan om functies op niveau schaal 10. Per wanneer is niet exact te bepalen, arbitrair zou kunnen worden uitgegaan van 2018.
2.22.
De deskundige heeft inderdaad de conclusie getrokken dat [eiser 2] ’s groei minder snel was dan hij zou verwachten bij haar achtergrond. Dit heeft hij onder meer op bronnen als haar eerdere opleiding en haar carrièreverloop gebaseerd. Maar de deskundige heeft daarbij ook betrokken dat [eiser 2] bewust de keuze gemaakt heeft [eiser 1] te steunen bij zijn meldingen en hem te volgen, waarna de deskundige – kort gezegd –overweegt dat dit die vertraagde groei kan verklaren. Daaruit volgt dat de motivering van de deskundige niet innerlijk tegenstrijdig is.
2.23.
Verder wijst [eiser 2] en [eiser 1] op haar beoordeling in 2012 en het organogram van 2015, waaruit blijkt dat [eiser 2] inhoudelijk in hogere posities werkzaam was. De kantonrechter begrijpt dat kennelijk daar niet de bijbehorende salarisschaal – volgens werknemers 11 of 12 – aan gekoppeld was. Omdat [eiser 2] ’s directe leidinggevende in die tijd [eiser 1] was, mocht van werknemers op dit punt meer onderbouwing verwacht worden om deze discrepantie tussen inhoudelijke functie en salaris te verhelderen. Nu dit niet is gebeurd, volgt de kantonrechter de deskundige in zijn conclusie en bevindingen over [eiser 2] zoals onder r.o. 2.9 weergegeven, zodat deze komen vast te staan.
-
voor beiden
2.24.
Verder zijn werknemers het niet eens met de karakterschets die de deskundige hen heeft toegedicht. Voor zover de deskundige dit al heeft gedaan en voor zover dit niet alleen een invulling is die werknemers in het deskundigenbericht lezen, heeft de kantonrechter deze eventuele karakterschetsen niet in zijn oordeel gebruikt.
3)
de verwachte prestatiebonus na november 2015 voor [eiser 1]
2.25.
De derde vraag van de kantonrechter aan de deskundige is: zou [eiser 1] naar verwachting jaarlijks een prestatiebonus hebben ontvangen na november 2015 tot heden onder de hiervoor genoemde omstandigheden en zo ja, tot welk bedrag, rekening houdend met de toepasselijke STI-richtlijnen binnen Vattenfall en de bij een eventuele andere functie behorende prestatiebonusregeling- en percentage?
Het antwoord van de deskundige op deze vraag is:
“De aanspraak op een bonus is in het arbeidscontract vastgelegd. Ervan uitgaande dat [eiser 1] zonder de benadelingshandelingen als [naam functie 3] was blijven werken, dan zou hij ook weer recht hebben op de bonus. (…)”
De deskundige constateert dat de bonus per 1 januari 2013 29% werd in plaats van 20%. Verder concludeert hij dat in redelijkheid uitgegaan moet worden van de behaalde bonussen in de periode tot 2016. Volgens – samengevat – een eenvoudige berekening komt de bonus over de jaren 2016 tot en met 2023 dan uit op € 299.548,69 (exclusief wettelijke rente), volgens een complexere berekening op € 303.762,61 (exclusief wettelijke rente).
2.26.
De deskundige komt tot deze bedragen op basis van berekeningen die [eiser 1] hiervan heeft gemaakt. De deskundige heeft deze gecontroleerd en komt tot de conclusie dat die juist zijn. Wel heeft de deskundige opgemerkt dat hij uit hoofde van zijn deskundigheid geen kennis heeft van wettelijke rente en deze – na een opmerking van Vattenfall – daarom weglaat. [eiser 1] heeft hierop gereageerd dat het onvolledig is om niet het bedrag inclusief de wettelijke rente te vermelden.
2.27.
