ECLI:NL:RBAMS:2025:1514

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 februari 2025
Publicatiedatum
10 maart 2025
Zaaknummer
13/007933-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met zwaar lichamelijk letsel door onvoorzichtig rijgedrag op voetgangersoversteekplaats

Op 13 februari 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 20 april 2023 te Amsterdam een verkeersongeval heeft veroorzaakt. De verdachte, een zzp-er werkzaam als bezorger, reed met zijn motorscooter over de Van Nijenrodeweg en heeft een overstekende voetgangster, [persoon], aangereden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte met een snelheid tussen de 86,2 km/u en 75,8 km/u reed, terwijl de maximumsnelheid ter plaatse 50 km/u was. De aanrijding resulteerde in zwaar lichamelijk letsel voor het slachtoffer, waaronder een gebroken kuitbeen en blijvende hinder in haar dagelijkse activiteiten.

Tijdens de zitting op 30 januari 2025 heeft de officier van justitie, mr. S.M. van der Veen, gevorderd dat de verdachte zou worden veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren en een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen. De verdediging pleitte voor vrijspraak, stellende dat niet met zekerheid kon worden vastgesteld dat het slachtoffer zich op de voetgangersoversteekplaats bevond ten tijde van de aanrijding. De rechtbank oordeelde echter dat de verdachte wel degelijk schuld had aan het ongeval, omdat hij de voetgangster geen voorrang verleende en met een te hoge snelheid reed.

