ECLI:NL:RBAMS:2025:137

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 januari 2025
Publicatiedatum
10 januari 2025
Zaaknummer
11458673
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executiegeschil over ontruiming van bedrijfsruimte met nieuw feit en huurachterstand

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam, betreft het een executiegeschil tussen [eiser], handelend onder de naam [bedrijf], en EXECUTIVE PROPERTY INVEST I B.V. (EPI). De procedure is gestart door [eiser] die zich verzet tegen de ontruiming van een bedrijfsruimte, welke gepland stond voor 7 januari 2025, op basis van een vonnis van de kantonrechter van 12 december 2024. Dit vonnis had EPI in het gelijk gesteld in een bodemprocedure, waarin [eiser] werd veroordeeld tot betaling van huurachterstand en ontruiming van het gehuurde. [eiser] heeft echter hoger beroep ingesteld en stelt dat er sprake is van een nieuw feit, namelijk dat de huurachterstand inmiddels volledig is ingelopen.

De mondelinge behandeling vond plaats op 31 december 2024, waarbij beide partijen hun standpunten hebben toegelicht. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de ontruiming moet worden uitgesteld, omdat het vonnis niet voor de geplande ontruiming kan worden gewezen. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er geen juridische of feitelijke misslagen zijn in het eerdere vonnis, maar heeft het feit dat [eiser] de huurachterstand heeft ingelopen als nieuw feit aangemerkt. Dit nieuwe feit rechtvaardigt dat de ontruiming wordt geschorst totdat het hoger beroep is beslist.