Als een deskundige de berekening van wettelijke rente niet tot zijn specialisme rekent, behoort hij dat te melden. De deskundige heeft hier dan ook terecht de – door [eiser 1] berekende – wettelijke rente niet vermeld. Maar de kantonrechter stelt vast dat in de eis bij dagvaarding ook geen wettelijke rente over de achterstallige prestatiebonus is gevorderd. Pas later, bij “akte uitlating deskundigenbericht en juridische kosten”, wordt wettelijke rente benoemd. Omdat deze akte niet benoemt dat werknemers hun eis vermeerderen en Vattenfall zich ook niet over een eisvermeerdering heeft kunnen uitlaten, komt de kantonrechter niet toe aan een beoordeling van de wettelijke rente.
2.28.
Omdat de deskundige de berekeningen van [eiser 1] – zonder de wettelijke rente – onderschrijft en Vattenfall deze niet betwist, sluit de kantonrechter zich aan bij deze bevindingen en de conclusie van de deskundige. Hierbij past de kantonrechter de voor de werknemer gunstigste berekening – dus de complexe berekening – toe. De prestatiebonus wordt daarom vanaf 2015 tot en met 2023 vastgesteld op € 303.762,61 bruto. Verder wordt vastgesteld dat [eiser 1] jaarlijks recht heeft op een bonus volgens deze wijze van berekenen.
4)
scholing
2.29.
Werknemers hebben bij dagvaarding ieder een bedrag van € 57.000,- aan scholingskosten gevorderd. In de akte uitlating deskundigenbericht hebben werknemers die vordering aangepast in die zin, dat [eiser 1] vergoeding van de werkelijk gemaakte scholingskosten vordert tot een maximum van € 57.000,- en [eiser 2] haar vordering, zo begrijpt de kantonrechter, heeft verminderd tot de werkelijk gemaakte scholingskosten van € 37.900,-.
2.30.
Vattenfall voert aan dat zij bereid is redelijke scholingskosten te voldoen en wijst op het normale persoonlijke opleidingsbudget per jaar per medewerker van € 500,-. Zij vindt de door werknemers gevorderde scholingskosten buitensporig. Daarbij ziet Vattenfall geen verband tussen deze scholing en de benadelingshandelingen, vindt zij dat werknemers niet onderbouwen dat deze scholing vereist is om de achterstand te herstellen en vindt zij verder dat werknemers met de voorgestelde opleidingen andere vaardigheden aanleren dan zij door werkervaring hadden kunnen krijgen.
2.31.
Hierover gaat de vierde vraag van de kantonrechter aan de deskundige, namelijk: middels welke scholing zijn de werknemers in staat om het hiaat in de ‘learning curve’ op het professionele niveau waarop zij werkzaam waren te herstellen en welke kosten zijn daaraan verbonden, rekening houdend met de reeds door Vattenfall aangeboden scholingsopties?
De deskundige merkt in zijn antwoord allereerst op dat hij de vraag zo begrijpt dat het niet om reguliere opleidingskosten gaat, maar om de gemiste werkervaring vanwege het sinds 2016 niet meer werken. Verder heeft hij geantwoord dat: “(…)
bijna negen jaar gemiste werkervaring niet te compenseren of te herstellen [is] door een opleiding. Temeer daar kennis vanuit een opleiding niet gelijk is aan kennis opgedaan in de praktijk, door werkervaring. Het is wel dat dat aanvullende scholing het perspectief op een passende baan kan verbeteren.”Voor [eiser 1] acht de deskundige echter de kans op een passende baan bij een andere werkgever klein, gelet op het gat in het CV en zijn leeftijd. De deskundige acht dat anders voor [eiser 2] .
2.32.
De deskundige heeft verder overwogen dat [eiser 2] een MBA-studie aan de universiteit van Amsterdam is gestart en naar verwachting deze eind 2024 zal afronden. De deskundige heeft facturen ontvangen, waaruit blijkt dat de kosten € 37.900,00 bedragen.
