ECLI:NL:RBAMS:2025:1526

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 maart 2025
Publicatiedatum
11 maart 2025
Zaaknummer
13/164358-23 (zaak A) en 13/127359-23 (zaak B) (gevoegd)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot doodslag en mishandeling van ex-partner met gevangenisstraf en schadevergoeding

Op 11 maart 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zijn ex-partner heeft aangevallen. De zaak betreft twee parketnummers: 13/164358-23 (zaak A) en 13/127359-23 (zaak B). De verdachte is veroordeeld voor poging tot doodslag, waarbij hij zijn ex-partner op 4 juli 2023 meermalen met een mes heeft gestoken, en voor mishandeling op 22 maart 2023, waarbij hij haar met gebalde vuist tegen de neus en/of mond heeft gestompt. De rechtbank heeft de noodweer- en noodweerexcesverweren van de verdachte verworpen. De rechtbank legt een gevangenisstraf op van zeven jaar, met aftrek van voorarrest, en een maatregel tot gedragsbeïnvloeding en vrijheidsbeperking. Tevens is er een contactverbod opgelegd met de ex-partner en hun twee meerderjarige kinderen. De rechtbank heeft ook een gedeeltelijke toewijzing gedaan van de vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen, waaronder de ex-partner en de kinderen van de verdachte. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet heeft gehandeld met voorbedachte raad, maar wel met voorwaardelijk opzet op de dood van zijn ex-partner. De uitspraak is gedaan na een onderzoek ter terechtzitting op 18 februari en 11 maart 2025, waarbij de rechtbank de verklaringen van de slachtoffers en getuigen heeft gewogen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummers: 13/164358-23 (zaak A) en 13/127359-23 (zaak B) (gevoegd)
Parketnummer vordering tul: 13/165860-20
Datum uitspraak: 11 maart 2025
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1973,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] , [woonplaats] ,
naar eigen verklaring wonende op het adres:
[adres] , [woonplaats] ,
thans gedetineerd te: [naam Justitieel Complex] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 18 februari en 11 maart 2025.
De rechtbank heeft de zaken, die onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd ter terechtzitting op 14 december 2023. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A en zaak B aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. C.F. van Drumpt, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. P.J. Zandt, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich te Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan
A.
1. poging tot moord dan wel doodslag op [slachtoffer] op 4 juli 2023;
2. bedreiging met een misdrijf tegen het leven gericht en/of zware mishandeling van [slachtoffer] in de periode van 4 april 2023 t/m 4 juli 2023;
B.
mishandeling van zijn levensgezel [slachtoffer] op 22 maart 2023.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het aan verdachte in zaak A onder 1 impliciet primair ten laste gelegde feit, te weten poging tot moord, wettig en overtuigend bewezen kan worden. De officier van justitie baseert dit op de verklaringen van [slachtoffer] , [naam dochter verdachte] (hierna ook: [naam dochter verdachte] ) en [naam zoon verdachte] (hierna ook: [naam zoon verdachte] ), het letsel van [slachtoffer] en het letsel van [naam dochter verdachte] . Het opzet op het doden volgt uit de aard van de gedraging en de uiterlijke verschijningsvorm. Verdachte heeft gehandeld met voorbedachte raad. Hij heeft doelbewust geprobeerd om [slachtoffer] om het leven te brengen.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de in zaak A onder feit 2 tenlastegelegde bedreiging ook bewezen kan worden verklaard. Er is voldoende steunbewijs voor de bedreiging van [slachtoffer] door verdachte op het schoolplein enkele weken voor 4 juli 2023, gelet op de verklaringen van [naam dochter verdachte] , [naam zoon verdachte] en de buurvrouw van [slachtoffer] .
Ten slotte heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat de in zaak B tenlastegelegde mishandeling van [slachtoffer] ook bewezen kan worden. De verklaring van [naam 3] (hierna ook: [naam 3] ) biedt ondersteuning aan de aangifte en bevindingen ter plaatse.
4.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van de in zaak A onder feit 1 tenlastegelegde poging tot moord dan wel doodslag. Er was bij verdachte geen sprake van voorbedachte raad of opzet op de dood van zijn ex-partner, [slachtoffer] . Ter onderbouwing hiervan heeft de raadsman een alternatief scenario aangebracht en bepleit dat het scenario van de aangeefsters, getuige en het Openbaar Ministerie geen stand houdt.