De rechtbank heeft de verdachte uiteindelijk veroordeeld tot een taakstraf van 160 uren, met vervangende hechtenis van 80 dagen, en een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van één jaar, met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank heeft hierbij rekening gehouden met de ernst van het feit, de gevolgen voor het slachtoffer en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/007933-24
Datum uitspraak: 13 februari 2025
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2004,
wonende op het adres [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
30 januari 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. S.M. van der Veen, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. E. van Reydt, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging op de zitting –kort gezegd– ten laste gelegd dat op 20 april 2023 te Amsterdam door zijn schuld een verkeersongeval heeft plaatsgevonden ten gevolge waarvan [persoon] (zwaar) lichamelijk letsel werd toegebracht, dan wel (subsidiair) het zich dusdanig gedragen dat daardoor gevaar op de weg werd veroorzaakt.
De tenlastelegging is opgenomen in de
bijlagedie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het primair en subsidiair ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt dat het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard. Verdachte heeft aanmerkelijke schuld aan het veroorzaken van het verkeersongeval.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht verdachte vrij te spreken van het primair en subsidiair ten laste gelegde. Niet, althans niet met de vereiste mate van zekerheid, kan worden vastgesteld dat het slachtoffer doende was de voetgangersoversteekplaats over te steken ten tijde van de aanrijding. Van handelen in strijd met het gestelde in artikel 49 lid 1 en/of 2 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens (hierna: RVV) is dan ook geen sprake. Uit een analyse van de GPS-data volgt dat de aanrijding niet op maar na de voetgangersoversteekplaats heeft plaatsgevonden.
Ook kan niet, althans niet met de vereiste mate van zekerheid, worden geconcludeerd dat er sprake is van een gereden snelheid die (veel) hoger was dan de ter plaatse toegestane snelheid.
Oordeel van de rechtbank
Feitelijke toedracht
Op 20 april 2023 reed verdachte als bestuurder op zijn motorscooter over de Van Nijenrodeweg te Amsterdam, komende uit de richting van de Europaboulevard en gaande in de richting van de Buitenveldertselaan. Verdachte was op dat moment als zzp-er werkzaam als bezorger voor [vervoerdbedrijf]. Aangekomen bij de voetgangersoversteekplaats ter hoogte van perceel [perceel] is verdachte tegen [persoon] aangereden, die samen met haar echtgenoot als voetgangster de Van Nijenrodeweg aan het oversteken was, vanuit de rijrichting van verdachte gezien van links naar rechts. De Van Nijenrodeweg bestaat ter plaatse uit twee rijbanen die in het midden van elkaar worden gescheiden door een groenstrook, die bij de voetgangersoversteekplaats is verhard. [persoon] is door de aanrijding ten val gekomen en heeft zwaar lichamelijk letsel aan haar been opgelopen. Haar kuitbeen is gebroken ter hoogte van haar knie en de ligamenten rond haar kniegewricht zijn door de aanrijding aangetast, waar zij tot op de dag van vandaag last van heeft en blijkens de medische stukken in het dossier ook blijvend hinder van zal ondervinden in haar dagelijkse activiteiten.
Schuld in de zin van artikel 6 WVW
Bij de beoordeling van de vraag of een verdachte schuld heeft aan een ongeval in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW) komt het volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad aan op het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Het gaat daarbij om aanmerkelijk onoplettend, onvoorzichtig of onachtzaam verkeersgedrag waardoor het ongeval en de gevolgen daarvan zijn ontstaan. Dit brengt mee dat niet in zijn algemeenheid valt aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor de bewezenverklaring van schuld in dc zin van deze bepaling. Voorts verdient het opmerking dat niet reeds uit de ernst van de gevolgen van het verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin. [1]