2.33.
Samengevat was de vraag van de kantonrechter welke scholing tegen welke kosten nodig zijn om het ontstane hiaat in werkervaring te herstellen. In de kern is de conclusie van de deskundige dat dit niet meer mogelijk is. Hoogstens kan scholing – aldus de deskundige – de kans van werknemers op een passende baan vergroten. De kantonrechter neemt deze conclusie en de daarbij behorende bevindingen van de deskundige over.
2.34.
Dat betekent dat voor het antwoord op de vraag wat een redelijk en toereikend scholingsbudget is, inmiddels richtinggevend is geworden welke scholing voor werknemers de kans op een passende baan vergroot. Het reguliere onderwijsbudget van Vattenfall – inmiddels opgelopen tot ongeveer € 4.500,- – zijn scholingskosten voor de gebruikelijke werksituatie, dus naast de kennis die een werknemer in de praktijk opdoet. Hier is geen sprake meer van een gebruikelijke situatie, maar moet gekeken worden naar scholing die het vinden van ander passend werk vergroot.
2.35.
Omdat de kantonrechter de bevindingen en conclusie van de deskundige op dit onderwerp overneemt, komt voor [eiser 2] vast te staan dat de door haar gevolgde MBA-opleiding kan worden aangemerkt als passende scholing. De kosten voor deze opleiding zijn daarmee toewijsbaar, vastgesteld op het door de deskundige gevalideerde bedrag van € 37.900,00.
2.36.
Voor [eiser 1] ziet de deskundige vanwege sociaal-maatschappelijke aspecten minder kansen op een passende nieuwe baan, maar die aspecten zijn hier niet relevant, zodat hij ook recht heeft op vergoeding van scholingskosten. Omdat het bedrag dat [eiser 1] vordert om de door hem gewenste opleiding te kunnen volgen niet sterk afwijkt van het door [eiser 2] gevorderde bedrag, moeten zijn kosten dan ook als passend aangemerkt worden. Deze scholingskosten zijn dus toewijsbaar naar werkelijk te maken kosten, met een maximum van € 57.000,-.
5)
het antwoord op de vijfde vraag
2.37.
Ten slotte heeft de deskundige drie scenario’s benoemd over hoe de relatie tussen Vattenfall en werknemers verder zou kunnen verlopen, als antwoord op de laatste vraag van de kantonrechter. Het geschetste ‘hoe nu verder’ is zeker relevant voor partijen, maar is niet direct te herleiden tot de vorderingen van werknemers. De kantonrechter laat deze suggesties van de deskundige verder aan partijen.
6)
de toegewezen bedragen samengevat
2.38.
Uit het voorgaande volgt dat aan [eiser 1] wordt toegewezen:
  • € 303.762,61 bruto aan achterstallige prestatiebonus over de jaren 2016 tot en met 2023,
  • de werkelijk gemaakte scholingskosten tot een maximum van € 57.000,-.
2.39.
Aan [eiser 2] wordt toegewezen: het verschil tussen het aan haar uitgekeerde salaris over de jaren 2017 tot en met 2024 en het salaris als vermeld in de tabel onder r.o. 2.9, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van de opeisbaarheid en € 37.900,- aan scholingskosten.
2.40.
In het tussenvonnis van 29 juni 2023 onder r.o. 33 heeft de kantonrechter al geoordeeld dat geen aanspraak gemaakt kan worden op de wettelijke verhoging van artikel 7:265 BW over het gederfde inkomen. Er bestaat geen aanleiding om hierop terug te komen.
b)
de hoogte van de schade aan redelijke advocaatkosten
2.41.
De kantonrechter heeft in het eerste tussenvonnis bepaald dat werknemers aanspraak kunnen maken op vergoeding van redelijke advocaatkosten. Voor zover de kosten onder de proceskosten vallen zijn deze niet toewijsbaar als afzonderlijke schadepost.