De raadsman heeft de volgende feiten en omstandigheden aangevoerd. Verdachte werd in de badkamer vrijwel direct aangevallen door drie personen, te weten zijn ex-partner, zijn dochter, [naam dochter verdachte] en zijn zoon, [naam zoon verdachte] . [naam dochter verdachte] viel verdachte aan met een mes en [naam zoon verdachte] sloeg hem op dat moment in het gezicht met beide vuisten. Op hetzelfde moment kneep zijn ex-partner in zijn ballen. Verdachte was hierdoor genoodzaakt zichzelf te verdedigen. Hij heeft het mes van [naam dochter verdachte] afhandig weten te maken en heeft een afwerende en/of slaande beweging gemaakt in een poging zichzelf uit de worsteling/aanval te bevrijden. Bij deze beweging had verdachte het mes nog in handen. Daarbij is verdachte ten val gekomen. Verdachte vermoedt dat hij daarbij onbewust c.q. onbedoeld zijn ex-partner met het mes heeft geraakt en heeft verwond.
Door [slachtoffer] , [naam dochter verdachte] en [naam zoon verdachte] is getracht verdachte te ‘framen’. Het is niet vast komen te staan met welk scherp voorwerp de verwondingen zijn toegebracht. Daarnaast geven de aard, ernst en de locatie van het letsel van zowel verdachte als van [slachtoffer] steun aan het scenario van verdachte. Voorts is er onvoldoende steunbewijs voor het maken van de vermeend stekende bewegingen en de verklaringen van [naam zoon verdachte] over de vermeend stekende bewegingen zijn onbetrouwbaar. De raadsman heeft ook aangevoerd dat uit het dossier niet afgeleid kan worden dat verdachte voorbedachte raad had om zijn ex-partner van het leven te beroven. Er is concluderend onvoldoende wettig en overtuigend bewijs ter zake van het vermeend steken met een mes. Verdachte dient vrijgesproken te worden vanwege het ontbreken van (voorwaardelijk) opzet op de dood van [slachtoffer] .
De raadsman heeft eveneens vrijspraak bepleit het van de in zaak A onder feit 2 tenlastegelegde bedreigingen. Er ontbreekt steunbewijs voor de vermeende bedreigingen.
De raadsman stelt met betrekking tot de in zaak B tenlastegelegde mishandeling dat verdachte slechts een afwerende beweging heeft gemaakt nadat hij werd aangevallen door zijn ex-partner. Een letselrapportage van haar ontbreekt en ook enig bewijs van letsel aan haar neus ontbreekt. De verklaringen van [naam 3] dienen uitgesloten te worden van het bewijs nu het er alle schijn van heeft dat zij niet, althans niet volledig, uit haar eigen waarneming en wetenschap heeft verklaard.
4.3.
Oordeel van de rechtbank
4.3.1.
Vrijspraak van het in zaak A onder feit 2 ten laste gelegde
De rechtbank acht niet bewezen wat in zaak A, onder feit 2 is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Voor de bedreiging die verdachte op het schoolplein jegens [slachtoffer] zou hebben geuit geldt dat er geen sprake is van steunbewijs. Voor de bedreiging van [slachtoffer] die verdachte jegens [naam zoon verdachte] zou hebben geuit, geldt dat bewijs ontbreekt dat deze bedreiging [slachtoffer] heeft bereikt.
4.3.2.
Oordeel over het in zaak A onder feit 1 ten laste gelegde
4.3.2.1.
Feiten en omstandigheden
De rechtbank acht de feiten en omstandigheden die de raadsman heeft aangedragen niet aannemelijk geworden. De door de verdediging gegeven lezing van de gebeurtenissen vindt zijn weerlegging in de volgende, aan wettige bewijsmiddelen ontleende, feiten en omstandigheden.
Vast staat dat verdachte op 4 juli 2023, ondanks een contactverbod, naar de woning van zijn ex-partner, [slachtoffer] , is gegaan. Verdachte heeft de sleutel van de woning van [slachtoffer] ontfutseld van [naam 3] . Hij heeft deze sleutel gebruikt om de woning binnen te glippen terwijl hij dronken en boos was. Geen van de aanwezigen in de woning wist dat hij daar zou komen. In de woning is hij direct naar de badkamer gegaan. In de badkamer heeft hij [slachtoffer] gestoken, terwijl zij naakt in de douche stond. De verklaringen van [slachtoffer] en haar kinderen, [naam zoon verdachte] en [naam dochter verdachte] , die zij kort na het incident hebben afgelegd, komen in de kern overeen en sluiten op elkaar aan. [slachtoffer] heeft verklaard dat verdachte haar meerdere keren heeft gestoken met een mes en dat zij is gaan schreeuwen, waarna haar kinderen kwamen. [naam zoon verdachte] en [naam dochter verdachte] hebben verklaard dat zij hun moeder hoorden schreeuwen en naar de badkamer zijn gerend. Daar zagen zij hun vader met een mes en hun moeder onder het bloed. Blijkens de tijdweergave van de stills van de camerabeelden bij de woning van [slachtoffer] is verdachte minder dan vier minuten in de woning geweest.
De verdediging heeft aangevoerd dat de verklaringen van [naam zoon verdachte] niet betrouwbaar zijn en uitgesloten moeten worden van het bewijs. De rechtbank ziet hiervoor geen aanleiding. De rechtbank gebruikt voor het bewijs de verklaring van [naam zoon verdachte] die hij kort na het incident, los van zijn moeder en zus, ten overstaan van de politie heeft afgelegd. Deze verklaring komt in de kern overeen met de verklaring van [slachtoffer] en [naam dochter verdachte] die eveneens direct na het incident afzonderlijk van elkaar met de politie hebben gesproken.
De verklaringen van [slachtoffer] , [naam zoon verdachte] en [naam dochter verdachte] worden bevestigd door het vastgestelde letsel van [slachtoffer] . Uit de bevindingen van verbalisant [naam verbalisant] , die kort na het incident ter plaatse kwam, blijkt dat [slachtoffer] vier verwondingen had, twee op haar linkerarm en ook twee steekverwondingen op haar rug. Deze bevindingen worden bevestigd door het letselrapport van 7 juli 2023. De arts stelt vast dat [slachtoffer] meerdere scherpe verwondingen heeft op haar borstkas aan de linkerzijde en haar linker onderarm.
Dat niet kan worden vastgesteld welk mes is gebruikt om [slachtoffer] te verwonden, betekent niet dat het steken door verdachte niet kan worden bewezen verklaard. Dit volgt immers uit bovengenoemde verklaringen en het letsel.
4.3.2.2.
Vrijspraak poging tot moord
Voor een bewezenverklaring van poging tot moord moet komen vast te staan dat de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld. De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het bestanddeel 'voorbedachte raad' moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval, waarbij de rechter het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen.
De rechtbank komt op grond van de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden tot het oordeel dat verdachte niet heeft gehandeld met voorbedachte raad. Niet bewezen is dat verdachte heeft gehandeld vanuit een plan om [slachtoffer] van het leven te beroven. Hij wilde naar de woning gaan om zijn ex-vrouw een paar klappen te geven omdat de kinderen geen respect hebben voor hem. Dit plan lijkt bij verdachte te zijn opgekomen onder invloed van alcohol en gevoelens van boosheid. De rechtbank ziet geen moment van kalm beraad in het handelen van verdachte. De rechtbank zal verdachte daarom verdachte vrijspreken van de impliciet primair tenlastegelegde moord.
4.3.2.3.
Voorwaardelijk opzet
Op grond van de bewijsmiddelen kan de rechtbank niet vaststellen dat verdachte daadwerkelijk het doel had om [slachtoffer] van het leven te beroven en daarmee vol opzet had op haar dood. De rechtbank is van oordeel dat bij verdachte wel sprake was van voorwaardelijk opzet op de dood van [slachtoffer] .
Bij beantwoording van de vraag of verdachte voorwaardelijk opzet had op de dood van [slachtoffer] , moet beoordeeld worden of verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
De rechtbank oordeelt dat er sprake is geweest van een aanmerkelijke kans op de dood van [slachtoffer] , door het meermalen steken met een mes in haar bovenlichaam, waar zich vitale lichaamsdelen bevinden. Voor wat betreft de bewuste aanvaarding van die kans door verdachte, overweegt de rechtbank dat het een algemene ervaringsregel is dat meermalen met een mes steken in het bovenlichaam een hoge overlijdenskans van het slachtoffer meebrengt, zodat eenieder – en dus ook verdachte – geacht moet worden daarvan wetenschap te hebben. Door desalniettemin meerdere keren in het bovenlichaam van [slachtoffer] te steken, heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat zij zou komen te overlijden.
De rechtbank acht de poging tot doodslag, zoals impliciet subsidiair ten laste is gelegd, dan ook wettig en overtuigend bewezen, gelet op de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden.
