ECLI:NL:RBAMS:2025:1252

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 februari 2025
Publicatiedatum
27 februari 2025
Zaaknummer
13-404792-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Heropening en schorsing van het onderzoek in verband met een Europees aanhoudingsbevel (EAB) van Roemenië

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 26 februari 2025 uitspraak gedaan in het kader van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de Rechtbank Argeș in Roemenië. De opgeëiste persoon, geboren in 1982 in Roemenië en momenteel gedetineerd, wordt gezocht voor de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf van acht jaar en twee maanden. Tijdens de zitting op 12 februari 2025 was de opgeëiste persoon aanwezig, bijgestaan door zijn raadsman, en werd de termijn voor de uitspraak verlengd. De rechtbank heeft vastgesteld dat er onduidelijkheid bestaat over de vraag of de opgeëiste persoon voor alle procedures in persoon is gedagvaard, wat aanleiding gaf tot heropening van het onderzoek. De rechtbank heeft vragen geformuleerd die aan de Roemeense autoriteiten moeten worden voorgelegd, met betrekking tot de dagvaarding en de rechten van de opgeëiste persoon. De rechtbank heeft ook de detentieomstandigheden in Roemenië beoordeeld en geconcludeerd dat er geen reëel gevaar bestaat voor onmenselijke behandeling, waardoor de overlevering kan worden toegestaan. De zaak is voor onbepaalde tijd geschorst, met de verplichting om uiterlijk 10 dagen voor 21 maart 2025 opnieuw te plannen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13-404792-24
Datum uitspraak: 26 februari 2025
TUSSEN-
UITSPRAAK
op de vordering van 24 december 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 9 augustus 2023 door de Rechtbank Argeș in Roemenië (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren op [geboortedag] 1982 te [geboorteplaats] (Roemenië),
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
nu gedetineerd in [penitentiaire inrichting] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 12 februari 2025, in aanwezigheid van mr. A.L. Wagenaar, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. L.J.H. Kortz, advocaat te Haarlem, en door een tolk in de Roemeense taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met dertig dagen verlengd. [2]
Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Roemeense nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een vonnis van het Argeș-tribunaal van 13 juli 2023 met kenmerk nr. 215 (dossiernummer 5742/109/2022), dat onherroepelijk is geworden op 8 augustus 2023.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van acht jaar en twee maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [3]
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Uit aanvullende informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 13 en 23 januari 2025 volgt dat bij vonnis van de
Piteşti District Courtvan 14 januari 2014 met kenmerk no. 141 een deel van de vrijheidsstraf in voorwaardelijke vorm was opgelegd aan de opgeëiste persoon. Vervolgens is de opgeëiste persoon bij vonnis van de
Curtea de Argeş District Courtvan 23 december 2020 met kenmerk nr. 251 veroordeeld voor een nieuw feit, en is wegens dit
triggerende feittevens de tenuitvoerlegging van de aanvankelijk voorwaardelijk opgelegde vrijheidsstraf bevolen. Ten slotte is de opgeëiste persoon bij vonnis van de
Argeş County Courtvan 13 juli 2023 met kenmerk no. 215 opnieuw veroordeeld tot een vrijheidsstraf voor nieuwe strafbare feiten en heeft een samenvoeging van de bij de eerder genoemde vonnissen opgelegde straffen plaatsgevonden. Uit het bovenstaande volgt dat de rechtbank de procedures die hebben geleid tot alle drie de vonnissen moet toetsen aan artikel 12 OLW.
Onderdeel d) van het EAB vermeldt dat de opgeëiste persoon in persoon is gedagvaard voor elk proces. De opgeëiste persoon is daarbij op de hoogte gesteld van het tijdstip en de plaats van het proces dat tot de uitspraak heeft geleid en van het feit dat een vonnis kon worden uitgesproken wanneer hij niet op het proces zou verschijnen.
Standpunt van de officier van justitie en de verdediging
Uit het EAB volgt dat de opgeëiste persoon is gedagvaard voor alle procedures die vallen binnen de reikwijdte van artikel 12 OLW. Dit betekent dat de situatie als bedoeld in artikel 12, onder a, OLW zich voordoet ten aanzien van deze procedures en de weigeringsgrond van artikel 12 OLW niet van toepassing is, zodat de overlevering kan worden toegestaan. De verdediging heeft over dit punt geen standpunt ingenomen.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank kan er niet zonder meer van worden uitgegaan dat onderdeel d) van het EAB slaat op alle procedures die hebben geleid tot de drie vonnissen. In onderdeel b) van het EAB, waarin het gaat om de grondslag van het EAB, wordt alleen het vonnis van 13 juli 2023 vermeld. Pas uit onderdeel e) van het EAB, waarin de feiten zijn beschreven, blijkt dat sprake is van nog twee andere vonnissen. De rechtbank neemt bij dit oordeel in aanmerking dat in onderdeel d), onder punt 3.1a, van het EAB geen tijd of datum is vermeld waarop de opgeëiste persoon persoonlijk zou zijn gedagvaard voor de procedures. Daarbij komt dat de opgeëiste persoon blijkens de overgelegde gelijkstellingsstukken in 2023 in Nederland verbleef zodat het voor de rechtbank niet duidelijk is wanneer en op welke wijze de opgeëiste persoon persoonlijk is gedagvaard voor de procedure die heeft geleid tot het vonnis van de
Argeş County Courtvan 13 juli 2023 met kenmerk no. 215.
De rechtbank ziet in het voorgaande aanleiding het onderzoek te heropenen en voor onbepaalde tijd te schorsen, teneinde de officier van justitie in de gelegenheid te stellen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit de volgende vragen voor te leggen:
Kunt u onderdeel d) van het EAB invullen voor alle procedures afzonderlijk die hebben geleid tot
- het vonnis van de
Piteşti District Courtvan 14 januari 2014 met kenmerk no. 141,
- het vonnis van
Curtea de Argeș District Courtvan 23 december 2020 met kenmerk nr. 251, en
- het vonnis van de
Argeș County Courtvan 13 juli 2023 met kenmerk no. 215?
Voor zover in voornoemde procedures de opgeëiste persoon in persoon is gedagvaard, kunt u voor elk van de procedures afzonderlijk aangeven wanneer de opgeëiste persoon is gedagvaard en op welke manier dit is gebeurd?
Voor zover de opgeëiste persoon niet in persoon is gedagvaard, kunt u voor elk van de procedures afzonderlijk aangeven:
a. naar welk adres de oproep voor de zitting is verstuurd en of de opgeëiste persoon dit adres zelf heeft opgegeven tijdens de voorbereidende procedure;
b. of de opgeëiste persoon voorafgaand aan de zitting is geïnstrueerd over zijn rechten en plichten waaronder de verplichting om adreswijzigingen door te geven, waarbij aan hem is uitgelegd welke juridische gevolgen het verzuim van deze plicht met zich meebrengt
c. op welke wijze deze instructie heeft plaatsgevonden?

