ECLI:NL:RBAMS:2025:1298

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 januari 2025
Publicatiedatum
27 februari 2025
Zaaknummer
13-345057-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming tot overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot strafbare feiten in België

Op 21 januari 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door het Parket Antwerpen, België. De opgeëiste persoon, geboren in 1969 en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, was gedetineerd in een Belgische gevangenis. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op 7 januari 2025 gehouden, waarbij de officier van justitie, mr. M. al Mansouri, aanwezig was en de opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. S.J. van der Woude.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon de Nederlandse nationaliteit heeft en dat er geen weigeringsgronden van toepassing zijn op basis van de Overleveringswet (OLW). De rechtbank heeft de detentiegarantie van België beoordeeld en geconcludeerd dat de opgeëiste persoon in overeenstemming met de fundamentele rechten zal worden behandeld. De rechtbank heeft ook de argumenten van de raadsman en de officier van justitie overwogen, waarbij de raadsman pleitte voor overname van de tenuitvoerlegging van de straf in Nederland, terwijl de officier van justitie stelde dat het resocialisatiebelang in België ligt.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat de overlevering van de opgeëiste persoon kan plaatsvinden, omdat de feiten waarvoor hij is veroordeeld, in België zijn gepleegd en de Belgische autoriteiten voldoende garanties hebben gegeven over de detentieomstandigheden. De rechtbank heeft de overlevering toegestaan, waarbij zij heeft benadrukt dat overlevering de hoofdregel is en dat weigering een uitzondering vormt. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/345057-24
Datum uitspraak: 21 januari 2025
UITSPRAAK
op de vordering van 4 november 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 21 oktober 2024 door het Parket Antwerpen – Sectie Strafuitvoeringsrechtbank, België (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedag] 1969,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in de [detentieplaats] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 7 januari 2025, in aanwezigheid van mr. M. al Mansouri, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. S.J. van der Woude, advocaat te Amsterdam.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een voor tenuitvoerlegging vatbaar arrest van het Hof van Beroep Antwerpen van 26 augustus 2020 (met kenmerk C/935/2020).
Het EAB vermeldt dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij het proces dat tot de beslissing heeft geleid.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van vijf jaren en terbeschikkingstelling voor de duur van vijf jaren, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog vijf jaren terbeschikkingstelling van de strafuitvoeringsrechtbank te Antwerpen. De vrijheidsstraffenzijn aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemd arrest.
Dit arrest betreft de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [3]

4.Strafbaarheid: feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan deels is voldaan.
Feit 1 levert naar Nederlands recht op:
aanranding in de leeftijdscategorie van twaalf tot zestien jaren, terwijl de schuldige het feit begaat tegen een kind dat hij verzorgt of opvoedt als behorend tot zijn gezin
Feit 2 levert naar Nederlands recht op:
aanranding in de leeftijdscategorie van zestien tot achttien jaren, terwijl de schuldige het feit begaat tegen een kind dat hij verzorgt of opvoedt als behorend tot zijn gezin .
Feit 3 levert naar Nederlands recht op:
aanranding in de leeftijdscategorie van twaalf tot zestien jaren.
Feit 4 levert naar Nederlands recht op:
aanranding in de leeftijdscategorie van zestien tot achttien jaren.
Feit 5 levert naar Nederlands recht geen strafbaar feit op en voldoet daarmee niet aan het vereiste van de dubbele strafbaarheid, zodat de rechtbank bevoegd is de overlevering voor feit 5 op grond van artikel 7 OLW te weigeren.
De rechtbank ziet in de situatie van de opgeëiste persoon echter aanleiding om van weigering af te zien, omdat zij van oordeel is dat onvoldoende aanleiding voor weigering bestaat. Daarbij is redengevend dat het feit geen aanknopingspunten met de Nederlandse rechtsorde heeft. Het feit is immers begaan in België door de opgeëiste persoon die destijds in België woonachtig was, tegen een onderdaan van België.