4.3.3.
Oordeel over het in zaak B ten laste gelegde
De rechtbank acht de in zaak B ten laste gelegde mishandeling bewezen. De rechtbank acht gelet op de aangifte, de verklaring van de verbalisanten ter plaatse en de foto’s die deze verbalisanten hebben gemaakt bewezen dat verdachte op 22 maart 2023 [slachtoffer] heeft mishandeld door haar met gebalde vuist te stompen tegen de neus en/of mond.
De rechtbank acht niet bewezen dat aangeefster de levensgezel van verdachte was ten tijde van de mishandeling en zal verdachte van de strafverzwarende omstandigheid vrijspreken.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
bijlage IIvervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
Ten aanzien van zaak A:
1.
op 4 juli 2023 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] van het leven te beroven, meermaals met een mes in de rug van die [slachtoffer] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Ten aanzien van zaak B:
op 22 maart 2023 te Amsterdam [slachtoffer] heeft mishandeld door voornoemde [slachtoffer] met gebalde vuist tegen de neus en/of mond te stompen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.Strafbaarheid van de feiten en verdachte

6.1.
Geen noodweer dan wel noodweerexces in zaak A onder feit 1
Ter terechtzitting heeft de raadsman overeenkomstig zijn pleitnota aangevoerd dat de verdachte met betrekking tot feit 1 in zaak A heeft gehandeld uit noodweer, als bedoeld in artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. De raadsman heeft gesteld dat de verdachte zich geconfronteerd zag met een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. Hieraan heeft hij de feiten en omstandigheden omschreven in rubriek 4.2. ten grondslag gelegd.
De rechtbank gaat niet mee in het alternatief scenario van de raadsman en acht de feiten en omstandigheden die de raadsman aan het verweer ten grondslag heeft gelegd niet aannemelijk. Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de verdachte de hem verweten gedragingen niet heeft verricht in een situatie waarin en op een tijdstip waarop voor hem de noodzaak bestond tot verdediging van eigen lijf tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, dan wel het onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor. Het verweer wordt verworpen.
De raadsman heeft ook een beroep op noodweerexces, als bedoeld in artikel 41, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, gevoerd. Hij heeft gesteld dat er sprake was van een noodweersituatie waarin verdachte zich mocht verdedigen. Voor zover verdachte in zijn verdedigende handeling zou zijn doorgeschoten, is dit volgens de verdediging veroorzaakt door een hevige gemoedsopwelling (hevige paniek, hevige pijn) als gevolg van de aanval en het steken met een mes, waardoor die ernstig gewond geraakte.
Op grond van de reeds hiervoor vermelde feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat er geen sprake was van een noodweersituatie, zodat het beroep op noodweerexces evenmin slaagt. Dit verweer wordt verworpen.
6.2.
Geen noodweer in zaak B
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van het in zaak B tenlastegelegde, omdat verdachte heeft gehandeld vanuit noodweer. De wederrechtelijkheid in de gedragingen van verdachte ontbreekt daarmee volgens de verdediging.
Op grond van de bewijsmiddelen gaat de rechtbank ervan uit dat verdachte op 21 maart 2023 in de middag de woning van [slachtoffer] is binnengeglipt en er vervolgens onenigheid tussen verdachte en [slachtoffer] is ontstaan. Op 22 maart 2023 is verdachte wederom naar de woning van [slachtoffer] gegaan en hij heeft zich nogmaals zonder toestemming de toegang verschaft. Er ontstond een woordenwisseling tussen verdachte en [slachtoffer] die is uitgemond in geweld. Niet aannemelijk is geworden dat verdachte zich op dat moment in een situatie bevond die hem noopte tot zelfverdediging. Integendeel; verdachte is - zoals ook is gebeurd op 4 juli 2023 - tot twee maal toe in een boze bui naar de woning van [slachtoffer] gegaan en heeft zich daar aan haar opgedrongen en geweld gebruikt omdat hij het niet met haar eens was. Het beroep op noodweer wordt dan ook verworpen.
6.3.
