ECLI:NL:RBAMS:2025:10072

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 november 2025
Publicatiedatum
16 december 2025
Zaaknummer
25-026140 (voorheen: 017475-24)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenbeslissing in Klaagschriftprocedure met betrekking tot geheimhoudersgegevens en Europees Onderzoeksbevel

Op 26 november 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam een tussenbeslissing genomen in een klaagschriftprocedure met betrekking tot de uitvoering van een Europees Onderzoeksbevel (EOB). De rechtbank heeft aanvullende informatie opgevraagd aan de Letse autoriteiten over de omgang met geheimhoudersgegevens die zijn aangetroffen op in beslag genomen informatiedragers. De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat het filterproces van geheimhoudersgegevens is afgerond, wat betekent dat de uitvoering van het EOB mogelijk gedeeltelijk kan worden geweigerd op basis van artikel 5.4.4 van het Wetboek van Strafvordering. Dit artikel stelt dat de uitvoering van een EOB kan worden geweigerd als deze in strijd is met een geldend voorrecht of immuniteit, waaronder het verschoningsrecht valt.

De rechtbank heeft het onderzoek in raadkamer heropend om de officier van justitie en de raadsman de gelegenheid te geven om schriftelijk te reageren op vragen die de rechtbank heeft geformuleerd voor overleg met de Letse autoriteiten. De vragen zijn gericht op de functionele verschoningsrechten in Letland en de wijze waarop Letland omgaat met verschoningsgerechtigde informatie in nationale onderzoeken. De rechtbank heeft ook verwezen naar eerdere tussenbeslissingen van 15 april, 1 juli en 29 oktober 2025, waarin relevante overwegingen zijn opgenomen.

In de beslissing heeft de rechtbank aangegeven dat de officier van justitie de voorgestelde vragen zelf kan voorleggen aan de Letse autoriteiten. De rechtbank heeft het onderzoek heropend en bepaald dat de zaak vóór 21 januari 2026 opnieuw moet worden behandeld in raadkamer. De klager en zijn raadsman moeten worden opgeroepen voor deze zitting.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

RK nummer: 25-026140 (voorheen: 017475-24)
Datum beschikking: 26 november 2025
TUSSEN-
BESCHIKKING
op het klaagschrift
ex artikel 5.4.10 in verbinding met artikel 552a van het Wetboek van Strafvorderingvan:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteland] op [geboortedag] 1976,
domicilie kiezende te [adres],
klager.

1.Procesgang

Voor de procesgang tot en met de tussenbeslissing van 29 oktober 2025 verwijst de rechtbank naar punt 1 van die tussenbeslissing. [1]
Tussenbeslissing 29 oktober 2025
De rechtbank heeft vastgesteld dat het filterproces van eventuele geheimhoudersgegevens onder de in beslag genomen gegevens is afgerond. Als resultaat van het filterproces zijn meerdere gegevens op de informatiedragers aangemerkt als geheimhoudersgegevens. Dit betekent dat de uitvoering van het EOB partieel zou kunnen worden geweigerd op grond van artikel 5.4.4, eerste lid, aanhef en onder a Sv, namelijk voor zover deze uitvoering ziet op de geheimhouders-gegevens op de inbeslaggenomen informatiedragers. Op grond van dat artikel kan de erkenning of uitvoering van een EOB pas (partieel) worden geweigerd, wanneer na overleg met de uitvaardigende staat en nadat indien nodig de uitvaardigende autoriteit is verzocht om onverwijld aanvullende gegevens te verstrekken, moet worden vastgesteld dat de uitvoering van het bevel onverenigbaar is met een krachtens Nederlands recht geldend voorrecht of immuniteit waaronder mede wordt verstaan een verschoningsrecht.
De rechtbank heeft het onderzoek in raadkamer heropend om de raadsman en officier van justitie in de gelegenheid te stellen om zich in een schriftelijke ronde uit te laten over de door de rechtbank geformuleerde vragen die in het overleg met de uitvaardigende justitiële autoriteit moeten worden gesteld.
Schriftelijke ronde
De officier van justitie heeft bij e-mail van 12 november 2025 aan de rechtbank de hierna opgenomen aanvullende vragen voorgesteld.
1) Wie hebben in Letland een functioneel verschoningsrecht?
2) Wat houdt het verschoningsrecht in het strafproces in Letland in?
3) Hoe gaat Letland om met verschoningsgerechtigde informatie in nationale onderzoeken?
4) Past Letland een vergelijkbaar filterproces toe wanneer het een EOB uitvoert ten behoeve het buitenland en in dat kader stukken/data in beslag neemt?
5) Hoe zou Letland omgaan met informatie (data) die, zoals in deze zaak, afkomstig zijn uit Nederland? Worden deze gefilterd?
6) Maakt het verschil dat in Nederland reeds een filteringsproces heeft plaatsgevonden?
7) Zoals het er nu uitziet, zijn er data door een Nederlandse rechter-commissaris ontoegankelijk gemaakt. Dat betekent dat Letland een niet-intacte dataset krijgt. Hoe wordt daarmee omgegaan in Letland? Levert dat mogelijk problemen op, in de zin van mogelijk onvolledige informatie dan wel het onthouden van de mogelijkheid voor de deelnemers aan het strafproces om naar nationaal recht een compleet beeld te krijgen en daaraan te toetsen?
Ter toelichting heeft de officier van justitie opgemerkt dat de door de rechtbank geformuleerde vragen nu zijn toegespitst op de situatie waarin zich mogelijk corpora of instrumenti delicti tussen de uitgegrijsde stukken bevinden. De officier van justitie heeft voorgesteld de vragen van de rechtbank in te leiden met de door haar geformuleerde vragen.
Bij e-mail van 12 november 2025 heeft de raadsman de rechtbank bericht dat hij geen aanvullende vragen heeft.