2.42.
Werknemers hebben deze kosten nader gerubriceerd en toegelicht in de akte en de bijlagen bij hun akte. In bijlage 3 zijn alle facturen opgenomen, in bijlage 4 (
gesplitste advocaatkosten) zijn de kosten per maand per post opgenomen en uitgesplitst. Het totaal aan advocaatkosten van € 118.601,18 tot en met september 2022 is uitgesplitst in:
€ 6.987,76 Proceskosten onderhavige procedure,
€ 10.648,00 Proceskosten niet onderhavige procedure en
€ 100.965,43 Overige advocaatkosten.
2.43.
Vattenfall heeft daar bij akte op gereageerd en betwist dat kosten voor correspondentie met toezichthouders – deels zwartgelakt – en het voeren van tuchtrechtelijke procedures voor vergoeding in deze procedure in aanmerking komen. Verder betwist Vattenfall dat kosten voor het afgewezen voorlopig getuigenverhoor, een krantenartikel, bestuursrechtelijke procedures en de procedure bij de Accountantskamer voor vergoeding in aanmerking komen.
2.44.
Hoewel Vattenfall op enkele onderdelen wel een punt heeft, zoals het juridisch advies bij het krantenartikel, heeft Vattenfall nagelaten om meer specifiek aan te duiden om welke posten het gaat en welke bedragen daar bijhoren. De uitsplitsing uit bijlage 4 bestaat uit twintig pagina’s en de kantonrechter ziet het niet zijn taak om deze kostenpost voor post hierop na te gaan. Dat betekent dat Vattenfall onvoldoende heeft betwist dat de onderbouwd gemaakte advocaatkosten, redelijk kosten zijn ter vaststelling van aansprakelijkheid en schade, ter verkrijging van voldoening buiten rechte en als gevolg van schending van goed werkgeverschap (zie het tussenvonnis van 29 juni 2023, onder r.o. 36). Eens temeer omdat Vattenfall – hoewel daartoe uitdrukkelijk uitgenodigd door werknemers – geen inzicht heeft gegeven in de eigen advocaatkosten als vergelijkingsmateriaal.
2.45.
Als schadevergoeding wordt daarom het totaal aan advocaatkosten tot en met september 2022, als genoemd in bijlage 4 van de akte van werknemers, tot een bedrag van € 118.601,18 inclusief btw toegewezen. Nu in deze kosten ook het opstellen van de dagvaarding is opgenomen, zal hierna onder r.o. 2.46 terzake van de proceskosten geen punt aan salaris gemachtigde voor de dagvaarding worden toegekend. De kantonrechter stelt vast dat in de eis bij dagvaarding alleen [eiser 1] vergoeding wegens gemaakte advocaatkosten heeft gevorderd. In de “akte uitlating deskundigenbericht en juridische kosten”, wordt weliswaar vermeld dat ‘eisers’ de redelijke advocaatkosten vorderen. Omdat deze akte niet benoemt dat werknemers hun eis op dit onderdeel wijzigen en de overgelegde facturen zijn gericht aan [eiser 1] , wordt Vattenfall veroordeeld tot betaling van de schade aan advocaatkosten aan [eiser 1] .
proceskosten
2.46.
Vattenfall is grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiser 1] en [eiser 2] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
130,11
- griffierecht
693,00
- salaris gemachtigde
2.712,00
(1 punt mondelinge behandeling en 2 × 0,5 punten aktes × € 1.356,00)
- nakosten
67,50
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
3.602,61
2.47.
Op grond van artikel 244 Rv behoren tot de proceskosten ook de kosten van het deskundigenonderzoek. De deskundige heeft zijn werkzaamheden bij factuur van 16 juli 2024 voor een bedrag van € 12.402,50 inclusief btw in rekening gebracht. Partijen hebben geen bezwaar gemaakt tegen de eindnota. De kantonrechter zal het bedrag aan deskundigenkosten dan ook begroten op dit bedrag.