Concluderend
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden. Er is ook geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf en maatregelen

7.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar in zaak A onder feit 1 en 2 en in zaak B bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van negen jaar, met aftrek van voorarrest. De officier van justitie heeft gevorderd hierbij een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel (hierna: GVM) op te leggen, omdat onvoldoende duidelijk is hoe het recidiverisico kan worden ingeperkt en verdachte vooralsnog geen enkel inzicht biedt hierin. Daarnaast heeft zij gevorderd een indirect en direct contactverbod op te leggen, met betrekking tot [slachtoffer] en [naam dochter verdachte] en [naam zoon verdachte] , met een vervangende hechtenis van twee weken per overtreding tot een maximum van 6 maanden en deze dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
7.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht bij een bewezenverklaring rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Hij is niet eerder veroordeeld voor een ernstig geweldsmisdrijf en het incident raakt verdachte erg. Hij heeft er spijt van dat hij naar de woning van zijn ex-partner is gegaan. De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat er niet aan de wettelijke eisen voor een tbs-maatregel is voldaan. Evenmin is de noodzaak voor een GVM gebleken, nu een vrees voor herhaling niet kan worden onderbouwd. Gelet op de lange duur van de voorlopige hechtenis en gelet op de hoogte van de straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd, heeft de raadsman verzocht in het geval van een bewezenverklaring te volstaan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest van verdachte.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag en mishandeling van zijn ex-partner. Hij heeft met zijn handelen ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Hij heeft haar ernstig verwond in haar eigen huis door haar meermalen met een mes te steken. Daarnaast heeft hij haar ook met gebalde vuist gestompt. De feiten hebben grote indruk gemaakt op het slachtoffer en hun kinderen, zoals ook ter zitting is gebleken uit de slachtofferverklaringen. Geweldsincidenten dragen ook bij aan gevoelens van onveiligheid in de maatschappij. Er is hier sprake van een vergaande vorm van huiselijk geweld. De rechtbank rekent dit de verdachte ernstig aan. Het toegepaste geweld, te weten het meermalen steken met een mes, had dodelijk kunnen aflopen. Dergelijk geweld dat door een (ex-)partner tegen een vrouw/meisje wordt gepleegd, vormt een groot maatschappelijk probleem en wordt, bij een voltooide variant, ook wel femicide of vrouwenmoord genoemd. Dit zijn zeer ernstige feiten die de samenleving in ernstige mate schokken en waarbij veelvuldig blijkt hoe moeilijk het is vrouwen/meisjes hiertegen te beschermen. De rechtbank rekent het de verdachte aan dat hij geen blijk heeft gegeven van enig inzicht in de (mogelijke) gevolgen van zijn handelen voor het slachtoffer en hun kinderen en dat hij geen verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn handelen.
Verdachte heeft, ten tijde van een lopend contactverbod, de feiten gepleegd tegen zijn ex-partner en bovendien in de badkamer van haar woning waar zij zich op dat moment ontkleed bevond. Daarmee heeft verdachte een grote inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer, hetgeen nog extra bijdraagt aan gevoelens van angst en onveiligheid bij het slachtoffer. Een woning is immers bij uitstek de plaats waar mensen zich veilig behoren te voelen. Wat de rechtbank verdachte daarnaast zwaar aanrekent, is dat hij de geweldshandelingen tegen zijn ex-partner heeft gepleegd terwijl twee van hun kinderen in de woning aanwezig waren. Zij hebben hun moeder ernstig gewond en hevig bebloed gezien. Verdachte heeft hen in een positie gebracht waarin zij moesten ingrijpen, wat niet alleen heel beangstigend voor hen moet zijn geweest, maar waarbij zij ook zelf gewond zijn geraakt.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 14 februari 2024. Hieruit blijkt dat verdachte eerder met justitie in aanraking is gekomen wegens huiselijk geweld. In 2021 is hij veroordeeld voor het bedreigen van zijn zoon en het mishandelen van een van zijn dochters, [naam dochter verdachte] .
De rechtbank heeft acht geslagen op het reclasseringsrapport van 3 februari 2025 en op het Pro Justitia rapport, uitgebracht op 24 januari 2025 door dr. R.J.P. Rijnders, psychiater, en B.H. Boer, klinisch psycholoog, beiden verbonden aan het Pieter Baan Centrum (hierna: PBC).
De deskundigen van het PBC concluderen dat bij een bewezenverklaring verdachte volledig toerekeningsvatbaar is, omdat er geen onderbouwing van een ziekelijke stoornis en/of gebrekkige ontwikkeling van de geestesvermogens is. Er zijn geen pathologische motieven aan te wijzen voor het handelen van verdachte. Het recidiverisico is niet in te schatten en een advies over een mogelijke behandeling is niet mogelijk.
