Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
1.De procedure
- het vonnis in incident van 10 januari 2024, met de daarin genoemde processtukken,
- de exploten van 22 en 23 januari 2024 waarbij de Staat, Decom, Havenwind, Svitzer Euromed, De Koperen Ploeg en Railinfratrust als derde partijen zijn opgeroepen,
- de conclusie van antwoord in reconventie van Larendael,
- de conclusie van antwoord na interventie van de Staat,
- de conclusie van antwoord na oproeping ex artikel 118 Rv van Havenwind, met de daarin genoemde producties,
- de conclusie van antwoord na oproeping ex artikel 118 Rv van Svitzer Euromed, met de daarin genoemde productie,
- de conclusie van antwoord na oproeping ex artikel 118 Rv van De Koperen Ploeg, met de daarin genoemde producties,
- de conclusie van antwoord na oproeping ex artikel 118 Rv van Railinfratrust, met de daarin genoemde producties,
- het tussenvonnis van 15 mei 2024, waarbij een mondelinge behandeling is bepaald,
- het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 25 november 2024, met de daarin genoemde processtukken.
2.De feiten
de rechtverkrijgende zal het terrein onmiddellijk, althans binnen een redelijke termijn, zulks ter beoordeling van de Gemeente, in gebruik nemen, voor de in artikel 2, eerste lid, vermelde bestemming, casu quo voor een deel van die bestemming, (…).
3.Het geschil
in conventie
4.De beoordeling
ten dienste staan van het werk en de werknemers van de scheepswerf”, terwijl het tweede lid van artikel 2 van de Akte van 1970 bepaalt dat op terrein I geen andere woningen worden gebouwd “
dan die welke noodzakelijk zijn” voor de uitoefening van de scheepswerf. Met de woorden “
ten dienste staan van” staat Larendael een ruimer gebruik van terrein I voor dan de bestemmingsbepaling toelaat. De onder I, sub a, gevorderde verklaring voor recht is daarmee niet toewijsbaar. Bij een verklaring voor recht dat Larendael terrein I mag benutten voor de realisatie van de nodige voorzieningen zodat zij een scheepswerf kan stichten en exploiteren heeft Larendael geen belang. Het staat immers niet ter discussie dat zij dit binnen de daarvoor geldende regels en afspraken mag.
voor zover in eigendom bij de Gemeente”. Larendael vordert dus een verklaring voor recht die ziet op alle percelen in terrein II waarvan de Gemeente nu eigenaar is. Daarmee miskent Larendael dat de in artikel 3, eerste lid, van de Akte van 1970 opgenomen erfdienstbaarheid alleen ziet op die percelen in terrein II waarvan de Gemeente in 1970 eigenaar was. Voor de vestiging van een erfdienstbaarheid is namelijk, naast een geldige titel en een notariële akte, beschikkings-bevoegdheid vereist. De Gemeente was in 1970 slechts beschikkingsbevoegd ten aanzien van het kadastrale perceel in terrein II waarvan zij op dat moment eigenaar was, derhalve een gedeelte van het kadastrale perceel dat nu bekend is als gemeente Sloten, sectie K, nummer 4078. Alleen op een deel van dat perceel is de in artikel 3, eerste lid, genoemde erfdienstbaarheid gevestigd. Niet op de in terrein II gelegen kadastrale percelen gemeente Sloten, sectie K, 3901, 3902 en 4093 die de Gemeente respectievelijk in 1990, 2001 en 2008 in eigendom heeft verworven. Gelet op het bepaalde in de artikelen 3:97 en 3:98 BW kon daarop in 1970 geen toekomstige erfdienstbaarheid worden gevestigd. Op het gedeeltelijk in terrein II gelegen kadastrale perceel gemeente Sloten, sectie K, nummer 4094, dat toen en ook nu nog eigendom is van de Staat, is die erfdienstbaarheid dus ook niet gevestigd.
ooruitlopend op de plannen van Rijk en Gemeente tot verbreding van het Noordzeekanaal”.
vooruitlopend op” de werkzaamheden van de Staat en de Gemeente aan het Noordzeekanaal, terrein II geheel of gedeeltelijk tot water te vergraven, is dus geëindigd toen de Staat en de Gemeente aanvingen met de werkzaamheden aan het Noordzeekanaal, maar in ieder geval met het voltooien van de verbreding in 1969.
de koper vóór de aanleg van de eerst tot uitvoering komende tunnel de zuidoostelijke dokhaven of het afgegraven dok langs het Noordzeekanaal tot stand wil brengen”. De hier bedoelde tunnel is de Hemspoortunnel die onder terrein III doorloopt. De werkzaamheden aan de Hemspoortunnel zijn in 1983 voltooid. De situatie dat sprake kon zijn van vergraving tot water van terrein III vóór de aanleg van de Hemspoortunnel is dus op dat moment geëindigd. De in artikel 4, tweede lid, tweede zin, opgenomen erfdienstbaarheid om in terrein III tot vergraving van percelen land over te gaan die in 1970 in eigendom waren bij de Gemeente is dus in 1983 eveneens geëindigd.
zonder enige belemmeringte benutten door schepen welke naar of van haar dokken en hellingen op terrein I te varen, alsmede om op de terreinen II en III gebouwen, werken en beplantingen op te richten die voor de uitoefening van deze erfdienstbaarheid nodig zijn.
noodzakelijkzijn. Larendael heeft tegenover de gemotiveerde betwisting door de Gemeente en het Havenbedrijf niet onderbouwd dat het voor de uitoefening van de erfdienstbaarheid tot het varen naar en van terrein I en voor het te water laten van schepen
noodzakelijkis om gebouwen, werken en beplantingen op de terreinen II en III op te richten. Vordering I, sub e, is dus niet toewijsbaar.
Bijzondere lasten en beperkingen” in artikel 5.2.1. de bepalingen uit de Akte van 1970 zijn opgenomen, waaronder de bestemmingsbepaling in artikel 2, eerste lid, van de Akte van 1970. Larendael was bij de levering van terrein I dus bekend met die aan terrein I verbonden bestemmingsbeperking en heeft die in de leveringsakte ook uitdrukkelijk aanvaard. Larendael kon er ook mee bekend zijn dat door allerlei omstandigheden, waaronder het feit dat de terreinen langdurig gekraakt zijn, al jarenlang feitelijk geen scheepswerf werd geëxploiteerd. Larendael heeft ook niet gesteld welke omstandigheden in dit geval als onvoorziene omstandigheden in de zin van artikel 6:258 BW zijn aan te merken.
178,00(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
178,00(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)