2.Tussenbeslissingen 15 april 2025, 1 juli 2025 en 29 oktober 2025

De rechtbank verwijst allereerst naar haar overwegingen in de tussenbeslissingen van 15 april 2025, 1 juli 2025 en 29 oktober 2025. Deze overwegingen dienen hier als herhaald en ingelast te worden beschouwd.

3.Het oordeel van de rechtbank

De eerste door de rechtbank voorgestelde vraag ziet, zoals de officier terecht opmerkt, op de mogelijkheid dat zich onder de inbeslaggenomen geheimhoudersgegevens zogenoemde corpora of instrumenti delicti bevinden. Ter verduidelijking aan de Letse autoriteiten wat naar Nederlands recht zou kunnen leiden tot doorbreking van het verschoningsrecht, lijkt het de rechtbank verstandig om de vragen in te leiden met een korte samenvatting van het juridisch kader, bijvoorbeeld zoals door de rechtbank weergegeven in de tussenbeslissing van 29 oktober 2025, althans op een wijze die de officier van justitie geraden acht.
Beantwoording van de door de officier van justitie voorgestelde aanvullende vragen acht de rechtbank voorshands niet noodzakelijk ter beoordeling van het onderhavige klaagschrift. De in artikel 5.4.4, eerste lid, aanhef en onder a, Sv bedoelde weigeringsgrond ziet immers op de situatie dat de uitvoering van het EOB
krachtens Nederlands rechtonverenigbaar is met een geldend voorrecht, waaronder het verschoningsrecht. Dit betreft een implementatie van artikel 11, eerste lid, aanhef en onder a, Richtlijn 2014/41/EU betreffende het Europees onderzoeksbevel in strafzaken, waarin ook wordt verwezen naar een voorrecht
volgens het recht van de uitvoerende staat. Beantwoording van de vragen 1 tot en met 6, die zien op de wijze waarop de Letse autoriteiten omgaan met mogelijk verschoningsgerechtigde gegevens op inbeslaggenomen gegevensdragers, zijn naar het voorshands oordeel van de rechtbank dan ook niet relevant bij de beoordeling van het onderhavige klaagschrift. De door de officier van justitie voorgestelde vraag 7 ziet, zo de rechtbank begrijpt, op de doorbrekingsgrond van het verschoningsrecht wegens uitzonderlijke omstandigheden. Daar ziet ook de door de rechtbank onder 2 voorgestelde vraag op. De rechtbank ziet geen aanleiding om die mogelijke uitzonderlijke omstandigheden al op voorhand deels in te vullen zoals door de officier van justitie voorgesteld.
Het voorgaande laat onverlet dat de officier van justitie, die immers in Nederland is aangewezen als de uitvoerende justitiële autoriteit als het gaat om de erkenning en tenuitvoerlegging van EOB’s, de door haar voorgestelde vragen zelf kan voorleggen aan de Letse autoriteiten, zodat zij op een volgende zitting nader kan toelichten waarom (de antwoorden op) de vragen bij de verdere beoordeling van het klaagschrift moeten worden betrokken.
De rechtbank zal het onderzoek daarom heropenen om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen (in ieder geval) de volgende vragen te stellen aan de Letse autoriteiten, alsmede eventuele nadere vragen die zij geraden acht:
Is er op dit moment aanleiding om te veronderstellen dat zich onder de inbeslaggenomen geheimhoudersgegevens stukken bevinden die voorwerp van het strafbare feit uitmaken of tot het begaan daarvan hebben gediend? Zo ja, kunt u concreet aangeven waarom dit het geval is?
Doet zich in het strafrechtelijk onderzoek de zeer uitzonderlijke omstandigheid voor dat de waarheidsvinding zwaarder weegt dan het verschoningsrecht van de betrokken advocaten? Zo ja, kunt u concreet aangeven waarom dit het geval is, waarbij u in het bijzonder aandacht besteed aan de volgende aspecten:
- de vraag of het gaat het om een tegen de verschoningsgerechtigde(n) bestaande verdenking;
- de aard en zwaarte van de delicten;
- de aard en de omvang van de gegevens; en
- de vraag in hoeverre de relevante gegevens op andere wijze kunnen worden verkregen.
3. Kunt u garanderen dat de gefilterde data slechts zullen worden geraadpleegd in de door de geheimhoudersfunctionaris verstrekte portable case van het programma AD-Lab en UFED rapport en, zo ja, welke concrete maatregelen zullen worden genomen om deze garantie na te komen?

4.Beslissing

De rechtbank:
- heropent het onderzoek in raadkamer om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen (in ieder geval) de onder paragraaf 3 vermelde vragen te stellen aan de Letse autoriteiten, alsmede eventuele nadere vragen die zij geraden acht;
- houdt de raadkamerbehandeling voor onbepaalde tijd aan;
- bepaalt dat de zaak vóór 21 januari 2026 weer op een raadkamerzitting bij mr. O.P.M. Fruytier moet worden aangebracht;
- beveelt de oproeping van klager en zijn raadsman, tegen de dag en het tijdstip waarop de behandeling in raadkamer wordt hervat.
Deze beslissing is op 26 november 2025 gegeven en in het openbaar uitgesproken door:
mr. O.P.M. Fruytier, voorzitter,
mrs. D.L.S. Ceulen en M.W. Speksnijder, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. E.A. Harland, griffier.