De reclassering heeft bij een bewezenverklaring geadviseerd om een GVM op te leggen. Zij menen dat het belangrijk is dat er na een eventuele gevangenisstraf een mogelijkheid bestaat om verdachte in een dwangkader te behandelen. Zij adviseert het Openbaar Ministerie daarom om dertig dagen voor het einde van de detentie een reclasseringsadvies aan te vragen. De reclassering zal dan onderzoeken of de GVM ten uitvoer dient te worden gelegd en welke bijzondere voorwaarden daarbij geïndiceerd zijn. De reclassering ziet een meerwaarde in de GVM ten opzichte van de mogelijkheden binnen een eventuele voorwaardelijke invrijheidstelling.
Strafoplegging
Gelet op de aard en ernst van de feiten, de gevolgen die het feit onder zaak A feit 1 heeft gehad voor het slachtoffer, de conclusies van de deskundigen en de reclassering en de straffen die doorgaans voor soortgelijke feiten worden opgelegd, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een andere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
De rechtbank komt tot een andere bewezenverklaring dan door officier van justitie gevorderd en ziet daarin aanleiding om af te wijken van de strafeis. Alles afwegende zal de rechtbank aan verdachte opleggen een gevangenisstraf van zeven jaar, met aftrek van voorarrest. Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
Gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38z Sr
De rechtbank is van oordeel dat de kans aanwezig is dat het recidiverisico na afloop van de gevangenisstraf nog niet tot een aanvaardbaar niveau is teruggedrongen. Derhalve zal de rechtbank zoals gevorderd door de officier van justitie de GVM als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht opleggen. Er is voldaan aan de formele eisen die de wet stelt voor het opleggen van deze maatregel. De rechtbank acht het opleggen van deze maatregel namelijk aangewezen ter bescherming van de veiligheid van anderen en verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf wegens een misdrijf dat gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen en waarop een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld.
Contactverbod als bedoeld in artikel 38v Sr
Verder zal de rechtbank ter beveiliging van de maatschappij en ter voorkoming van strafbare feiten aan verdachte de vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht opleggen in de vorm van een direct en indirect contactverbod met [slachtoffer] voor de duur van vijf jaren en met [naam dochter verdachte] en [naam zoon verdachte] voor de duur van twee jaren. Hierbij zal de duur van de vervangende hechtenis veertien dagen bedragen voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan met een maximum van zes maanden.
Dadelijke uitvoerbaarheid maatregel
De rechtbank ziet, gelet op artikel 38v, vierde lid, Sr, aanleiding te bevelen dat de maatregel inhoudende het contactverbod dadelijk uitvoerbaar is, nu er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen of zich belastend jegens het slachtoffer zal gedragen.

8.Vorderingen van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel

8.1.
Benadeelde partijen
De volgende benadeelde partijen hebben zich in het strafproces gevoegd met betrekking tot het in zaak A onder feit 1 tenlastegelegde.
De benadeelde partij [slachtoffer] vordert € 5.528,78 aan vergoeding van materiële schade en € 20.000,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De benadeelde partij [naam dochter verdachte] vordert € 585,- aan vergoeding van materiële schade en € 15.000,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De benadeelde partij [naam zoon verdachte] vordert € 15.000,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.2.
Standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van [slachtoffer] geheel kan worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie heeft zich met betrekking tot de vorderingen van [naam dochter verdachte] en [naam zoon verdachte] op het standpunt gesteld dat de gevorderde immateriële schade, in de zin van geestelijk letsel op andere wijze omdat er geen deskundigenrapportage is, redelijk is. De officier van justitie heeft gewezen op de volgende uitspraak van de rechtbank te Amsterdam waarin geestelijk letsel op andere wijze is toegewezen: ECLI:NL:RBAMS:2024:1911.
8.3.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht de vordering van benadeelde partij [slachtoffer] af te wijzen, gelet op de gevoerde verweren. De door de benadeelde partij aanvullend gevorderde materiële schade dient bovendien afgewezen te worden omdat deze niet onderbouwd is met stukken.
De raadsman heeft de rechtbank primair verzocht de vorderingen van benadeelde partijen [naam dochter verdachte] en [naam zoon verdachte] niet ontvankelijk te verklaren omdat er geen causaal verband is tussen de geclaimde schade en de tenlastegelegde gedragingen. Bovendien zou het onderzoeken van de vraag of de schade aan verdachte kan worden toegerekend in civielrechtelijke zin te complex zijn en om die reden al een te zware belasting van het proces met zich meebrengen. Subsidiair heeft de raadsman verzocht de vorderingen af te wijzen omdat de geclaimde immateriële schade ziet op schokschade en deze met geen enkel stuk is onderbouwd.
8.4.
Oordeel van de rechtbank
8.4.1.
Vordering [slachtoffer]
Materiële schade
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het in zaak A onder feit 1 bewezen verklaarde strafbare feit materiële schade is toegebracht. De rechtbank acht de gevorderde schadevergoeding met betrekking tot de eigen bijdrage in 2023 (€ 385,-) en de schade aan onder andere kleding en in de woning (€ 750,-) redelijk. De rechtbank zal de vordering voor dit deel dan ook toewijzen.
De aanvullende vergoeding van materiële schade, met betrekking tot het kopen van nieuwe spullen en het inhuren van een klusjesbedrijf in verband met de verhuizing na het incident, wordt niet ontvankelijk verklaard. Hoewel een verhuizing een zeer begrijpelijke reactie is, is er onvoldoende rechtstreeks causaal verband tussen deze kosten en het in zaak A onder feit 1 bewezenverklaarde.
Immateriële schade
De rechtbank matigt de immateriële schade, gebaseerd op de feiten en omstandigheden en het letsel van benadeelde partij, en lettend op andere zaken, tot een vergoeding van € 10.000,-.
Conclusie
De rechtbank concludeert dat de vordering zal worden toegewezen tot een bedrag van € 1.135,- aan materiële schade en € 10.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd, te weten 4 juli 2023.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering.
In het belang van de benadeelde partij wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de
maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
8.4.2.
Vordering [naam dochter verdachte]
Materiële schade
De rechtbank acht de gevorderde materiële schade redelijk en voldoende causaal verband houdende met het feit en zal deze dan ook toewijzen.
Immateriële schade
Als onderbouwing voor het verzoek tot immateriële schade wordt aangegeven dat benadeelde partij aanwezig was bij hetgeen haar moeder is overkomen. De benadeelde partij geeft in de toelichting op het verzoek tot schadevergoeding aan dat het gaat om schadevergoeding wegens “aantasting in de persoon op andere wijze”.
De wet geeft slechts in bepaalde gevallen recht op vergoeding van immateriële schade, zoals geregeld in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). Als – voor zover hier van belang – bij een benadeelde partij geen sprake is van lichamelijk letsel of van schade in zijn eer of goede naam, dient de benadeelde partij ‘op andere wijze’ in zijn persoon te zijn aangetast, wil zij aanspraak kunnen maken op vergoeding van immateriële schade. Van de in artikel 6:106, aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ is in ieder geval sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Daartoe is vereist dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Ook als het bestaan van geestelijk letsel in voornoemde zin niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de in art. 6:106, aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’ sprake is. In zo een geval zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. Voor het aannemen van een persoonsaantasting is niet voldoende dat sprake is geweest van meer of minder sterk psychisch onbehagen of een zich gekwetst voelen. Dat is slechts anders indien de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen.
De benadeelde partij heeft het gestelde geestelijk letsel niet onderbouwd met concrete gegevens, in de vorm van bijvoorbeeld een rapportage van een deskundige. Thans kan derhalve niet objectief worden vastgesteld dat sprake is van geestelijk letsel. De rechtbank is echter van oordeel dat de aard en ernst van de normschending meebrengen dat de relevante nadelige gevolgen zo voor de hand liggen dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. De benadeelde partij is immers betrokken geweest bij een ernstig geweldsmisdrijf waarbij haar moeder ernstig gewond is geraakt door toedoen van haar vader. Toen zij en haar broer haar moeder te hulp schoten, zijn zij hierbij ook verwond. Benadeelde partij heeft derhalve recht op vergoeding van immateriële schade.
Op grond van voorgaande komt de rechtbank vergoeding van de immateriële schade, wegens schade door aantasting in de persoon op andere wijze, tot een bedrag van € 2.500,- billijk voor gelet op de aard en ernst van de normschendingen waarmee benadeelde is geconfronteerd.
Conclusie
De rechtbank concludeert dat de vordering zal worden toegewezen tot een bedrag van € 585,- aan materiële schade en € 2.500,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd, te weten 4 juli 2023. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering.
In het belang van de benadeelde partij wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
8.4.3.
Vordering [naam zoon verdachte]
De benadeelde partij heeft de vordering tot vergoeding van immateriële schade op dezelfde wijze onderbouwd als benadeelde partij [naam dochter verdachte] . De rechtbank maakt hier dan ook op dat de benadeelde partij om schadevergoeding wegens “aantasting in de persoon op andere wijze” verzoekt en verwijst naar haar onderbouwing gegeven onder 8.4.2. De rechtbank zal, onder dezelfde onderbouwing, de vordering tot een bedrag van € 2.500,- aan vergoeding van immateriële schade toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd, te weten 4 juli 2023. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering.
In het belang van de benadeelde partij wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.

9.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

Bij de stukken bevindt zich de op 17 januari 2024 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam, in de zaak met parketnummer 13/165860-20, betreffende het onherroepelijk geworden arrest d.d. 7 april 2022 van het gerechtshof Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot 1 maand gevangenisstraf, met bevel dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op twee jaar bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Op 4 juli 2023 is door de politierechter te Amsterdam een deel van deze straf, te weten twee weken, tenuitvoergelegd in de vorm van een taakstraf.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van het resterende deel van de voorwaardelijke straf te gelasten, te weten een gevangenisstraf van zestien dagen.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 36f, 38v, 38w, 38z, 45, 57, 289 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het in zaak A onder feit 2 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het in zaak A onder feit 1 en in zaak B ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van zaak A, feit 1:
poging tot doodslag;
Ten aanzien van zaak B:
mishandeling.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
7 (zeven) jaar.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering (en in voorlopige hechtenis) is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Legt aan de verdachte op de
maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding en vrijheidsbeperkingals bedoeld in artikel 38z Sr.
Legt op de maatregel dat de verdachte gedurende een periode van
5 (vijf) jaren op geen enkele wijze – direct of indirect – contactzal opnemen, zoeken of hebben met
[slachtoffer], geboren op 2 mei 1976 te Kabul (Afghanistan).
Bepaalt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt 2 (twee) weken voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, met een maximum van 6 (zes) maanden.
Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op.
Beveelt dat de maatregel
dadelijk uitvoerbaaris.
Legt aan de verdachte op de
maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding en vrijheidsbeperkingals bedoeld in artikel 38z Sr.
Legt op de maatregel dat de verdachte gedurende een periode van
2 (twee) jaren op geen enkele wijze – direct of indirect – contactzal opnemen, zoeken of hebben met
[naam dochter verdachte], geboren op 20 juli 2004 te Amsterdam (Nederland) en
[naam zoon verdachte], geboren op 10 maart 2003 te Amsterdam (Nederland).
Bepaalt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt 2 (twee) weken voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, met een maximum van 6 (zes) maanden.
Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregelen niet op.
Beveelt dat de maatregel
dadelijk uitvoerbaaris.
Benadeelde partij [slachtoffer]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] toe tot een bedrag van € 1.135,- (elfhonderd vijfendertig euro) aan vergoeding van materiële schade en € 10.000,- (tienduizend euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (4 juli 2023) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van
[slachtoffer]aan de Staat
€ 11.135,-(
elfduizend honderdvijfendertig euro)te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (4 juli 2023) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 90 (negentig) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Benadeelde partij [naam dochter verdachte]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [naam dochter verdachte] toe tot een bedrag van € 585,- (vijfhonderdvijfentachtig euro) aan vergoeding van materiële schade en € 2.500,- (vijfentwintighonderd euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (4 juli 2023) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [naam dochter verdachte] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van
[naam dochter verdachte]aan de Staat
€ 3.085,- (drieduizend vijfentachtig euro)te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (4 juli 2023) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 40 (veertig) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Benadeelde partij [naam zoon verdachte]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [naam zoon verdachte] toe tot een bedrag van € 2.500,- (vijfentwintighonderd euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (4 juli 2023) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [naam zoon verdachte] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van
[naam zoon verdachte]aan de Staat
€ 2.500,- (vijfentwintighonderd euro)te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (4 juli 2023) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 35 (vijfendertig) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer 13/165860-20
Gelast dat het resterende deel, te weten
16 dagen gevangenisstrafvan de niet ten uitvoer gelegde straf, te weten een gevangenisstraf van 1 (één) maand, alsnog zal worden
ten uitvoer gelegd.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.M. van Dijk, voorzitter,
mrs. E.M.M. Gabel en H.J. Bos, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. F.K. Verbruggen, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 11 maart 2025.