2.48.
Vattenfall heeft al een voorschot op de deskundigenkosten betaald ter hoogte van € 12.403,00. Omdat de nota lager is uitgevallen dan het voorschot, heeft Vattenfall een bedrag van € 0,50 te veel betaald. De griffier zal – voor zover dit nog niet is gedaan – het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak (LDCR) opdracht geven dit bedrag aan Vattenfall uit het depot terug te storten.

3.De beslissing

De kantonrechter
3.1.
veroordeelt Vattenfall om aan [eiser 1] vanaf 2016 tot 1 juni 2024 te betalen het verschil tussen het uitgekeerde loon en het loon zoals vastgesteld onder r.o. 2.19, te vermeerderen met de wettelijke rente, steeds vanaf de loonbetalingsdag tot de dag van de volledige betaling,
3.2.
verklaart voor recht dat [eiser 1] vanaf 1 juni 2024 recht heeft op een salaris van € 12.085,18 bruto per maand, zijnde een N-3 functie, of – indien hoger – schaal 15, welk salaris telkens verhoogd dient te worden met het in de toepasselijke CAO vastgestelde percentage, zolang de arbeidsovereenkomst voortduurt,
3.3.
veroordeelt Vattenfall om aan [eiser 2] te betalen over de jaren 2017 tot en met 2024 het verschil tussen het uitgekeerde loon en het loon als vermeld in de tabel onder r.o. 2.9, te vermeerderen met de wettelijke rente, steeds vanaf de loonbetalingsdag tot de dag van de volledige betaling,
3.4.
verklaart voor recht dat [eiser 2] vanaf 1 januari 2024 recht heeft op een jaarsalaris van € 81.000,- bruto, inclusief vakantiegeld, welk salaris telkens verhoogd dient te worden met het in de toepasselijke CAO vastgestelde percentage, zolang de arbeidsovereenkomst voortduurt,
3.5.
veroordeelt Vattenfall om aan [eiser 1] te betalen een bedrag van € 303.762,61 bruto aan achterstallige prestatiebonus,
3.6.
verklaart voor recht dat [eiser 1] vanaf het jaar 2024 recht heeft op een prestatiebonus overeenkomstig de methode van berekening als bepaald onder r.o. 2.28, zolang de arbeidsovereenkomst voortduurt,
3.7.
veroordeelt Vattenfall om aan [eiser 1] te betalen de werkelijk gemaakte scholingskosten tot een maximum van € 57.000,- inclusief btw,
3.8.
veroordeelt Vattenfall om aan [eiser 2] te betalen een bedrag van € 37.900,00 inclusief btw aan werkelijk gemaakte scholingskosten,
3.9.
veroordeelt Vattenfall om aan [eiser 1] te betalen een bedrag van € 118.601,18 inclusief btw aan gemaakte juridische kosten tot en met september 2022,
3.10.
veroordeelt Vattenfall in de proceskosten van [eiser 1] en [eiser 2] van € 3.602,61, waarbij geldt dat het gedeelte van dit bedrag dat Vattenfall aan de één betaalt niet ook nog aan de ander behoeft te worden betaald, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als Vattenfall niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
en verder tot betaling van € 12.402,50 inclusief btw aan deskundigenkosten, waarvan Vattenfall al € 12.403,00 als voorschot heeft voldaan, zodat de griffier – voor zover dit nog niet is gedaan – opdracht zal geven om € 0,50 op de hiervoor onder r.o. 2.48 vermelde wijze terug te betalen,
3.11.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
3.12.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. ir. E.J. Otten, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 6 maart 2025, in tegenwoordigheid van mr. B.A. Terwee, griffier.
761/452

Voetnoten

1.Zie het tussenvonnis van 29 juni 2023, r.o. 24 en 25.