ECLI:NL:RBAMS:2025:1303

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 januari 2025
Publicatiedatum
27 februari 2025
Zaaknummer
13-057670-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering op basis van artikel 6a OLW met gelijktijdige bevel tot tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf in Nederland

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 21 januari 2025 uitspraak gedaan over een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de District Court in Koszalin, Polen. De zaak betreft de opgeëiste persoon, geboren in Polen, die wordt verdacht van verschillende strafbare feiten, waaronder diefstal en het gebruik van valse documenten. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op 7 januari 2025 gehouden, waarbij de opgeëiste persoon aanwezig was, bijgestaan door haar raadsman, mr. H.G. Koopman, en een tolk. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd en de gevangenhouding bevolen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon in het verleden in Polen is veroordeeld tot een vrijheidsstraf van 1 jaar en 6 maanden, maar dat er weigeringsgronden zijn op basis van artikel 12 en artikel 6a van de Overleveringswet (OLW). De rechtbank concludeert dat de opgeëiste persoon ten minste vijf jaar ononderbroken rechtmatig in Nederland verblijft en dat de overlevering zou leiden tot schending van haar verdedigingsrechten. De rechtbank heeft daarom besloten de overlevering te weigeren, maar gelijktijdig de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf in Nederland te bevelen. De rechtbank heeft ook de gevangenhouding van de opgeëiste persoon tot aan de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf bevolen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13-057670-23
Datum uitspraak: 21 januari 2025
UITSPRAAK
op de vordering van 7 november 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 27 april 2022 door
the District Court in Koszalin, II Criminal Department(Polen) (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1986,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP-adres] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 7 januari 2025, in aanwezigheid van mr. M. al Mansouri, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door haar raadsman, mr. H.G. Koopman, advocaat te Amsterdam, en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen met gelijktijdige schorsing van dat bevel tot aan de uitspraak.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat zij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een vonnis van
the Local Court in Drawsko Pomorskievan 10 maart 2016 met kenmerk II K 586/15.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 1 jaar en 6 maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde verzamelvonnis.
Dit verzamelvonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [3]
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Blijkens onderdeel f) van het EAB betreft het vonnis met kenmerk II K 586/15 een verzamelvonnis met drie onderliggende vonnissen, alle drie van
the Local Court in Drawsko Pomorskieen van 4 juni 2009, 4 juli 2013 en 12 januari 2015 en met de kenmerken II K 65/09, II K 36/13 en II K 183/14. Zowel de procedures die hebben geleid tot de onderliggende vonnissen als de procedure die heeft geleid tot het verzamelvonnis vallen onder de reikwijdte van artikel 12 OLW, nu bij de onderliggende vonnissen onherroepelijk uitspraak is gedaan over de schuld van de opgeëiste persoon en in het verzamelvonnis de eerder opgelegde straffen zijn samengevoegd tot één straf en de Poolse rechter een beoordelingsmarge heeft met betrekking tot de duur van die (verzamel)straf.
Verzamelvonnis met kenmerk II K 586/15
De rechtbank is van oordeel dat uit onderdeel d) van het EAB volgt dat de omstandigheid als bedoeld in artikel 12, sub b, OLW zich voordoet. De opgeëiste persoon heeft een advocaat gemachtigd om voor haar op te treden. Deze advocaat heeft om het verzamelvonnis verzocht. De opgeëiste persoon was aldus op de hoogte van de procedure die tot het verzamelvonnis heeft geleid. De advocaat heeft vervolgens tijdens die procedure daadwerkelijk haar verdediging gevoerd. Gelet daarop is de weigeringsgrond van artikel 12 OLW niet van toepassing voor de procedure die heeft geleid tot het verzamelvonnis.
Onderliggend vonnis met kenmerk II K 65/09
Het EAB vermeldt dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij het proces dat tot dit vonnis heeft geleid. De weigeringsgrond van artikel 12 OLW doet zich dus niet voor.
Onderliggend vonnis met kenmerk II K 36/13
Het EAB vermeldt dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij het proces dat tot dit vonnis heeft geleid. De weigeringsgrond van artikel 12 OLW doet zich dus niet voor.
Onderliggend vonnis met kenmerk II K 183/14
De raadsman stelt zich op het standpunt dat de overlevering moet worden geweigerd omdat de opgeëiste persoon in de procedure die heeft geleid tot dit vonnis niet in persoon aanwezig is geweest en ook niet door een advocaat is vertegenwoordigd.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat afgezien kan worden van weigering op grond van artikel 12 OLW. Aan de opgeëiste persoon is een adresinstructie verstrekt en zij was op de hoogte van de strafprocedure. De oproepingen zijn verstuurd naar het opgegeven adres. De opgeëiste persoon is echter uit Polen vertrokken zonder een gewijzigd adres door te geven.
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt.
Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd. De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang.
Uit onderdeel d) van het EAB en de aanvullende informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 11 december 2024 volgt dat de opgeëiste persoon in het kader van deze procedure is gehoord en dat zij haar adresgegevens heeft opgegeven. De opgeëiste persoon is hierbij geïnformeerd over haar rechten en is gewezen op de verplichting om adreswijzigingen door te geven. Ook is de opgeëiste persoon gewezen op de gevolgen van het niet-naleven van deze verplichting. De oproepen voor deze zitting zijn verzonden naar het adres dat de opgeëiste persoon heeft opgegeven. Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de overlevering geen schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon inhoudt, omdat zij, zo zij al niet uit eigen beweging stilzwijgend afstand heeft gedaan van haar recht om in persoon te verschijnen bij het proces, op zijn minst kennelijk onzorgvuldig is geweest met betrekking tot haar bereikbaarheid voor officiële correspondentie.

4.Strafbaarheid: feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
diefstal;
diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels;
opzettelijk gebruik maken van een vals/vervalst geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst.

5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW

Overlevering van een met een Nederlander gelijk te stellen vreemdeling kan op basis van artikel 6a, eerste en negende lid, OLW worden geweigerd als deze is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een haar bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf en de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van die straf kan worden overgenomen.
Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet op grond van artikel 6a, negende lid, OLW zijn voldaan aan twee vereisten, te weten:
1. de opgeëiste persoon verblijft ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000;
2. ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel.
Eerste voorwaarde
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de opgeëiste persoon gelijkgesteld kan worden met een Nederlander. Hij heeft hiertoe – in aanvulling op de reeds overgelegde stukken – op 5 januari 2025, en daarmee twee dagen voorafgaand aan de zitting, in verschillende e-mails meerdere stukken aangeleverd.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de door de raadsman aangeleverde stukken buiten beschouwing gelaten moeten worden, gelet op het te late tijdstip van indienen daarvan.
Oordeel van de rechtbank
Artikel 6a, negende lid, OLW bepaalt dat bewijstukken ter onderbouwing van een gelijkstellingsverweer tijdig voorafgaand aan het verhoor door de rechtbank moeten worden overgelegd. Volgens vaste jurisprudentie van de rechtbank Amsterdam wordt een termijn van uiterlijk tien dagen voorafgaand aan de zitting aangeleverd redelijk geacht. [4] Indiening van de stukken ter onderbouwing van een beroep op gelijkstelling ná de tiende dag voorafgaande aan de zitting kan ertoe leiden dat de rechtbank deze stukken buiten beschouwing laat. De voornoemde termijn van tien dagen is op 17 september 2024 expliciet per e-mail door het Internationaal Rechtshulpcentrum (IRC) aan de raadsman kenbaar gemaakt. [5] Niettemin heeft de raadsman de stukken pas twee dagen voor de zitting aangeleverd. De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid de te laat aangeleverde stukken buiten beschouwing te laten. Zij acht daarbij van belang dat – anders dan het geval was bij de door de officier van justitie aangehaalde uitspraak [6] – in dit geval de stukken zijn aangeleverd met een index en met een toelichting hoe daaruit het rechtmatig verblijf kan worden afgeleid Daarnaast heeft de raadsman meegedeeld dat de stukken al geruime tijd voor de zitting bij hem op kantoor aanwezig waren en dat het niet de opgeëiste persoon valt te verwijten dat deze te laat zijn aangeleverd.
De rechtbank is van oordeel dat de opgeëiste persoon aan de hand van de overgelegde stukken heeft aangetoond dat zij ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland verblijft als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000 en daarmee een duurzaam verblijfsrecht heeft verworven.
Aan deze voorwaarde is dus voldaan.
Tweede voorwaarde
De tweede voorwaarde voor gelijkstelling met een Nederlander wordt getoetst aan de hand van een verklaring van de IND over de verwachting of de opgeëiste persoon al dan niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel. Uit de brief van de IND van 18 december 2024 volgt dat de opgeëiste persoon haar verblijfsrecht niet verliest als gevolg van de in het EAB omschreven feiten.
Ook aan deze voorwaarde is voldaan.
De rechtbank moet daarom beoordelen of de tenuitvoerlegging van de in Polen opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen.
De in artikel 6a, tweede lid, aanhef en onder a, OLW van overeenkomstige toepassing verklaarde weigeringsgronden staan niet in de weg aan overname van de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf.
Uit de hiervoor in overweging 4 weergegeven Nederlandse kwalificaties volgt dat de opgelegde vrijheidsstraf niet de toepasselijke Nederlandse wettelijke strafmaxima overstijgt.
De opgelegde sanctie is naar haar aard niet onverenigbaar met Nederlands recht. Voor een aanpassing van de opgelegde vrijheidsstraf overeenkomstig artikel 6a, derde tot en met vijfde lid, OLW is daarom geen plaats.
De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat de tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen.
Uit het dossier volgt verder dat de opgeëiste persoon voldoende economische banden met Nederland heeft, zodat de overname van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf zal bijdragen aan de maatschappelijke re-integratie van de opgeëiste persoon.
De rechtbank is dan ook bevoegd om de overlevering overeenkomstig artikel 6a, eerste lid, OLW te weigeren. In dit geval ziet zij geen aanleiding om af te zien van de uitoefening van die bevoegdheid.
De rechtbank zal daarom de overlevering weigeren en gelijktijdig de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf in Nederland bevelen. Daarbij zal de rechtbank op grond van artikel 27, vierde lid, OLW de gevangenhouding van de opgeëiste persoon tot aan de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf bevelen.

6.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat de weigeringsgrond van artikel 6a OLW van toepassing is. De rechtbank ziet geen aanleiding om af te zien van toepassing van die weigeringsgrond. Om die reden wordt de overlevering geweigerd.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 310, 311 en 225 Wetboek van Strafrecht en 2, 5, 6a, 7 en 12 OLW.

8.Beslissing

WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the District Court in Koszalin, II Criminal Department, Polen.
BEVEELTde tenuitvoerlegging van de in overweging 3 bedoelde vrijheidsstraf in Nederland.
HEFT OPde overleveringsdetentie van
[opgeëiste persoon] .
BEVEELTde gevangenhouding van
[opgeëiste persoon]tot aan de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. M.C.M. Hamer, voorzitter,
mrs. J.G. Vegter en A.L. op ‘t Hoog, rechters,
in tegenwoordigheid van L.P. van Kessel, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 21 januari 2025.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Zie onder andere rechtbank Amsterdam 6 april 2023, ECLI:NL:RBAMS:2023:2560 (onder 5).
5.Deze e-mail bevindt zich in het dossier.