5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW

Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de weigeringsgrond van artikel 6a OLW moet worden toegepast en dat de tenuitvoerlegging van de straf moet worden overgenomen. De opgeëiste persoon heeft immers de Nederlandse nationaliteit en verblijft met zijn vriendin bij zijn moeder in Nederland, waardoor een goede resocialisatie in Nederland aannemelijker is dan in België. De overname van de tenuitvoerlegging van de terbeschikkingstelling van de strafuitvoeringsrechtbank te Antwerpen kan worden ondervangen door oplegging van de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38z Wetboek van Strafrecht.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat moet worden afgezien van de weigeringsgrond van artikel 6a OLW, omdat het resocialisatiebelang van de opgeëiste persoon in België ligt. De opgeëiste persoon heeft vanaf 2009 zestien jaar in België verbleven en heeft in Nederland geen werk en geen eigen woning.
Oordeel van de rechtbank
Vast staat dat de opgeëiste persoon de Nederlandse nationaliteit heeft. Op grond van artikel 6a OLW kan de overleving van een Nederlander worden geweigerd, indien de overlevering is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf en de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van die straf kan worden overgenomen.
De rechtbank ziet in dit geval aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren op grond van artikel 6a OLW. Zij acht daarbij het volgende van belang.
De rechtbank stelt voorop dat aan de regeling van het EAB ten grondslag ligt dat overlevering de hoofdregel is, zodat toepassing van de facultatieve weigeringsgrond de uitzondering dient te zijn. Artikel 6a OLW betreft een dergelijke facultatieve weigeringsgrond. De overlevering ziet op een straf die in België is opgelegd en die in beginsel in België ten uitvoer dient te worden gelegd.
Naar het oordeel van de rechtbank ligt bovendien het resocialisatiebelang van de opgeëiste persoon in België. De opgeëiste persoon is namelijk sinds 2009 woonachtig geweest in België waar hij met zijn vriendin woonde, voordat hij in 2020 in België vast kwam te zitten. Verder blijkt uit de stukken dat de opgeëiste persoon in België in het kader van de aan hem in België opgelegde straf stappen had gezet om zijn sociale re-integratie aldaar te bevorderen. In dat verband had de opgeëiste persoon in België werk en psychologische begeleiding gevonden en kon hij verblijven bij zijn vriendin in Brecht. Al deze omstandigheden sterken de rechtbank in haar overtuiging dat het resocialisatiebelang van de opgeëiste persoon in België ligt. Dat de opgeëiste persoon heeft verklaard met zijn vriendin te kunnen en willen verblijven bij zijn moeder in Nederland brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel.
Naar het oordeel van de rechtbank is Nederland niet de aangewezen lidstaat om de in België opgelegde vrijheidsstraf te ondergaan, omdat de gestelde binding met Nederland onvoldoende onderbouwd is en daarom niet is komen vast te staan dat de opgeëiste persoon, als hij in Nederland gedetineerd zou worden, betere kansen op sociale re-integratie heeft dan in België.
Artikel 6a OLW vormt daarom geen beletsel voor de overlevering van de opgeëiste persoon.

6.Artikel 11 OLW; detentieomstandigheden

Bij uitspraak van 14 december 2022 heeft de rechtbank in een andere zaak geoordeeld dat ten aanzien van alle detentie-instellingen in België een algemeen gevaar bestaat dat gedetineerden worden onderworpen aan een onmenselijke of vernederende behandeling, gelet op de detentieomstandigheden in België, en dat daarom de tot dan toe verstrekte algemene detentiegarantie niet meer voldoet. [4]
Bij brief van 18 december 2024 van het Directoraat-generaal Wetgeving, Fundamentele rechten en Vrijheden, Dienst internationale samenwerking in strafzaken is de volgende garantie gegeven:
“Ter beantwoording van het verzoek om een individuele detentiegarantie uitgaande van Arrondissementsparket Amsterdam (dd. 17/12/2024) betreffende de detentieomstandigheden waaraan[opgeëiste persoon]( [geboortedag] /1969) zal worden onderworpen na overlevering ingevolge het Europees aanhoudingsbevel (dd. 21/10/2024) met oog op de uitvoering van het arrest van beroep Antwerpen (dd. 26/08/2020 ref. C/935/2020), verstrek ik u de volgende informatie.

1.In welke detentie-instelling zal de opgeëiste persoon gedetineerd worden?

[opgeëiste persoon] zal worden opgesloten in de gevangenis van Dendermonde.

