ECLI:NL:RBAMS:2025:1014

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 februari 2025
Publicatiedatum
18 februari 2025
Zaaknummer
24-027517
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doorbreking van het verschoningsrecht van advocaten in het kader van een strafrechtelijk onderzoek naar omkoping en oplichting

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 11 februari 2025 uitspraak gedaan in een beklagprocedure van twee advocaten, [klager 1] en [klager 2], tegen de beslissing van de rechter-commissaris om geluidsbestanden, die onder het verschoningsrecht vallen, ter beschikking te stellen aan het Openbaar Ministerie. De zaak draait om verdenkingen van omkoping en oplichting van een selectiefunctionaris van de Dienst Justitiële Inrichtingen door [klager 2]. De rechtbank oordeelt dat er sprake is van een redelijke verdenking van een buitengewoon ernstig strafbaar feit jegens [klager 2], en dat de gegevens waarop het verschoningsrecht van toepassing is, essentieel zijn voor het onderzoek. De rechtbank stelt vast dat de inhoud van de gegevens niet de kern van het verschoningsrecht raakt en dat de inbreuk op het verschoningsrecht van [klager 1] beperkt is. De rechtbank concludeert dat er zeer uitzonderlijke omstandigheden zijn die rechtvaardigen dat het maatschappelijk belang van waarheidsvinding prevaleert boven het verschoningsrecht. De beklagen van beide advocaten worden ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Strafrecht
Zittingsplaats Amsterdam
raadkamernummer : 24-027517
datum : 11 februari 2025
beslissing van de meervoudige raadkamer op het beklag op grond van artikel 98 jo. 552a Wetboek van Strafvordering van:

[klager 1] ,

geboren op [geboortedag] 1989,
woonplaats kiezend op het kantoor van mr. A.C. Huisman advocaat te Deventer, (Sluisstraat 8, 7411 EG Deventer),
hierna te noemen: [klager 1] ,
en

[klager 2] ,

geboren op [geboortedag] 1978 te [geboorteplaats] ,
woonplaats kiezend op het kantoor van mr. P.M. Breukink, advocaat te Arnhem (Jansbinnensingel 27-1, 6811 AL Arnhem),
hierna te noemen: [klager 2] .

Feiten

Vooraf
Vanaf 18 augustus 2017 zijn [klager 2] en [klager 1] als advocaat werkzaam bij [naam advocatenkantoor] advocaten, inmiddels – na een structuurwijziging maar feitelijk binnen dezelfde kantoororganisatie – [naam advocatenkantoor] geheten. Vanaf november 2017 tot en met 29 mei 2020 was wijlen [naam directeur] kantoordirecteur van dit advocatenkantoor.
Mediaberichten
Vanaf januari 2024 wordt in diverse media melding gemaakt van mogelijke omkoping, dan wel een poging hiertoe, van een selectiefunctionaris van de Dienst Justitiële Inrichtingen (hierna: DJI) door [klager 2] .
Op 3 april 2024 wordt op de website geenstijl.nl een geluidsopname gepubliceerd van een gesprek waaraan volgens de website [naam directeur] , [klager 2] en [klager 1] zouden deelnemen. De inhoud van dit gesprek zou zien op het feit waarvan [klager 2] wordt verdacht. Volgens de website is het bestand bij hen terechtgekomen via ‘de drie musketiers’.
De verdenking
Sinds 14 maart 2024 heeft het onderzoeksteam contact met een getuige, die in 2018 van [klager 2] het aanbod zou hebben gekregen om voor € 12.000,- een gunstiger detentieverloop te kunnen realiseren. Hiervoor zou een selectiefunctionaris, een oude studievriendin van [klager 2] , € 10.000,- ontvangen, waarbij er voor [klager 2] € 2.000,- overbleef. Dit zou hij eerder hebben gedaan bij een andere gedetineerde, die € 8.000,- zou hebben betaald aan [klager 2] .
Rapporten van de Deken en de DJI
Op 27 maart 2024 heeft de deken van de Amsterdamse Orde van Advocaten (hierna: de deken) de conclusies van haar onderzoek (naar aanleiding van de berichtgeving in de media) gepubliceerd op hun website. De deken heeft geen aanwijzingen kunnen vinden voor omkoping van selectiefunctionarissen of pogingen daartoe [klager 2] . Wel heeft hij zich volgens haar ongepast uitgelaten naar een cliënt om betaling van een factuur te verkrijgen.
Op 4 april 2024 publiceerde de DJI een persbericht waarin stond dat het Bureau Integriteit (BI) heeft geconcludeerd dat het niet aannemelijk is dat er sprake is van een integriteitschending.
De verstrekte geluidsbestanden
Op 5 april 2024 (daags na het rapport van de DJI) werd via het algemene mailadres van de Rijksrecherche een mail ontvangen, afkomstig van ‘ [e-mailadres] ’. De mail had als onderwerp ‘ [onderwerp] @’. Deze e-mail bevatte (links naar) zeven geluidsbestanden, die direct door een digitaal rechercheur zijn veiliggesteld, gescand op virussen en in een aparte geheimhoudersregistratie zijn opgeslagen, zodat het onderzoeksteam er geen toegang toe had.
De vordering van de officier van justitie
Op 3 juli 2024 heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechter-commissaris zal beoordelen of sprake is van geheimhoudersinformatie en, zo ja, dan ook te beoordelen of desalniettemin tot het ter beschikking stellen aan het onderzoeksteam kan worden overgegaan.
De werkwijze van de rechter-commissaris
Op 29 juli 2024 heeft de rechter-commissaris uit handen van één van de twee geheimhoudingsfunctionarissen een beveiligde USB stick ontvangen, met daarop zowel de geluidsbestanden als de schriftelijke uitwerking daarvan.
Op 24 september 2024 heeft de rechter-commissaris het standpunt ingewonnen van de Amsterdamse deken, die zich op het standpunt stelde dat sprake was van geheimhoudersinformatie.
Op 15, respectievelijk 16 oktober 2024 heeft de rechter-commissaris het standpunt ingewonnen van verdachte, [klager 2] en, klager, [klager 1] . Beiden stelden zich op het standpunt dat sprake was van geheimhoudersinformatie.
Het oordeel van de rechter-commissarisOp 25 oktober 2024 heeft de rechter-commissaris ten aanzien van vier van de zeven geluidsbestanden de standpunten van klagers (en de deken) gevolgd dat sprake is van geheimhoudersinformatie. Ten aanzien van drie geluidsbestanden heeft de rechter-commissaris geoordeeld dat weliswaar sprake is van geheimhoudersinformatie, maar ook dat sprake is van zeer uitzonderlijke omstandigheden op grond waarvan de waarheidsvinding dient te prevaleren boven het belang dat het verschoningsrecht dient. Er is immers “
een serieuze verdenking dat een advocaat ten behoeve van een cliënt een selectiefunctionaris heeft omgekocht om een gunstiger detentieverloop te realiseren, ofwel dat deze advocaat een cliënt heeft geprobeerd op te lichten met de suggestie dat hij, de advocaat, een selectiefunctionaris kan omkopen voor een gunstiger detentieverloop. De publieke versie van het rapport van de deken van 27 maart 2024 - de enige versie waarvan de rechter commissaris kennis heeft - neemt deze verdenking niet weg.” Ook wordt gewezen op de essentiële rol van een advocaat binnen de rechtsstaat, het belang van integriteit, het (maatschappelijk) vertrouwen in de advocatuur en de rechtspleging en de nodige maatschappelijke beroering. Tot slot wordt nog opgemerkt dat de inbreuk op het verschoningsrecht van [klager 1] beperkter is: het betrof immers niet zijn eigen cliënt en zijn inbreng in de ‘driegesprekken’ is beperkt.
Aan het vereiste van subsidiariteit is bovendien voldaan, waarbij een rol speelt dat [naam directeur] niet meer in leven is.
Vervolgens heeft de rechter-commissaris delen van de gesprekken (die zich lenen voor waarheidsvinding) ter beschikking gesteld aan de officier van justitie.
Het beklag van [klager 1] en [klager 2]
De klaagschriften van [klager 2] en [klager 1] verzetten zich tegen de beslissing van de rechter-commissaris van 25 oktober 2024.

Procedure

Het beklag van [klager 2] is op 8 november 2024 ter griffie van deze rechtbank ontvangen.
Het beklag van [klager 1] is op 6 november 2024 ter griffie van deze rechtbank ontvangen.
Het Openbaar Ministerie heeft op voorhand zijn standpunt schriftelijk kenbaar gemaakt.
De rechtbank heeft op 28 januari 2025 het beklag in besloten raadkamer behandeld.
De rechtbank heeft [klager 2] en zijn advocaat, mr. P.M. Breukink, [klager 1] (via videoverbinding) en zijn advocaat, mr. A.C. Huisman, en de officier van justitie in besloten raadkamer gehoord.

Beklag

Het beklag strekt tot vernietiging van de inbeslaggenomen geheimhoudersinformatie, te weten de (fragmenten van de) drie geluidsbestanden waarvan de rechter-commissaris heeft geoordeeld dat het verschoningsrecht moet wijken voor de waarheidsvinding.
Namens [klager 2] en [klager 1] zijn de volgende standpunten ingenomen
Het OM heeft ten onrechte geen vordering ex artikel 126ng (na machtiging van de rechtercommissaris) aan de verkrijging van de geluidsbestanden ten grondslag gelegd;
Bij de selectie van de gesprekken door de rechter-commissaris is het verschoningsrecht onvoldoende gewaarborgd;
De afbakening van de fragmenten die worden vrijgegeven is onvoldoende precies;
De rechter-commissaris heeft op onbegrijpelijke gronden geoordeeld dat sprake is van uitzonderlijke omstandigheden en de beslissing is ook onbegrijpelijk gemotiveerd;
Er is ten onrechte geconcludeerd dat is voldaan aan de eis van subsidiariteit; en
De verstrekking is niet noodzakelijk en niet proportioneel.
Ter zitting is namens [klager 2] en [klager 1] aanvullend het volgende naar voren gebracht
7) Het Openbaar Ministerie had het strafrechtelijk onderzoek niet mogen baseren op de in de media verschenen berichten, nu juist op die informatie het verschoningsrecht van toepassing is. Ook openbaar gemaakte verschoningsgerechtigde informatie geniet immers de bescherming van het verschoningsrecht. Hierbij hebben de advocaten van [klager 2] en [klager 1] meermaals gewezen op de conclusie van advocaat-generaal Spronken van 3 december 2024 (ECLI:NL:PHR:2024:1301).
Ten slotte is namens [klager 2] aanvullend het volgende naar voren gebracht
8) Er is nog geen begin van een verdenking jegens [klager 2] . Dit wordt ondersteund door de rapporten van de deken en de DJI. Als al sprake zou zijn van een verdenking, dan is deze verdenking weinig ernstig en leent deze zich niet voor strafrechtelijke vervolging.

Standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het beklag van zowel [klager 2] , als [klager 1] ongegrond moet worden verklaard.
Puntsgewijs heeft de officier van justitie als volgt op de argumenten van [klager 2] en [klager 1] gereageerd.
Zowel de Rijksrecherche als het Openbaar Ministerie hebben zich gehouden aan de voorschriften die voortvloeien uit de wet en uit de jurisprudentie ten aanzien van het beslag en het verschoningsrecht.
Uit het verzoek van de rechter-commissaris blijkt duidelijk dat klager is gevraagd om zijn standpunt te geven over de vraag of de opgenomen gesprekken onder het verschoningsrecht vallen. Dat klager dat verzoek ook zo begrepen heeft, blijkt uit zijn reactie, waarin hij aangeeft dat dat wat hem betreft het geval is. De rechter-commissaris heeft dat standpunt ook gevolgd, maar vervolgens ook geoordeeld dat sprake is van zeer uitzonderlijke omstandigheden.
De rechter-commissaris heeft de fragmenten tot op de honderdste seconde afgebakend. Er is geen aanleiding om te concluderen dat de selectie in zijn geheel onvoldoende nauwkeurig is geweest.
De rechter-commissaris heeft de uitzonderlijke omstandigheden die een doorbreking van het verschoningsrecht ten behoeve van de waarheidsvinding rechtvaardigen voldoende onderbouwd en voldaan aan de eisen die de Hoge Raad daaraan stelt. Daarbij wordt opgemerkt dat ook vanuit de beroepsgroep van de advocatuur onrust is ontstaan over de publicaties en over de mogelijkheid dat een advocaat ten behoeve van een cliënt een ambtenaar van de DJI heeft omgekocht dan wel dat een advocaat een cliënt heeft opgelicht en/of heeft proberen op te lichten met de boodschap dat hij een selectiefunctionaris kon omkopen.
Aan het vereiste van subsidiariteit is voldaan, want er is geen andere manier om aan deze informatie te komen.
Ook is de verstrekking van de geluidsbestanden noodzakelijk en proportioneel. In de woorden van de officier van justitie: zonder deze geluidsbestanden is er geen zaak.
Het Openbaar Ministerie mag een onderzoek ook starten op basis van openbaar toegankelijke informatie. Mocht de rechtbank echter het standpunt van de advocaten volgen, dan houdt de zaak op.
Er is wel degelijk sprake van een redelijke verdenking, in bovendien een unieke zaak. Daarnaast is de verdenking, mede gelet op de context, bijzonder ernstig. Zowel de deken, als de DJI heeft zijn eigen domein en onderzoeksmiddelen, maar dat kan niet in de plaats komen van een strafrechtelijk onderzoek onder leiding van het Openbaar Ministerie.

Beoordeling

De rechtbank stelt met betrekking tot het beroep op het verschoningsrecht het volgende voorop.
De aard van de hier aan de orde zijnde bevoegdheid tot verschoning brengt mee dat het oordeel over de vraag of brieven of geschriften object van de bevoegdheid tot verschoning uitmaken, in beginsel toekomt aan de advocaat. Dit standpunt dient door de organen van politie en justitie te worden geëerbiedigd, tenzij redelijkerwijze geen twijfel erover kan bestaan dat dit standpunt onjuist is.
De rechtbank stelt aan de hand van de stukken en het onderzoek in raadkamer de volgende feiten en omstandigheden vast.
Het gebruik van mediaberichten in de opsporing
In elk geval sinds 6 juni 2024 (de datum van het proces-verbaal van verdenking) is een verdenking ontstaan jegens [klager 2] dat hij zich – in zijn hoedanigheid van advocaat – schuldig zou hebben gemaakt aan (poging tot) omkoping, dan wel (poging tot) oplichting. De verdenking is mede ontstaan naar aanleiding van berichtgeving in diverse media sinds januari 2024. De rechtbank merkt hierover op dat het Openbaar Ministerie wel degelijk bevoegd is een strafrechtelijk onderzoek op te starten naar aanleiding van openbare informatie, óók als deze informatie verschoningsgerechtigde informatie bevat. De veel aangehaalde conclusie van advocaat-generaal Spronken wordt door de advocaten veel te ruim geïnterpreteerd, nu deze conclusie ziet op een andere situatie. In die situatie ging het erom dat als verschoningsgerechtigde informatie aan één instantie is verstrekt, dat er volgens Spronken niet toe mag leiden dat ook andere instanties kennis mogen nemen van die informatie. Dat laatste doet zich hier echter niet voor. De visie van de advocaten is niet alleen onjuist, maar ook rechtens en maatschappelijk absoluut onwenselijk, omdat het zou betekenen dat het Openbaar Ministerie op geen enkel maatschappelijk signaal met betrekking tot verschoningsgerechtigd materiaal zou mogen reageren.
Hiermee wordt de klacht van de advocaten onder 7) verworpen.
De door het Openbaar Ministerie gevolgde procedure
De rechtbank is verder van oordeel dat het Openbaar Ministerie de enige juiste procedure heeft gevolgd op het moment dat op 5 april 2024 van een anonieme afzender de zeven geluidsbestanden werden ontvangen. Noch de wet, noch de jurisprudentie staat er aan in de weg dat het Openbaar Ministerie deze bestanden onderzoekt en zo mogelijk betrekt in een strafrechtelijk onderzoek. Daarbij komt dat het Openbaar Ministerie direct, dus voordat de inhoud van de geluidsbestanden bekend was, een geheimhoudersfunctionaris heeft ingeschakeld, waardoor het onderzoeksteam geen inzage kreeg in de informatie voordat die door de rechter-commissaris was beoordeeld.
Hiermee wordt de klacht van de advocaten onder 1) verworpen.
De werkwijze van de rechter-commissaris
Bij het inwinnen van de standpunten van [klager 2] en [klager 1] heeft de rechter-commissaris hen verzocht een standpunt in te nemen “ten aanzien van het verschoningsrecht met betrekking tot de opgenomen gesprekken”. Zowel [klager 2] , als [klager 1] stelde zich op het standpunt dat ten aanzien van alle gesprekken sprake was van verschoningsgerechtigde informatie, wat in de weg zou staan aan verstrekking aan het onderzoeksteam. Vervolgens volgde de rechter-commissaris het standpunt van [klager 2] en [klager 1] ten aanzien van vier van de zeven gesprekken, maar ten aanzien van fragmenten in de drie overige gesprekken was de rechter-commissaris van oordeel dat sprake was van uitzonderlijke omstandigheden die een doorbreking van het verschoningsrecht rechtvaardigden. Wellicht hadden [klager 2] en [klager 1] niet kunnen voorzien dat de rechter-commissaris de geluidsbestanden per fragment zou beoordelen, maar zij hadden zich reeds op het standpunt gesteld dat sprake was van verschoningsgerechtigde informatie, een standpunt waar de rechter-commissaris in zekere zin in mee is gegaan. Vervolgens heeft de rechter-commissaris echter ten aanzien van enkele fragmenten geoordeeld dat sprake was van uitzonderlijke omstandigheden, op grond waarvan het verschoningsrecht moest wijken voor de waarheidsvinding. Dat is echter geen beslissing waar [klager 2] en [klager 1] (of hun advocaten) op dat moment in de procedure zich over mochten uitlaten; daar is deze beklagprocedure ex art. 98 jo. 552a Sv voor bedoeld (ECLI:NL:HR:2002:AD5297, ro. 5.4.3). De werkwijze van de rechter-commissaris bevat in dat opzicht dan ook geen gebreken.
Hiermee wordt de klacht van de advocaten onder 2) verworpen.
De selectie en afbakening van de gesprekken
Er is gesteld dat sprake is van enkele verschillen tussen de door de rechter-commissaris afgebakende tijdstippen (kennelijk aan de hand van de transcripties) en de geluidsopnames. Deze verschillen zijn in tijdsduur beperkt, namelijk tot hooguit enkele seconden. Ten aanzien van deze marginale verschillen is door (de advocaten van) [klager 2] en [klager 1] onvoldoende onderbouwd dat het oordeel van de rechter-commissaris (dat ten aanzien daarvan sprake is van zeer uitzonderlijke omstandigheden op grond waarvan het verschoningsrecht mag worden doorbroken) onjuist zou zijn. De enkele omstandigheid dat sprake zou zijn van enige zeer geringe verschillen, is op zichzelf dan ook onvoldoende om de gehele werkwijze van de rechter-commissaris als onzorgvuldig te kwalificeren en het beklag gegrond te verklaren. Wel zal de rechtbank de rechter-commissaris opdracht geven om, in het licht van het hierover gevoerde verweer, proces-verbaal op te maken om duidelijkheid te verschaffen omtrent de precieze afbakening van de fragmenten ten aanzien waarvan hij van oordeel is dat het verschoningsrecht mag worden doorbroken.
Hiermee wordt de klacht van de advocaten onder 3) verworpen.
Zeer uitzonderlijke omstandigheden
Zoals eerder door de rechter-commissaris is overwogen in zijn beslissing van 25 oktober 2024 is het de vraag of de fragmenten van de drie geluidsbestanden onder het verschoningsrecht van [klager 2] en [klager 1] vallen. Een advocaat komt namelijk
alleen een verschoningsrecht toe met betrekking tot wetenschap die hij in de normale uitoefening van zijn beroep heeft gekregen (zie ook HR 12 maart 2024, rov. 6.2.1). Gelet op de aard van de verdenking en de inhoud van de gesprekken is het de vraag of dat aan de orde was. Net als de rechter-commissaris zal de rechtbank (het antwoord op) deze vraag echter in het midden laten en zich richten op de vervolgvraag of, als al sprake zou zijn van verschoningsgerechtigde informatie, het belang dat het verschoningsrecht dient, zou moeten wijken voor het belang van de waarheidsvinding. De vraag ligt dan ook voor of sprake is van zeer uitzonderlijke omstandigheden op grond waarvan het verschoningsrecht van klager zou moeten worden doorbroken ten behoeve van de waarheidsvinding. De rechtbank stelt bij de beoordeling daarvan het volgende voorop.
Het verschoningsrecht van de advocaat is niet absoluut. Er zijn immers zeer uitzonderlijke omstandigheden denkbaar waarin het belang dat de waarheid aan het licht komt – ook ten aanzien van datgene waarvan de wetenschap de advocaat als zodanig is toevertrouwd – moet prevaleren boven het verschoningsrecht. Dit brengt mee dat de toestemming van de advocaat voor kennisneming van inbeslaggenomen gegevens die onder het verschoningsrecht vallen in zeer uitzonderlijke omstandigheden niet nodig is.
De beantwoording van de vraag welke omstandigheden als zeer uitzonderlijk moeten worden aangemerkt, laat zich niet in een algemene regel samenvatten. De enkele omstandigheid dat een advocaat als verdachte wordt aangemerkt is in ieder geval niet toereikend, maar wel de verdenking van een ernstig strafbaar feit. Dan zal het belang van die cliënten dat zij ervan moeten kunnen uitgaan dat de advocaat geheim houdt hetgeen zij hem in die criminele aangelegenheid hebben toevertrouwd moeten wijken voor het belang dat de waarheid aan het licht komt (Vgl. ECLI:NL:HR:2009:BH7284). Bij de beoordeling of sprake is van zeer uitzonderlijke omstandigheden die de doorbreking van het verschoningsrecht van een advocaat rechtvaardigen, dienen de volgende factoren in aanmerking te worden genomen:
  • de aard en ernst van de verdenking in de strafzaak,
  • de omstandigheid of het een tegen de advocaat bestaande verdenking betreft,
  • het belang van de betreffende gegevens voor het strafrechtelijk onderzoek, en
  • de vraag of de betreffende gegevens niet op andere wijze kunnen worden verkregen.
Aard en ernst van de verdenking[klager 2] wordt ervan verdacht zich te hebben schuldig gemaakt aan (poging tot) oplichting van een cliënt, dan wel (poging tot) omkoping van een ambtenaar in functie. De verdenking bestaat erin dat [klager 2] een van deze strafbare feiten heeft begaan in zijn hoedanigheid van advocaat. Volgens de advocaat van [klager 2] is dit niet alleen een “weinig ernstige” verdenking, er zou überhaupt geen begin van een verdenking jegens [klager 2] zijn.
De rechtbank kan de advocaat niet volgen in deze stellingen. Dat er nog geen begin van een verdenking zou zijn, is, gelet op het (door de advocaat van [klager 2] in deze procedure ingebrachte) proces-verbaal van verdenking van 6 juni 2024 en de beslissing van de rechter-commissaris van 25 oktober 2024, een onbegrijpelijk standpunt. Uit deze stukken, en met name uit de daarin opgenomen passages van de geluidsbestanden, blijkt naar het oordeel van de rechtbank namelijk duidelijk een redelijke verdenking. Hier doen de rapporten van de deken en de DJI niets aan af. De door hen ingestelde onderzoeken vonden immers telkens plaats met beperkte onderzoeksmiddelen en enkel binnen het eigen domein, wat in beide gevallen een significant ander domein betreft dan een strafrechtelijk onderzoek onder leiding van het Openbaar Ministerie. Bovendien heeft het Openbaar Ministerie, net als de rechtbank, geen inzage gehad in het volledige rapport van de deken, waardoor het Openbaar Ministerie des te meer gerechtigd is onderzoek te doen.
Het betreft verder een verdenking van een buitengewoon ernstig feit. Het gaat immers om een verdenking dat een advocaat een cliënt zou hebben opgelicht, dan wel een selectiefunctionaris van de DJI zou hebben omgekocht. Nu de verdenking eruit bestaat dat het feit door een advocaat is gepleegd, zou, bij een bewezenverklaring, sprake zijn van een grove integriteitsschending die ook nog eens in negatieve zin afstraalt op de gehele advocatuur als beroepsgroep. Dat dit een “weinig ernstig” feit zou zijn, vindt de rechtbank, gelet op de bijzondere aard van de verhouding tussen een advocaat en zijn of haar cliënt geen begrijpelijk standpunt
Hiermee wordt de klacht van de advocaat van [klager 2] onder 8) verworpen.
Een tegen een advocaat bestaande verdenking
In het geval van [klager 2] is sprake van een verdenking tegen hemzelf als advocaat, terwijl in het geval van [klager 1] hij zelf niet als verdachte is aangemerkt. In hoeverre dit van belang is voor de uitkomst van deze procedure (voor zowel [klager 2] , als [klager 1] ), zal de rechtbank hieronder (in de conclusie) meewegen.
Het belang van de gegevens voor het strafrechtelijk onderzoek
De gegevens zijn van essentieel belang voor het strafrechtelijk onderzoek. Immers, zo is de rechtbank gebleken uit onder meer het proces-verbaal van verdenking van 6 juni 2024 en de beslissing van de rechter-commissaris van 25 oktober 2024, een aanzienlijk deel van de verdenking en mogelijk bewijs zal gelegen zijn in de geluidsbestanden ten aanzien waarvan het verschoningsrecht is ingeroepen. Ook de officier van justitie heeft op de zitting het belang van de geluidsbestanden benadrukt. Ten behoeve van de waarheidsvinding zijn deze gegevens dan ook cruciaal.
Kunnen de gegevens op andere wijze worden verkregen?
Een situatie waarin deze specifieke gegevens op andere wijze kunnen worden verkregen, laat zich moeilijk voorstellen. Het gaat namelijk om informatie die, in beginsel, onder het verschoningsrecht valt en dus niet kan worden gebruikt in een strafrechtelijk onderzoek. De informatie is bovendien alleen maar beschikbaar bij de twee personen die zich op hun verschoningsrecht zouden kunnen beroepen ( [klager 2] en [klager 1] ). Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de derde deelnemer aan de bewuste gesprekken ( [naam directeur] ) niet meer in leven is.
De aard van de gegevens
De rechtbank zal enkele aanvullende opmerkingen maken aangaande de aard en inhoud van de gegevens. Het gaat om drie opgenomen gesprekken, namelijk een gesprek tussen een voormalig cliënt van [klager 2] en [naam directeur] en twee gesprekken tussen de drie (voormalig) kantoorgenoten [klager 2] , [klager 1] en [naam directeur] . Ten aanzien van [klager 1] (klager) geldt dat hij een beperkte rol speelt. Het betreft immers niet zijn cliënt met wie is gesproken en zijn inbreng in de gesprekken is beperkt. Dat maakt dat ook een eventuele inbreuk op zijn verschoningsrecht beperkt van aard is. Daarbij komt dat in de driegesprekken niet wordt gesproken over een strafzaak, processtrategie of evidente zaken die het verdedigingsbelang dienen, maar vooral hoe een dubieuze kwestie zowel intern, als extern het beste kan worden afgewikkeld. De rechtbank meent dan ook dat de gegevens in elk geval niet tot de kern van het verschoningsrecht kunnen worden gerekend, wat meespeelt bij de weging of het belang dat het verschoningsrecht dient zou moeten prevaleren boven het belang van de waarheidsvinding.
Conclusie
Als de rechtbank het voornoemde samenvat: er is sprake van een redelijke verdenking van een buitengewoon ernstig strafbaar feit jegens een advocaat ( [klager 2] ). De gegevens waarop het verschoningsrecht van toepassing is, zijn essentieel voor het onderzoek naar de verdenking jegens [klager 2] en kunnen niet op andere wijze worden verkregen. Hierbij is bovendien van belang dat de inhoud van de gegevens weliswaar binnen het domein van het verschoningsrecht vallen (en als zodanig worden getoetst), maar niet de kern ervan raken. Ten aanzien van [klager 1] geldt verder dat zijn rol en inbreng en daarmee de inbreuk op zijn verschoningsrecht, beperkt is. Weliswaar is de verdenking gericht tegen [klager 2] (als advocaat), maar gelet op de aard en inhoud van de gesprekken (zie hiervoor) is de rechtbank van oordeel dat ook ten aanzien van [klager 1] (ook kijkend naar zijn summiere inbreng in de gesprekken) een doorbreking van zijn verschoningsrecht (als niet-verdachte verschoningsgerechtigde) gerechtvaardigd is.
De rechtbank is al met al van oordeel dat sprake is van zeer uitzonderlijke omstandigheden waardoor het maatschappelijk belang van de waarheidsvinding dient te prevaleren boven het maatschappelijk belang van het verschoningsrecht van [klager 2] en [klager 1] en de daarmee samenhangende beperkingen van de uitoefening van de beslag- en doorzoekingsbevoegdheden.
Hiermee wordt de klacht van de advocaten onder 4), 5) en 6) verworpen.
De rechtbank zal daarom het beklag van zowel [klager 2] , als [klager 1] ongegrond verklaren.
De rechtbank sluit af met een algemene overweging. De rechtbank onderkent het grote belang dat het verschoningsrecht dient en het is met recht een hoeksteen van de rechtsstaat te noemen. Verschoningsgerechtigden en hun cliënten moeten immers in alle vrijheid met elkaar kunnen communiceren, waarbij zij er op moeten kunnen vertrouwen dat deze communicatie niet naar buiten komt, of ter beschikking wordt gesteld aan opsporingsinstanties. De keerzijde van dit grote belang is echter, dat als sprake is van een redelijke verdenking van een ernstig strafbaar feit jegens een verschoningsgerechtigde, deze verdenking ook uiterst serieus wordt genomen.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beklag, van zowel [klager 2] , als [klager 1] ongegrond.
De rechtbank geeft de rechter-commissaris opdracht proces-verbaal op te maken om duidelijkheid te verschaffen omtrent de precieze afbakening van de passages ten aanzien waarvan hij reeds heeft vastgesteld dat sprake is van zeer uitzonderlijke omstandigheden op basis waarvan het verschoningsrecht van [klager 2] en [klager 1] mag worden doorbroken.
Deze beslissing is gegeven door
mr. R.A. Overbosch, voorzitter,
mrs. D. Bode en A.M. Grüschke, rechters
in tegenwoordigheid van mr. J.B.P. Terwindt, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 11 februari 2025.