4.Strafbaarheid

4.1
Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst feit 1 aan als zogenoemde lijstfeiten, die in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staan vermeld, te weten:
informaticacriminaliteit;
oplichting.
Uit het EAB volgt dat op dit feit naar het recht van Roemenië een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van dit feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.
4.2
Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten 2 en 3 niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
overtreding van artikel 9, vijfde lid, van de Wegenverkeerswet 1994;
diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel.

5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW

Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de opgeëiste persoon kan worden gelijkgesteld met een Nederlander zoals bedoeld in artikel 6a, eerste en negende lid, OLW. De opgeëiste persoon heeft vanaf 2019 een inkomen gegenereerd en voert met zijn partner [naam partner] een duurzame gemeenschappelijke huishouding in [woonplaats] . Om die reden heeft de raadsman de rechtbank verzocht de overlevering te weigeren, met het bevel dat de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf door Nederland wordt overgenomen.
Standpunt van de officier van justitie
Volgens de officier van justitie heeft de verdediging met de overgelegde stukken onvoldoende onderbouwd dat de opgeëiste persoon gedurende een periode van ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland heeft verbleven. De opgeëiste persoon komt dan ook niet in aanmerking voor gelijkstelling met een Nederlander en het beroep op toepassing van artikel 6a OLW faalt.
Oordeel van de rechtbank
Overlevering van een met een Nederlander gelijk te stellen vreemdeling kan op basis van artikel 6a, eerste en negende lid, OLW worden geweigerd als deze is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf en de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van die straf kan worden overgenomen.
Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet op grond van artikel 6a, negende lid, OLW zijn voldaan aan twee vereisten, te weten:
1. de opgeëiste persoon verblijft ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000;
2. ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat uit de overgelegde documenten niet kan worden afgeleid dat de opgeëiste persoon gedurende een ononderbroken periode van vijf jaren rechtmatig in Nederland heeft verbleven. Het volgende is hiervoor redengevend.
Vast staat dat de opgeëiste persoon nooit op een adres in Nederland ingeschreven heeft gestaan. De rechtbank is van oordeel dat de opgeëiste persoon evenmin op andere wijze heeft aangetoond dat hij vanaf 2019 in Nederland heeft gewoond. Daarnaast is niet gebleken dat de opgeëiste persoon vanaf 2019 voldoende inkomen heeft gegenereerd. Over de jaren 2020, 2022 en 2023 zijn weliswaar jaaropgaven overgelegd, maar objectieve inkomstengegevens over de jaren 2019 en 2021 ontbreken. Weliswaar zijn over die jaren aangiftes inkomstenbelasting overgelegd, maar die aangiftes acht de rechtbank niet voldoende nu het hier niet gaat objectieve inkomstengegevens die zijn beoordeeld door de Belastingdienst. De overgelegde inkomstengegevens over 2019 tot en met 2023 van
[naam partner] , de gestelde partner van de opgeëiste persoon, leiden niet tot een ander oordeel nu niet is onderbouwd dat gedurende die jaren sprake is geweest van een duurzame gemeenschappelijke huishouding tussen de opgeëiste persoon en [naam partner] . Niet is aangetoond dat zij gedurende deze hele periode op hetzelfde adres gewoond hebben, of dat sprake was van een bestendige duurzame relatie.
Omdat de opgeëiste persoon niet voldoet aan de eerste voorwaarde, komt de rechtbank aan de bespreking van de tweede voorwaarde niet toe.
De rechtbank verwerpt het verweer.

