ECLI:NL:RBAMS:2025:1309

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 februari 2025
Publicatiedatum
27 februari 2025
Zaaknummer
754399
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenbeschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenbeschikking over verzoek tot voorlopig getuigenverhoor in civiele procedure met internationale elementen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 20 februari 2025 een tussenbeschikking gegeven in een verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor. Verzoekers, bestaande uit drie partijen, hebben een verzoek ingediend omdat zij menen dat de gedaagde partij, [gedaagde 1] B.V., tekort is geschoten in haar verplichtingen en onrechtmatig heeft gehandeld. De verzoekers hebben in totaal € 300.000,- geïnvesteerd in verschillende start- en scale-ups, maar hebben nooit de beloofde aandelen ontvangen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er voldoende grond is voor het houden van een voorlopig getuigenverhoor om de betrokken getuigen te horen over hun rol en de gang van zaken rondom de investeringen.

De rechtbank heeft de internationale rechtsmacht van de Nederlandse rechter bevestigd, gezien de betrokkenheid van Zwitserse partijen en de noodzaak om tegenstrijdige beslissingen te voorkomen. De verzoekers hebben voldoende belang aangetoond bij het horen van de getuigen, waaronder [gedaagde 6], [gedaagde 3], [gedaagde 4] en een adviseur van Eysing Group B.V. De rechtbank heeft echter het verzoek tot het horen van andere getuigen afgewezen, omdat het belang bij hun getuigenis onvoldoende was onderbouwd. De rechtbank heeft de gedaagden in de proceskosten veroordeeld, omdat hun verweer grotendeels is afgewezen. De zaak is aangehouden om partijen in de gelegenheid te stellen hun verhinderdata door te geven voor het getuigenverhoor.

Uitspraak

RECHTBANK Amsterdam

Civiel recht
Zaaknummer / rekestnummer: C/13/754399 / HA RK 24-247
Beschikking van 20 februari 2025
in de zaak van

1.[verzoeker 1] ,

wonende te [woonplaats 1] ,
2.
[verzoeker 2],
wonende te [woonplaats 2] ,
3.
[verzoeker 3],
wonende te [woonplaats 3] , Zwitserland,
verzoekende partijen,
hierna samen te noemen: verzoekers en voor zover afzonderlijk bedoeld: [verzoeker 1] , [verzoeker 2] en [verzoeker 3] ,
advocaat: mr. H.F.C. Hoogendoorn,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 1] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
verweerster,
niet verschenen,
2. de vennootschap naar buitenlands recht
VENERSUM GMBH,
verweerster,
gevestigd te Zollikon, Zwitserland,
niet verschenen,
3.
[gedaagde 3],
wonende te [woonplaats 4] , Zwitserland,
verweerder,
niet verschenen,
4.
[gedaagde 4],
wonende te [woonplaats 5] , Zwitserland,
verweerder,
niet verschenen,
5.
[gedaagde 5] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 2] ,
verweerster,
advocaat: mr. R. Geerars,
6.
[gedaagde 6],
wonende te [woonplaats 6] ,
verweerder,
advocaat: mr. R. Geerars,
hierna samen te noemen: verweerders en voor zover afzonderlijk bedoeld, [gedaagde 1] , Venersum, [gedaagde 3] , [gedaagde 4] , [gedaagde 5] en [gedaagde 6] . [gedaagde 5] en [gedaagde 6] worden gezamenlijk aangeduid met [gedaagden 5 en 6]

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift van 23 juli 2024 zoals verbeterd op 20 november 2024, met producties,
- de beschikking van 14 november 2024 waarbij een mondelinge behandeling is bepaald,
- het verweerschrift, met producties,
- de mondelinge behandeling van 9 januari 2025 en het daarvan opgemaakte proces-verbaal, met de daarin genoemde stukken.
1.2.
De beschikking is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
In de periode van 24 september 2021 tot en met 25 maart 2022 was Venersum enig aandeelhouder van [gedaagde 1] .
2.2.
[gedaagde 3] , [gedaagde 4] en [gedaagde 5] zijn allen als (indirect) bestuurder bij [gedaagde 1] betrokken of betrokken geweest.
2.3.
[gedaagde 6] is bestuurder en aandeelhouder van [gedaagde 5] , waarbinnen [gedaagde 6] zijn advocatenpraktijk uitoefent.
2.4.
Op 16 december 2021 heeft [verzoeker 3] een document genaamd
‘Subscription in company: Medzys AS, org. # [nummer 1] ’ondertekend waarin hij onder meer bevestigt
€ 25.013,66 te zullen overmaken naar de derdengeldrekening van [dochterbedrijf gedaagde 5] . Het document luidt verder, voor zover hier relevant:
“I hereby give the general manager and / or the chairman of the board in Medzys AS irrevocable power of attorney to, on behalf of the undersigned, draw ordered shares without unnecessary delay after the subscription period is over, no later than 20 December 2022 in accordance with the authorization received by the board from the general meeting, as well as to accede to the company’s share holder agreement on behalf of the undersigned.
1 understand that Medzys AS reserves the right to reject and / or reduce the individual subscription, in whole or in part in connection with the award. 1understand that the company has the right to extend the subscription period.
1 understand that 1 should not invest in the company if I cannot afford to lose the investment.
The company’s general manager and chairman of the board have confirmed that all information in the company presentation is correct and that no relevant information is omitted.
[gedaagde 1] and possibly other facilitators have done a limited but careful due diligence of the
company, but can not be held legally responsible for any incorrect information provided by the
company.
1 act on behalf of myself, or company that 1 am entitled to sign for - not on behalf of other private
individuals”.
2.5.
[verzoeker 3] heeft vervolgens op 16 december 2021 € 25.013,66 overgemaakt naar de derdengeldrekening van [dochterbedrijf gedaagde 5] met als omschrijving
: ‘Subscription in company: Medzys AS, org. # [nummer 1]’.
2.6.
Op 17 december 2021 heeft [verzoeker 1] een bedrag van € 75.000,- overgemaakt op de derdengeldrekeningen van [dochterbedrijf gedaagde 5] met als omschrijving: ‘
Subscription in company Medzys AS # [nummer 1] ’.
2.7.
Op 31 december 2021 is er een betaling geweest vanaf de derdengeldrekening van [dochterbedrijf gedaagde 5] aan Medzys van € 75.079,68 met omschrijving ‘
[gedaagde 1] part 2.’
2.8.
Op 17 maart 2022 heeft [verzoeker 2] een document genaamd ‘
Subscription in company: HAPP, org. # [nummer 2] ’ondertekend waarin hij onder meer bevestigt
€ 75.000,- te zullen overmaken naar de derdengeldrekening van [dochterbedrijf gedaagde 5] . Voor het overige is het document (nagenoeg) gelijkluidend aan het hiervoor onder 2.4 geciteerde document. [verzoeker 2] heeft vervolgens op diezelfde datum € 75.000,- overgemaakt naar de derdengeldrekening van [dochterbedrijf gedaagde 5] met als omschrijving:
‘Investering HAPP, [verzoeker 2] ’.
2.9.
Op 18 maart 2022 is er vanuit de derdengeldrekening van [dochterbedrijf gedaagde 5] een bedrag van € 150.000,- overgemaakt aan Foodned Holding B.V. met omschrijving: ‘
Storting cf afspraak met [gedaagde 3] ’
2.10.
Op 3 april 2022 heeft [verzoeker 1] een document genaamd ‘
Subscription in company: [dochterbedrijf gedaagde 1] BV, org. # [nummer 3] ’ondertekend waarin hij onder meer bevestigt € 50.000,- te zullen overmaken naar de derdengeldrekening van [dochterbedrijf gedaagde 5] . Voor het overige is het document (nagenoeg) gelijkluidend aan het hiervoor onder 2.4 geciteerde document. [verzoeker 1] heeft vervolgens op 11 april 2022
€ 50.000,- overgemaakt naar derdengeldrekeningen van [dochterbedrijf gedaagde 5] met als omschrijving: ‘
[dochterbedrijf gedaagde 1] B.V. - [nummer 3] ’.
2.11.
Op 7 april 2022 heeft [verzoeker 3] een document genaamd ‘
Subscription in company: [dochterbedrijf gedaagde 1] BV, org. # [nummer 3] ’ondertekend waarin hij onder meer bevestigt € 75.000,- te zullen overmaken naar de derdengeldrekening van [dochterbedrijf gedaagde 5] . Voor het overige is het document (nagenoeg) gelijkluidend aan het hiervoor onder 2.4 geciteerde document. Vervolgens is er op 7 april 2022 € 75.000,- overgemaakt
op de derdengeldrekeningen van [dochterbedrijf gedaagde 5] met als omschrijving
: ‘Subscription in company: [dochterbedrijf gedaagde 1] B.V., org. # [nummer 3] ’.
2.12.
Op 14 april 2022 is er vanaf de derdengeldrekening van [dochterbedrijf gedaagde 5] een bedrag van € 200.000,- overgemaakt aan Eysing Group B.V. Hierbij is geen omschrijving vermeld.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
Verzoekers vragen de rechtbank een voorlopig getuigenverhoor te bevelen.
3.2.
Aan het verzoek leggen verzoekers het volgende ten grondslag.
Zij verwijten [gedaagde 1] jegens hen toerekenbaar tekort te zijn geschoten dan wel onrechtmatig en schadeveroorzakend te hebben gehandeld. De verwijten aan de (middellijk) bestuurders van [gedaagde 1] baseren verzoekers op bestuurdersaansprakelijkheid. Verzoekers stellen via [gedaagde 1] aanzienlijke bedragen (in totaal € 300.000,-) te hebben geïnvesteerd in diverse start- en scale-ups in ruil waarvoor zij aandelen zouden verwerven in deze start- en scale-ups. De betalingen verliepen via de derdengeldrekening van [dochterbedrijf gedaagde 5] . Verzoekers hebben wel geïnvesteerd maar hiervoor nooit aandelen ontvangen. Ook zijn zij niet erover geïnformeerd wat er met hun investeringen is gebeurd en hebben zij ook anderszins nooit updates ontvangen. [gedaagde 1] fungeerde als tussenschakel bij de gedane investeringen. [gedaagde 1] heeft (mogelijk) jegens verzoekers in strijd gehandeld met haar zorgplicht. De (middellijk) bestuurders van [gedaagde 1] wisten of moesten redelijkerwijs begrijpen dat de door hen bewerkstelligde of toegelaten handelwijze van [gedaagde 1] tot gevolg zou hebben dat zij haar verplichtingen naar de investeerders niet zou nakomen en ook geen verhaal zou bieden voor de als gevolg daarvan optredende schade.
Verzoekers wensen de volgende getuigen te laten horen:
[gedaagde 6] , middellijk bestuurder van [gedaagde 1] , over zijn rol binnen [gedaagde 1] , over de modus operandus van [gedaagde 1] en om alsnog de eerder aan hem bij brief van 8 januari 2024 gestelde vragen te beantwoorden;
[gedaagde 3] , over zijn rol binnen [gedaagde 1] en over de modus operandus van [gedaagde 1] ;
[gedaagde 4] , over zijn rol binnen [gedaagde 1] en over de modus operandus van [gedaagde 1] ;
[getuige d] , als adviseur van Eysing Group B.V. (hierna: Eysing) betrokken bij de relatie tussen Eysing en [gedaagde 1] , over diens communicatie met [gedaagde 6] over het bedoelde verstrekken van aandelen in Eysing aan de investeerders en over de gang van zaken en de redenen waarom aan de investeerders geen aandelen konden worden verstrekt alsmede over de rol die [gedaagde 1] daarin speelde;
[getuige e] , statutair bestuurder van Foodned B.V. over de rol die [gedaagde 1] heeft gespeeld bij de beoogde investeringen in Foodned;
[getuige f] , statutair bestuurder van Medzys, over de rol die [gedaagde 1] heeft gespeeld bij de beoogde investeringen in Medzys.
3.3.
[gedaagde 1] , Venersum, [gedaagde 3] en [gedaagde 4] hebben geen verweer gevoerd.
3.4.
[gedaagden 5 en 6] hebben wel verweer gevoerd en menen dat het verzoek dient te worden afgewezen wegens gebrek aan belang, het handelen in strijd met de goede procesorde dan wel wegens het entameren van een ongeoorloofde fishing expedition. Subsidiair voeren [gedaagden 5 en 6] aan dat zal worden bepaald dat [gedaagde 6] niet als getuige zal worden gehoord en evenmin de getuigen d. tot en met f., te weten de personen die betrokken waren bij de start- en scale-ups.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Rechtsmacht Nederlandse rechter en bevoegdheid van deze rechtbank
4.1.
Nu ook een aantal Zwitserse partijen als verweerder in deze procedure zijn betrokken, heeft de zaak een internationaal karakter en moet (ook ambtshalve) worden beoordeeld of de Nederlandse rechter internationale rechtsmacht heeft. Dit is het geval als de Nederlandse rechter (vermoedelijk) ook internationale rechtsmacht heeft ten aanzien van de (eventuele) hoofdzaak en moet worden bepaald aan de hand van het Verdrag van Lugano (ook wel EVEX II), waarbij zowel Nederland als Zwitserland partij zijn. De Nederlandse rechter heeft rechtsmacht op grond van artikel 6 lid 1 EVEX II, omdat de medeverweerders [gedaagde 1] , [gedaagde 6] en [gedaagde 5] in Nederland gevestigd of woonachtig zijn en nu er tussen de jegens alle verweerders (eventueel) in te stellen vorderingen in een bodemprocedure een zodanig nauwe band bestaat dat een goede rechtsbedeling vraagt om hun gelijktijdige behandeling van de zaak ter voorkoming van het risico op tegenstrijdige beslissingen. De Zwitsers partijen worden aangesproken in hun hoedanigheid van (voormalig) bestuurders van [gedaagde 1] op dezelfde gronden als de in Nederland woonachtige (voormalig) bestuurders. Aan deze vorderingen wordt hetzelfde feitencomplex ten grondslag gelegd. Afzonderlijke behandeling wordt daarom niet wenselijk geacht. Daarmee heeft de Nederlandse rechter internationale rechtsmacht.
4.2.
Verweerster [gedaagde 1] is verder gevestigd in [vestigingsplaats 1] en daarmee binnen het arrondissement van deze rechtbank. Daarom acht deze rechtbank zich ook relatief bevoegd in een eventueel in te stellen bodemprocedure, en daarom eveneens ten aanzien van de beoordeling van het onderhavige verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor.
4.3.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank zich bevoegd om van dit verzoek kennis te nemen.
Het wettelijk uitgangspunt
4.4.
Het wettelijk uitgangspunt volgt uit artikel 186 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). In de gevallen waarin getuigenbewijs is toegelaten wordt een voorlopig getuigenverhoor bevolen als een belanghebbende daarom verzoekt. Dan moet wel aan bepaalde voorwaarden zijn voldaan. Die voorwaarden staan in artikel 187 lid 3 Rv en hebben te maken met de inhoud van het verzoekschrift en met het doel van het voorlopig getuigenverhoor. In het verzoekschrift moet de verzoeker duidelijk vermelden waar de zaak globaal om gaat, wat hij vordert of wil vorderen, welke feiten hij wil bewijzen en wie de getuigen zijn. Vooral wat hij wil bewijzen moet voldoende duidelijk zijn voor de betrokken rechter(s) en de wederpartij. Ook moet duidelijk genoeg zijn wat de getuigen daarover kunnen verklaren. Heel gedetailleerd hoeft de verzoeker niet te zijn, omdat een voorlopig getuigenverhoor nu juist dient om onduidelijkheden op te helderen en om degene die om zo’n verhoor verzoekt in staat te stellen te beoordelen of het zinvol is een voorgenomen vordering in te stellen (HR 15 juli 2022, ECLI:NL:HR:2022:1105 en 1112).
4.5.
Als aan de formele eisen van het verzoekschrift is voldaan, kan de rechter het verzoek toch afwijzen. Dat kan als de verzoeker misbruik maakt van de bevoegdheid om een voorlopig getuigenverhoor te verzoeken (artikel 3:13 van het Burgerlijk Wetboek (BW)). Daarvan kan sprake zijn als het belang van de verzoeker veel minder zwaarwegend is dan het belang van de wederpartij bij het niet houden van een voorlopig getuigenverhoor. Ook kan het verzoek in strijd zijn met de eisen van een goede procesorde, bijvoorbeeld omdat het verzoek wordt gedaan op een moment dat het houden van een voorlopig getuigenverhoor een lopende procedure te veel doorkruist. De rechter kan ook oordelen dat er een andere, zwaarwegende reden is om het verzoek toch af te wijzen. Daarnaast kan van de bevoegdheid om een voorlopig getuigenverhoor te vragen geen gebruik worden gemaakt, als de verzoeker onvoldoende belang heeft bij toewijzing van het verzoek (artikel 3:303 BW) (HR 15 juli 2022, ECLI:NL:HR:2022:1105 en 1112).
4.6.
Het verzoek voldoet naar het oordeel van de rechtbank aan de formele wettelijke eisen. Verzoekers hebben voldoende duidelijk aangegeven dat zij bewijs wensen te vergaren en dat zij vervolgens de haalbaarheid wensen te onderzoeken van een eventueel in te stellen vordering jegens [gedaagde 1] , op grond van wanprestatie dan wel onrechtmatig handelen, en/of jegens haar (voormalig) bestuurders op grond van bestuurdersaansprakelijkheid. Zij hebben daarbij onbetwist gesteld dat zij, via de derdengeldrekening van [dochterbedrijf gedaagde 5] , diverse investeringen hebben gedaan maar in ruil daarvoor geen aandelen in het betreffende start- of scale up bedrijf hebben ontvangen en volledig in het duister tasten wat er met hun investeringen is gebeurd. De investeringen zijn volgens verzoekers gedaan via tussenkomst van (de rechtsvoorganger van) [gedaagde 1] en/of haar bestuurders.
Daarmee zijn de verwijten die verzoekers [gedaagde 1] en/of haar bestuurders maken, en het feitencomplex dat verzoekers middels het te houden voorlopig getuigenverhoor nader wensen te onderzoeken, voldoende duidelijk in die zin dat voldoende duidelijk is op welk feitelijk gebeuren het gewenste getuigenverhoor betrekking heeft. Ook is voldoende duidelijk en specifiek aangegeven welke getuigen verzoekers wensen te laten horen en waarover deze getuigen (mogelijk) kunnen verklaren.
Misbruik van recht dan wel strijd met de goede procesorde?
4.7.
Van misbruik van bevoegdheid dan wel handelen in strijd met de goede procesorde is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. Anders dan [gedaagden 5 en 6] aanvoeren kan op voorhand niet worden geconcludeerd dat de mogelijk in te stellen vorderingen jegens [gedaagde 1] dan wel haar (voormalig) bestuurders volstrekt kansloos zijn. De rechtbank gaat in dat verband voorbij aan het verweer dat [gedaagde 6] evenals [gedaagde 4] pas per 25 maart 2022 bestuurder van [gedaagde 1] is geworden en dat het bedrijf pas per juli 2022 bestaat als [gedaagde 1] B.V. Dat sluit niet uit dat zij al eerder (informeel) betrokken waren bij [gedaagde 1] of haar rechtsvoorganger, zoals verzoekers stellen, of dat de naam [gedaagde 1] mogelijk wel al eerder informeel is gebruikt. Daarnaast zijn de investeringen ook voordat [gedaagde 5] en [gedaagde 4] officieel bestuurder zijn geworden van [gedaagde 1] via de derdengeldrekening van [dochterbedrijf gedaagde 5] gelopen. Verder is niet op voorhand uit te sluiten dat [gedaagde 6] en/of [gedaagde 4] , na het officiële aantreden als bestuurder, alsnog bekend zijn geworden met (het verloop van) de investeringen en waarom het niet is gekomen tot een aandelenuitgifte. Dat nu al kan worden geconcludeerd dat sprake is van een volstrekt kansloze vordering jegens [gedaagden 5 en 6] dan wel [gedaagde 4] dan wel dat het horen van [gedaagde 6] en/of [gedaagde 4] volledig zinloos zou zijn omdat zij geen enkele wetenschap hebben en daarom geen enkele relevante verklaring kunnen afleggen, is niet komen vast te staan.
Voorts wordt de stelling van [gedaagden 5 en 6] dat zij alle relevante en verzochte informatie aan verzoekers zouden hebben verstrekt gemotiveerd betwist, waarna ook desgevraagd niet inzichtelijk is geworden welke concrete informatie dan wel door [gedaagden 5 en 6] zouden zijn verstrekt.
Voldoende belang?
4.8.
[gedaagden 5 en 6] hebben verder tot hun verweer gevoerd dat verzoekers onvoldoende belang hebben bij het horen van (een deel van) de genoemde getuigen.
Ten aanzien van de getuigen [gedaagde 6] , [gedaagde 4] en [gedaagde 3]
4.9.
Bij het horen van de getuigen [gedaagde 6] , [gedaagde 4] en [gedaagde 3] hebben verzoekers naar het oordeel van de rechtbank voldoende belang, gelet op hun betrokkenheid bij [gedaagde 1] als (voormalig) bestuurders. [gedaagde 1] lijkt bij de door verzoekers gedane investeringen in de start-ups/scale-ups Medzys, Happ, Foodnet en/of Eysing, die op zichzelf niet worden betwist, als tussenschakel betrokken te zijn geweest. Daarnaast zijn [gedaagde 3] , (indirect) [gedaagde 6] en [gedaagde 4] als bestuurder bij [gedaagde 1] betrokken geweest. Bovendien is het betalingsverkeer voor de investeringen verlopen via de derdengeldrekening van [dochterbedrijf gedaagde 5] . Nu elke informatie over het verdere verloop van de investeringen lijkt te ontbreken en vaststaat dat – ondanks dat dat in de subscription agreements is bepaald – geen aandelen in de start- en scale ups zijn uitgegeven aan de investeerders, hebben verzoekers er recht en belang bij om de getuigen a. tot en met c. te horen. Het willen horen van deze getuigen kwalificeert niet als een zogenaamde fishing expedition.
Ten aanzien van getuige [getuige d]
4.10.
De rechtbank acht ook bij het horen van getuige d, [getuige d] , voldoende belang aanwezig. Tijdens de mondelinge behandeling hebben verzoekers verduidelijkt deze getuige te willen horen nu hij adviseur was van Eysing en in die hoedanigheid kan verklaren hoe het feitelijk heeft kunnen gebeuren dat investeerders ondanks betaling van een investeringsbedrag geen aandelen in Eysing hebben ontvangen en in hoeverre dat aan de handelwijze van [gedaagde 1] is te wijten. Het horen van deze getuige, in het kader van een eventueel jegens [gedaagde 1] in te stellen vordering, wordt daarmee eveneens legitiem geacht.
Ten aanzien van de getuigen [getuige e] en [getuige f]
4.11.
Bij het horen van de getuigen [getuige e] (e) en [getuige f] (f) ontbreekt naar het oordeel van de rechtbank (voldoende) belang. Verzoekers stellen deze getuigen te willen ondervragen over de rol van [gedaagde 1] bij de beoogde investeringen in Foodnet respectievelijk Medzys. Tijdens de zitting is daarbij nog toegelicht dat de start-ups en scale-ups niet blij zijn met [gedaagde 1] , en dat er mogelijk sprake is geweest van onrechtmatig handelen of zelfs van oplichting van [gedaagde 1] jegens deze start-ups/scale-ups en dat niet alle investeringen zouden zijn doorgestort. Het horen van deze personen over hun ervaring met [gedaagde 1] wordt daarom wenselijk geacht, omdat de handelwijze van [gedaagde 1] jegens deze start-ups/scale-ups kan afstralen op de rechtsverhouding tussen verzoekers en [gedaagde 1] , aldus verzoekers.
De rechtbank constateert dat verzoekers niet voldoende hebben toegelicht hoe de verwijten die de start- of scale-ups aan [gedaagde 1] maken zouden doorwerken in de relatie tussen verzoekers en verweerders. Daarnaast hebben verzoekers naar eigen zeggen die verwijten “in de wandelgangen” vernomen. Het voorlopig getuigenverhoor is niet bedoeld om getuigen te horen over niet onderbouwde geruchten, dat zou namelijk neer zou komen op een ongeoorloofde fishing expedition.
Slotsom ten aanzien van de te horen getuigen
4.12.
Het verzoek tot het horen van de getuigen a. tot en met d, zal worden toegewezen, het verzoek tot het horen van getuigen e. en f. zal worden afgewezen.
Overigens
4.13.
Bij het oproepen van de getuigen moet er rekening mee worden gehouden dat het verhoor van een getuige gemiddeld ten minste 60 minuten duurt. De namen en woonplaatsen van de getuigen en de tijdstippen waartegen zij zijn opgeroepen, moeten ten minste een week voor het verhoor aan de wederpartij en aan de griffier van de rechtbank worden opgegeven.
Ten aanzien van de proceskosten
4.14.
De rechtbank veroordeelt verweerders in de proceskosten. [gedaagden 5 en 6] hebben zich verzet tegen het verzoek van verzoekers, maar haar verweer is grotendeels afgewezen. [gedaagden 5 en 6] zullen daarom met de proceskosten van verzoekers worden belast, die zullen worden beperkt tot het salaris van haar gemachtigde voor de mondelinge behandeling. De kosten voor het griffierecht en het salarispunt voor het opstellen van het verzoek blijven voor rekening van verzoekers, omdat zij deze kosten ook had gemaakt als [gedaagden 5 en 6] geen verweer hadden gevoerd. De kosten aan de zijde van verzoekers worden tot op heden begroot op € 614,00 (één punt x tarief € 614,00). Ook worden [gedaagden 5 en 6] veroordeeld in de kosten die na deze beschikking ontstaan.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
beveelt een voorlopig getuigenverhoor ten aanzien van de getuigen [gedaagde 6] , [gedaagde 3] , [gedaagde 4] en [getuige d] ,
5.2.
benoemt een nog aan te wijzen rechter van deze rechtbank tot rechter-commissaris, die zich door een ander lid van de rechtbank kan laten vervangen,
5.3.
bepaalt dat het getuigenverhoor zal plaatsvinden in het gerechtsgebouw te Amsterdam , Parnassusweg 280,
5.4.
bepaalt dat de zaak wordt aangehouden tot
20 maart 2025om partijen in de gelegenheid te stellen hun verhinderdata en die van de op te roepen getuigen voor de
aankomende zeven maanden na hedendoor te geven aan de griffier van deze rechtbank (t.a.v. rekestenadministratie van de Afdeling privaatrecht, team Handelszaken), waarna een datum voor verhoor zal worden bepaald,
5.5.
bepaalt dat [verzoeker 1] c.s. uiterlijk op
6 maart 2025een afschrift van deze beschikking bij aangetekende brief of exploot moet doen toekomen aan alle verweerders,
5.6.
veroordeelt [gedaagden 5 en 6] in de proceskosten, aan de zijde van verzoekers tot op heden begroot op € 614,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe,
5.7.
veroordeelt [gedaagden 5 en 6] in de kosten die na deze beschikking ontstaan, begroot op € 178,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen met € 92,00 aan salaris advocaat plus de explootkosten van betekening als [gedaagden 5 en 6] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze beschikking heeft voldaan en de beschikking vervolgens wordt betekend,
5.8.
wijst het meer of anders verzochte af,
5.9.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. B.M. Visser, rechter, bijgestaan door mr. C.L. de Rijke, griffier, en in het openbaar uitgesproken 20 februari 2025.