De kantonrechter heeft de vordering van [eiser] om de ontruiming te schorsen toegewezen, maar heeft [eiser] wel veroordeeld in de proceskosten van EPI, omdat de huurachterstand pas na het eerdere vonnis is ingelost. De proceskosten zijn vastgesteld op € 882,00. Het vonnis is uitgesproken door mr. R. Kruisdijk en is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANKAMSTERDAM
Civiel recht
Kantonrechter
Zaaknummer: 11458673 \ KK EXPL 24-868
Vonnis in kort geding van 7 januari 2025
in de zaak van
[eiser], handelend onder de naam [bedrijf] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. J. Groenewoud,
tegen
EXECUTIVE PROPERTY INVEST I B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde partij,
hierna te noemen: EPI,
gemachtigde: mr. H.C. Koops.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 24 december 2024, met producties 1 t/m 17;
- de akte houdende overlegging producties van EPI, met producties 1 t/m 12.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 31 december 2024. [eiser] is verschenen, bijgestaan door de gemachtigde. Namens EPI zijn de heer [naam 1] (statutair bestuurder) en mevrouw [naam 2] (beheerder) verschenen, bijgestaan door de gemachtigde. Vooraf gaand aan de mondelinge behandeling heeft [eiser] aanvullende producties met de nummers 18 t/m 21 overgelegd alsmede afschrift van de hoger beroepsdagvaarding en het betekeningsexploot van de memorie van grieven. Beide partijen hebben hun standpunt aan de hand van pleitaantekeningen toegelicht. Partijen hebben vragen van de kantonrechter beantwoord, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.3.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzieningenrechter EPI opgelegd om de ontruiming uit te stellen, omdat het vonnis niet voor de geplande ontruiming (7 januari 2025) kan worden gewezen. Na de mondelinge behandeling heeft EPI bevestigd dat de ontruiming tot nader order is uitgesteld.
1.4.
De datum voor het vonnis is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
[eiser] heeft met de rechtsvoorganger van EPI in 1972 een huurovereenkomst gesloten met betrekking tot de winkelruimte gelegen aan het adres [adres 1] (hierna: het gehuurde). Het gehuurde is sinds 1990 eigendom van EPI.
2.2.
Bij dagvaarding van 29 mei 2024 heeft EPI een bodemprocedure tegen [eiser] aanhangig gemaakt (bekend onder zaaknummer 11148461 CV EXPL 21-6569), waarin zij – voor zover relevant in dit geschil – betaling van de huurachterstand, ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde heeft gevorderd. De zitting heeft plaatsgevonden op 25 november 2024. [eiser] is in die procedure verschenen en heeft verweer gevoerd. De kantonrechter heeft bij vonnis van 12 december 2024 de gevorderde betaling van de huurachterstand, ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde toegewezen (hierna: het ten uitvoer te leggen vonnis). De kantonrechter heeft deze beslissing – gemotiveerd – uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
2.3.
Op 13 december 2024 heeft de deurwaarder het vonnis aan [eiser] betekend, waarbij ontruiming van het gehuurde op 7 januari 2025 door de deurwaarder is aangezegd als [eiser] niet vrijwillig ontruimt.
2.4.
[eiser] kan zich niet vinden in de beslissing van de kantonrechter en heeft daartegen hoger beroep ingesteld. [eiser] wil dat EPI in afwachting van de uitkomst van die procedure het vonnis van 12 december 2024 niet ten uitvoer legt.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis van 12 december 2024, op straffe van een dwangsom, totdat in het hoger beroep is beslist, met veroordeling van EPI in de proceskosten.
3.2.
[eiser] stelt hiertoe – kort gezegd – dat de belangen van [eiser] zwaarder moeten wegen dan die van EPI. Relevant hierbij is dat het vonnis van de kantonrechter is gebaseerd op twee misslagen. De kantonrechter heeft ten onrechte overwogen dat de huur van november 2024 niet is betaald door [eiser] . Daarnaast heeft [eiser] wel degelijk een betalingsvoorstel gedaan, terwijl de kantonrechter ten onrechte in zijn vonnis heeft overwogen dat [eiser] dit niet gedaan zou hebben. Voorts heeft [eiser] inmiddels de volledige huurachterstand ingelopen. Dit nieuwe feit moet ook worden meegenomen. Ten slotte zou de noodsituatie voor [eiser] ontstaan als de ontruiming wordt uitgevoerd. [eiser] kan nergens anders naartoe en raakt zijn bedrijf kwijt als er wordt ontruimd.
3.3.
EPI voert verweer. EPI stelt dat [eiser] niet-ontvankelijk is in zijn vorderingen, dan wel dat de vorderingen moeten worden afgewezen, omdat er geen sprake is van een juridische misslag noch is er sprake van “een nieuw feit”. Ook ontstaat er geen noodsituatie voor [eiser] , omdat hij kan werken vanuit zijn werkplaats aan de [adres 2] . Ten slotte heeft [eiser] op onjuiste wijze hoger beroep ingesteld, waardoor er in feite nog geen hoger beroep is ingesteld tegen het vonnis.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
In deze zaak gaat het om de vraag of de tenuitvoerlegging van het ten uitvoer te leggen vonnis, wat betreft de ontruiming, moet worden geschorst totdat door het gerechtshof Amsterdam is besloten op het ingestelde hoger beroep.
Het juridisch kader
4.2.
Uitgangspunt is dat een uitgesproken veroordeling, hangende een hogere voorziening, uitvoerbaar moet zijn en zonder de voorwaarde van zekerheidstelling ten uitvoer kan worden gelegd. Afwijking van dit uitgangspunt kan worden gerechtvaardigd door omstandigheden die meebrengen dat het belang van de veroordeelde bij behoud van de bestaande toestand zolang niet op het door hem ingestelde rechtsmiddel is beslist, of diens belang bij zekerheidstelling, ook gegeven dit uitgangspunt, zwaarder weegt dan het belang van degene die de veroordeling in de ten uitvoer te leggen uitspraak heeft verkregen, bij de uitvoerbaarheid bij voorraad daarvan of bij deze uitvoerbaarheid zonder dat daaraan de voorwaarde van zekerheidstelling wordt verbonden.
4.3.
Bij de toepassing van deze maatstaf in kort geding moet worden uitgegaan van de beslissingen in de ten uitvoer te leggen uitspraak en van de daaraan ten grondslag liggende vaststellingen en oordelen. De kans van slagen van het tegen die beslissing aangewende of nog aan te wenden rechtsmiddel blijft buiten beschouwing, met dien verstande dat de rechter in zijn oordeelsvorming kan betrekken of de ten uitvoer te leggen beslissing(en) berust(en) op een kennelijke misslag.
4.4.
Indien de beslissing over de uitvoerbaarheid bij voorraad in de ten uitvoer te leggen uitspraak is gemotiveerd, moet de eiser, afgezien van het geval dat deze beslissing berust op een kennelijke misslag, aan zijn vordering feiten en omstandigheden ten grondslag leggen die bij het nemen van deze beslissing niet in aanmerking konden worden genomen doordat zij zich eerst na de betrokken uitspraak hebben voorgedaan en die kunnen rechtvaardigen dat van die eerdere beslissing wordt afgeweken.
Hoger beroep
4.5.
De voorzieningenrechter gaat voorbij aan de stelling van EPI dat [eiser] niet in hoger beroep is gegaan tegen het ten uitvoer te leggen vonnis. Mocht blijken dat [eiser] procedureel niet de juiste weg heeft gekozen (door EPI is gewezen op paragraaf 9.1 van het Landelijk procesreglement voor civiele dagvaardingszaken bij de gerechtshoven), is het voor [eiser] mogelijk om een herstelexploot uit te brengen. Bovendien geldt de bovenstaande maatstaf zolang hoger beroep nog openstaat; dit laatste volgt uit overweging 5.6.2 van het arrest van 20 december 2019 van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2019:2026) Een en ander staat dus niet in de weg aan beoordeling van dit executiegeschil.
Juridische of feitelijke misslag?
4.6.
De voorzieningenrechter oordeelt dat er geen sprake is van enige juridische of feitelijke misslag in het ten uitvoer te leggen vonnis. EPI heeft terecht aangevoerd dat de betaling waar [eiser] op doelt, is afgeboekt op de maand december 2024, omdat [eiser] in de beschrijving (kenmerk) bij zijn betaling verwijst naar de maand december (factuurnummer [nummer] ) welke factuur onmiskenbaar ziet op de periode 01/12/2024 t/m/ 31/12/2024. Hierdoor is de maand november 2024 open blijven staan. De kantonrechter heeft daarom terecht overwogen dat de lopende huur niet is betaald op het moment van de zitting.
4.7.
Het oordeel van de kantonrechter in het ten uitvoer te leggen vonnis dat [eiser] geen betalingsvoorstel heeft gedaan kan tevens niet als een juridische misslag gezien worden. EPI heeft terecht aangevoerd dat de enkele aankondiging van [eiser] op de zitting dat er betaald gaat worden, niet gezien kan worden als concreet betalingsvoorstel. Dat geen betalingsvoorstel door [eiser] is gedaan heeft de kantonrechter overigens alleen betrokken in zijn beslissing om ter zake die ontruiming geen terme de grace te verlenen (overweging 14. van het vonnis)
Inlossen huurachterstand – nova?
4.8.
Het feit dat [eiser] na het ten uitvoer te leggen vonnis de huurachterstand volledig heeft betaald, moet als nieuw feit worden aangemerkt. Met dit feit kon ten tijde van het ten uitvoer te leggen vonnis geen rekening worden gehouden en is naar het oordeel van de voorzieningenrechter van dien aard dat het kan rechtvaardigen dat van de beslissing van de kantonrechter wordt afgeweken. Weliswaar stelt EPI dat het niet uitmaakt of de huurachterstand is ingelopen, omdat het ten uitvoer te leggen vonnis vooral is gebaseerd op herhaalde wanprestatie van [eiser] , maar dit verweer heeft echter betrekking op de inhoudelijke behoordeling van het geschil waarop in dit kort geding niet vooruit kan worden gelopen.
4.9.
Het voorgaande leidt ertoe dat het EPI verboden moet worden het gehuurde te ontruimen zolang het hoger beroep loopt. De kantonrechter wijst de vordering van [eiser] om hieraan een dwangsom te verbinden af. Er is geen aanleiding om te verwachten dat EPI de beslissing van dit executiegeschil niet zal nakomen gelet ook op de toezegging van 31 december 2024 van EPI dat de geplande ontruiming tot nader order niet zal doorgaan
De proceskosten
4.10.
Hoewel [eiser] in het gelijk is gesteld in dit executiegeschil, wordt [eiser] veroordeeld in de proceskosten aan de kant van EPI. Omdat [eiser] pas na het ten uitvoer te leggen vonnis de huurachterstand heeft ingelost, is er onnodige vertraging opgetreden en heeft EPI nodeloos kosten moeten maken voor dit executiegeschil (artikel 237 lid 1 Rv). De proceskosten van EPI worden begroot op:
- salaris gemachtigde
814,00
- nakosten
68,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
882,00

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
schorst de tenuitvoerlegging van het vonnis van de kantonrechter van deze rechtbank van 12 december 2024, voor zover dit ziet op de veroordeling van [eiser] tot ontruiming van het gehuurde, totdat in het door [eiser] ingestelde hoger beroep tegen het vonnis van 12 december 2024 is beslist,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van € 882,00 te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [eiser] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R. Kruisdijk en in het openbaar uitgesproken op 7 januari 2025 in tegenwoordigheid van de griffier mr. S.H.I. Hoestra.
61289