6.Artikel 11 OLW: detentieomstandigheden in Roemenië

De rechtbank overweegt dat vanwege de Roemeense detentieomstandigheden voor gedetineerden in Roemenië sprake is van een algemeen gevaar van schending van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest). [4]
Bij brief van 20 januari 2025 heeft de
General Manager of the National Administration of Penitentiaries(Roemenië) ten behoeve van de opgeëiste persoon een detentiegarantie verstrekt waarin het volgende is opgenomen:
“With regard to your notification made in case file no. 5742/109/2022 dated 16/01/2025 concerning the request of the Dutch authorities regarding the prison conditions in which said[opgeëiste persoon](born on [geboortedag] , with usual address in [woonplaats] , sentenced to a penalty of 8 years and 2 months imprisonment) is to be held in the event of his surrender to the Romanian authorities, please find the information below:
In case the person deprived of liberty is to be surrendered to the Romanian authorities on the “Henri Coandă” International Airport of Bucharest, he/she will initially be handed over to the Rahova Penitentiary in Bucharest for a 21- day quarantine period, in a room assuring him/her a minimum 3 square metre space.
(…)
Each person deprived of liberty during the period of quarantine and surveillance
is guaranteed the right to a daily walk for 2 hours. Moreover, each detainee is offered
a number of activities to choose from, thus creating the possibility to spend a much
longer period of time outside the detention room, if he/she chooses to participate.
(…)
Taking into account the duration of the sentence, he will most likely serve the custodial sentence initially in a closed regime. At the same time, considering his place of residence, he will most likely serve his sentence in Craiova Penitentiary.
(…)
Inmates in the closed regime who, for various reasons, are not used for work,
school and vocational training activities, are provided with walking, education,
psychological and social counselling, sports and religious activities for a minimum of 4
hours a day. Also, prisoners who do not work and do not participate in other activities
are entitled to at least 3 hours of walking per day, and those who work, participate in
education or psychological and social work programs are entitled to at least one hour
of walking per day.”
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat zij, gelet op het arrest ML van het Hof van Justitie van de Europese Unie [5] , uitsluitend de detentieomstandigheden dient te onderzoeken van penitentiaire inrichtingen waar de opgeëiste persoon, volgens de informatie waarover zij beschikt, naar alle waarschijnlijkheid zal worden gedetineerd. Uit de hierboven vermelde informatie blijkt dat de opgeëiste persoon in eerste instantie in de
Rahova Penitentiary in Bucharestzal worden geplaatst en daarna naar alle waarschijnlijkheid in het
closed regimein
Craiova Penitentiary.
Aan de hand van een globale beoordeling van alle gegevens waarover zij beschikt, gaat de rechtbank uit van de geboden zekerheid in voorgaande garantie. [6] De rechtbank is, gelet op deze individuele detentiegarantie van de Roemeense autoriteiten, van oordeel dat er voor de opgeëiste persoon na overlevering geen reëel gevaar bestaat van een onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 4 Handvest. Het algemene gevaar dat de rechtbank ten aanzien van de detentieomstandigheden in Roemeense penitentiaire inrichtingen heeft aangenomen, wordt door de garantie namelijk uitgesloten ten aanzien van de opgeëiste persoon. Daarom vormen de detentieomstandigheden geen beletsel voor het toestaan van de overlevering.

7.Beslissing

HEROPENTen
SCHORSThet onderzoek voor onbepaalde tijd, om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen de onder 3 geformuleerde vragen te stellen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit;
BEPAALTdat de zaak uiterlijk 10 dagen voor 21 maart 2025 (het einde van de beslistermijn) opnieuw op zitting moet worden gepland;
BEVEELTde oproeping van de opgeëiste persoon tegen nader te bepalen datum en tijdstip, met tijdige kennisgeving daarvan aan zijn raadsman.
BEVEELTde oproeping van een tolk voor de Roemeense taal tegen nader te bepalen datum en tijdstip.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. J.P.W. Helmonds, voorzitter,
mrs. M.C.M. Hamer en M. Westerman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.P. van Kessel, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 26 februari 2025.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Zie o.a. Rb. Amsterdam, 4 mei 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:2513.
5.Hof van Justitie van de Europese Unie, 25 juli 2018, zaak ML (C-220/18 PPU, ECLI:EU:C:2018:589), punt 87.
6.Hof van Justitie van de Europese Unie, 25 juli 2018, zaak ML (C-220/18 PPU, ECLI:EU:C:2018:589), punt 114.