Voorrang
De rechtbank is, anders dan de raadsman, van oordeel dat wel kan worden bewezen dat verdachte het slachtoffer voorrang had moeten verlenen op grond van artikel 49 lid 2 RVV omdat zij kennelijk op het punt stond een voetgangersoversteekplaats over te steken.
Zowel het slachtoffer als haar echtgenoot (getuige [getuige 1] ) hebben verklaard dat zij vanaf het middenstuk van de voetgangersoversteekplaats de tweede rijbaan wilden gaan oversteken, toen verdachte op zijn motorscooter aan kwam rijden. Dit is ook waargenomen door de getuige [getuige 2] die achter verdachte op de Van Nijenrodeweg reed, en ook verdachte zelf heeft aanvankelijk direct na het ongeval overeenkomstig slachtoffer en getuigen verklaard.
Gelet hierop hecht de rechtbank geen geloof aan de later bij de politie en ter zitting afgelegde verklaring van verdachte dat hij had gezien dat de man op de voetgangersoversteekplaats liep maar dat de vrouw in het gras daarnaast liep. Deze verklaring vindt geen steun in het dossier.
Dat het slachtoffer door hulpverleners niet op maar naast de voetgangersoversteekplaats is aangetroffen, daargelaten hoeveel meter daar vandaan dit precies is geweest, kan worden verklaard uit het feit dat het slachtoffer, zoals zij heeft verklaard, heeft geprobeerd om de voor haar van rechts komende motorscooter te ontwijken door met versnelde pas (bijna joggend) schuin naar links naar de overkant te lopen. Daar komt bij dat de getuige [getuige 1] zag dat het slachtoffer na de aanrijding door de motor werd meegesleurd. Daarbij zal ook de snelheid waarmee verdachte reed, waarover hieronder meer, hieraan hebben bijgedragen.
Snelheid
Verdachte heeft verklaard dat hij, als gevolg van zijn werkzaamheden, ter plaatse goed bekend is. Hij wist dat er een voetgangersoversteekplaats was en hij had het verkeersbord dat dit aangaf ook gezien. Ook had hij gezien dat op het middengedeelte tussen de twee rijbanen op de voetgangersoversteekplaats een man liep met links naast hem een vrouw.
Hij wist dat de maximaal toegestane snelheid op de Van Nijenrodeweg (destijds) 50 km/u is.
Er was dan ook voor verdachte alle aanleiding om bij het naderen van de voetgangersoversteekplaats zijn snelheid zodanig te matigen dat hij, indien nodig, tijdig tot stilstand had kunnen komen. Dit heeft verdachte echter niet gedaan.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte kort voor het ongeval met een veel te hoge snelheid over de Van Nijenrodeweg heeft gereden. De politie heeft niet de exacte door verdachte gereden snelheid op het moment van de aanrijding kunnen vaststellen, omdat de GPS-data uit de [vervoerdbedrijf]-app op de telefoon van verdachte alleen datum/tijd en locaties volgen. Wel komt men per tijdvak van een seconde van de beschikbare GPS-data tot een berekening van de gemiddeld gereden snelheid gedurende de laatste 18 seconden voor de aanrijding. Hieruit blijkt dat de snelheid van de motor van verdachte enkele seconden voor de aanrijding aanzienlijk hoger lag dan de ter plaatse maximaal toegestane snelheid van 50 km/u, namelijk tussen de 86,2 km/u en 75,8 km/u.
De berekeningen van de politie worden ondersteund door de door getuige [getuige 1] verstrekte gegevens van [vervoerdbedrijf], waarin vergelijkbare snelheden worden gezien (getuige [getuige 1] , de echtgenoot van het slachtoffer, is net als verdachte ook bij [vervoerdbedrijf] werkzaam en [vervoerdbedrijf] heeft hem na de aanrijding informatie verstrekt over de snelheid van de motorscooter van verdachte voorafgaand aan de aanrijding). Ook de verklaringen van het slachtoffer en haar echtgenoot dat zij in de verte een motorscooter zagen aankomen en dat deze ineens heel dichtbij was toen zij wilden oversteken, sluiten bij deze te hoge snelheid aan.
Conclusie
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat het ongeval aan verdachtes schuld te wijten is. De rechtbank vindt het hiervoor beschreven rijgedrag zodanig dat niet sprake is van aanmerkelijk onvoorzichtig rijgedrag maar van zeer onvoorzichtig, onoplettend en onachtzaam rijgedrag

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
op 20 april 2023 te Amsterdam als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmee rijdende over de Van Nijenrodeweg, zich zodanig, te weten zeer onvoorzichtig en onoplettend en onachtzaam heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander, genaamd [persoon] , zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht, bestaande dat gedrag hieruit:
verdachte heeft gereden over de Van Nijenrodeweg, komende uit de richting van de Europaboulevard, en gaande in de richting van de Buitenveldertselaan, terwijl verdachte beginnend bestuurder was,
verdachte heeft enkele seconden voor het ongeval gereden met een snelheid van tussen de 86,2 km/uur en 75,8 km/uur,
verdachte heeft vervolgens in strijd met het gestelde in artikel 49 lid 2 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, een voetganger, te weten [persoon] , die doende was om die voetgangersoversteekplaats over te steken, geen voorrang verleend en heeft niet tijdig en voldoende afgeremd voor deze voetganger,
verdachte is vervolgens tegen [persoon] aangereden, ten gevolge waarvan die [persoon] zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

7.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

8.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

9.Motivering van de straffen

Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het door haar primair bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren, met bevel, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 60 dagen, en tot een geheel voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen (hierna: OBM) voor de duur van negen maanden, met een proeftijd van drie jaren.
Strafmaatverweer van de verdediging
De raadsman heeft primair verzocht om bij een veroordeling voor artikel 5 WVW te volstaan met het opleggen van een geheel voorwaardelijke straf (taakstraf en/of OBM). Er ligt een positief reclasseringsadvies en er zijn geen recente incidenten in het verkeer. Verdachte heeft contact gehad met het slachtoffer en de verzekering is bezig met de afwikkeling van de schade. Voor zijn werk, dat deels bestaat uit het bezorgen van goederen, heeft verdachte zijn rijbewijs nodig. Subsidiair heeft de raadsman verzocht om bij een veroordeling voor artikel 6 WVW te volstaan met een taakstraf en een geheel voorwaardelijke OBM onder enkel de algemene voorwaarde.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft een verkeersongeval veroorzaakt, waardoor [persoon] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. Verdachte is met zijn motor tegen een overstekende voetgangster aangereden. Hij heeft niet voldoende opgelet en is met een veel te hoge snelheid op een voetgangersoversteekplaats afgereden. [persoon] heeft door het ongeval ernstige verwondingen aan haar been opgelopen en ondervindt daarvan tot op de dag van vandaag veel hinder, en zal dat naar verwachting ook in de toekomst blijven ondervinden. Na een revalidatietraject waarbij zij zich gedurende een jaar slechts in een rolstoel dan wel op krukken kon verplaatsen, hebben de verschillende beperkingen in haar belastbaarheid blijvend verlies van zelfstandigheid en een verandering in levensstijl tot gevolg gehad. Ook psychisch heeft het ongeval zijn sporen nagelaten (angst in het verkeer), zoals ook blijkt uit haar schriftelijke slachtofferverklaring.
De rechtbank heeft voor wat betreft de strafoplegging gekeken naar straffen die voor vergelijkbare gevallen door rechtbanken en gerechtshoven worden opgelegd en naar de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting, die bij een situatie als deze (ernstige schuld aan het ongeval, geen middelengebruik vastgesteld en zwaar lichamelijk letsel) uitgaan van een taakstraf van 160 uur en een onvoorwaardelijke OBM voor de duur van één jaar.
Gelet op de mate van schuld die de rechtbank bewezen acht, de ernst van de verweten gedragingen en de gevolgen daarvan, ziet de rechtbank in beginsel geen reden om van die uitgangspunten af te wijken, en komt zij dan ook tot een hogere strafoplegging dan door de officier van justitie gevorderd.
Uit het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 23 december 2024 blijkt dat verdachte eerder strafbeschikkingen heeft gehad voor te hard rijden en een geldboete voor het rijden zonder rijbewijs. Uit een uitdraai van de politiesystemen blijkt ook van meerdere incidenten waarbij verdachte met de politie in aanraking is gekomen in verband met het overtreden van diverse verkeersregels.
De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals deze mede naar voren komen uit het door het Leger des Heils uitgebrachte reclasseringsadvies van 22 augustus 2024. Hieruit volgt – kort samengevat – dat verdachte een stabiel leven lijkt te leiden met studie en werk, en er worden geen risicofactoren voor eventueel toekomstig delictgedrag gezien. Positief is ook dat verdachte de afgelopen anderhalf jaar niet meer met politie en justitie in aanraking is gekomen.
Voorts houdt de rechtbank in strafmatigende zin rekening met het tijdsverloop, nu het ongeval inmiddels bijna twee jaar gelden plaatsvond.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank een taakstraf van 160 uren passend en geboden. Daarnaast vindt de rechtbank in het kader van de verkeersveiligheid en ter voorkoming van recidive ook het opleggen van een OBM noodzakelijk. Deze bijkomende straf zal gelet op het voorgaande en het door verdachte gestelde belang bij behoud van zijn rijbewijs in verband met zijn werkzaamheden als pakketbezorger geheel voorwaardelijk worden opgelegd, met een proeftijd van twee jaar. Voor een proeftijd van drie jaar, zoals door de officier van justitie gevorderd, ziet de rechtbank geen aanleiding, gelet op het tijdverloop sinds het ongeval en het feit dat verdachte nadien niet meer met justitie in aanraking is gekomen.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht, en op de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf van 160 (honderdzestig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 80 (tachtig) dagen.
Ontzegt verdachte de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de tijd van 1 (één) jaar.
Beveelt dat deze bijkomende straf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.M. Beunk, voorzitter,
mrs. M.A.E. Somsen en M.F.A.M. Smeets, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. West, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 13 februari 2025.
[...]

Voetnoten

1.Zie onder meer de arresten van de Hoge Raad van 1 juni 2004 ECLI:NL:HR:2004:AO5822 en van 29 april