2. Welke waarborgen worden gegarandeerd inzake de detentieomstandigheden in de detentie-instelling?
België garandeert dat de opgeëiste persoon na overlevering zal worden opgesloten in een instelling en op een wijze die in overeenstemming is met de fundamentele rechten en in het bijzonder relevante internationale standaarden (o.a. CPT standaarden) met in begrip van voldoende individuele leefruimte, afgescheiden sanitair en dagactiviteiten buiten de cel.
In deze zaak garandeert België de volgende waarborgen inzake de detentieomstandigheden waar [opgeëiste persoon] aan zal worden onderworpen na overlevering:
-
De opgeëiste persoon zal niet worden opgesloten in een cel met minder dan 3 m² individuele levensruimte. Dit geldt zowel indien de opgeëiste persoon in een eenpersoons- als in een meerpersoonscel zou worden opgesloten.
-
De gemiddelde minimum leefruimte van elke cel is 9 m² inclusief vast meubilair.
o
De sanitair blokken omvatten een wasbak en een toilet dat is afgescheiden van de rest van de cel door een muur of scherm
o
Het vast meubilair omvat onder andere een tafel, kast, bed en bureau.
-
De opgeëiste persoon zal een bed ter beschikking hebben en zal bijgevolg niet op de grond hoeven te slapen.
-
Er worden verschillende dagactiviteiten buiten de cel voorzien. Deze activiteiten omvatten in ieder geval regelmatige wandelingen in een open koer en familiebezoeken alsook toegang tot gemeenschappelijke ruimtes. Aanvullende activiteiten zoals sport en arbeid zijn onderhevig aan aanzienlijke wachtlijsten.

3.Sanitaire en hygiëne omstandigheden

Als algemene regel, voorziet de Basiswet van 12 januari 2005 betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden in algemene rechten en plichten voor gedetineerden, o.a. het recht op dagelijkse persoonlijke hygiëne, het recht op toegang tot gezondheidszorg en -bescherming evenredig aan dewelke wordt voorzien buiten de gevangenismuren. In dit verband, is een penitentiaire gezondheidsraad opgericht bij wet die adviseert bij het verbeteren van de kwaliteit de gezondheidszorg binnen de gevangenismuren. De medische zorg binnen de gevangenismuren is van gelijke kwaliteit als de medische zorg die wordt verstrekt buiten de gevangenismuren.”

Aan de hand van een globale beoordeling van alle gegevens waarover zij beschikt, gaat de rechtbank uit van de geboden zekerheid in voorgaande garantie. [5] De rechtbank is, gelet op deze individuele garantie van de Belgische autoriteiten, van oordeel dat het vastgestelde algemene reële gevaar van onmenselijke of vernederende detentieomstandigheden hiermee voor de opgeëiste persoon is weggenomen. Het algemene gevaar dat de rechtbank heeft aangenomen wordt door deze individuele garantie namelijk uitgesloten ten aanzien van de opgeëiste persoon, nu hij zal worden geplaatst in een instelling op een wijze die in overeenstemming is met de fundamentele rechten en in het bijzonder met relevante internationale standaarden (waaronder de CPT-standaarden).

7.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13 OLW

Feit 2 in onderdeel e) vanhet EAB wordt geacht gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd. In zo’n situatie kan de rechtbank de overlevering weigeren. [6]
De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht af te zien van deze weigeringsgrond.
De rechtbank stelt voorop dat:
- aan de regeling van het EAB ten grondslag ligt dat overlevering de hoofdregel is en weigering de uitzondering moet zijn;
- de gedachte achter deze facultatieve weigeringsgrond is, te voorkomen dat Nederland zou moeten meewerken aan overlevering voor een zogenoemd lijstfeit dat geheel of ten dele in Nederland is gepleegd en dat hier niet strafbaar is of hier niet pleegt te worden vervolgd.
De rechtbank stelt vast dat het strafrechtelijk onderzoek naar feit 2 is aangevangen en uitgevoerd in België, dat het strafdossier zich bevindt in België, dat de opgeëiste persoon is veroordeeld in België en dat de slachtoffers zich in België bevinden
.In dat licht vormt de omstandigheid dat de feiten gedeeltelijk in Nederland zijn gepleegd, onvoldoende aanleiding om deze weigeringsgrond toe te passen.

8.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

9.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 245, 247 en 254 Wetboek van Strafrecht en 2, 5, 6a, 7, 11 en 13 OLW.

10.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan het Parket Antwerpen – Sectie Strafuitvoeringsrechtbank, België, voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. M.C.M. Hamer, voorzitter,
mrs. J.G. Vegter en A.L. op ‘t Hoog, rechters,
in tegenwoordigheid van L.P. van Kessel, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 21 januari 2025.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
5.Hof van Justitie van de Europese Unie, 25 juli 2018, zaak ML (C-220/18, ECLI:EU:C:2018:589), punt 114.
6.Artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW.