ECLI:NL:RBAMS:2024:911

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 februari 2024
Publicatiedatum
20 februari 2024
Zaaknummer
13/730004-20 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in verband met witwassen en handel in verdovende middelen

Op 16 februari 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een ontnemingszaak tegen een veroordeelde die beschuldigd werd van het verkrijgen van wederrechtelijk voordeel uit strafbare feiten, waaronder witwassen en handel in verdovende middelen. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie toegewezen en vastgesteld dat de veroordeelde een bedrag van € 515.423,99 aan wederrechtelijk verkregen voordeel heeft behaald. Dit bedrag is gebaseerd op een eenvoudige kasopstelling die aantoont dat de veroordeelde over grote contante bedragen beschikte zonder legale inkomsten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde niet in staat is geweest om aan te tonen dat deze contante bedragen legitiem waren verkregen, ondanks zijn beweringen dat hij inkomsten had uit optredens als artiest. De rechtbank heeft ook de argumenten van de verdediging, die stelde dat de vordering afgewezen moest worden, verworpen. De rechtbank heeft de betalingsverplichting verlaagd met € 5.000,- vanwege overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. Uiteindelijk is de veroordeelde verplicht om € 510.423,99 aan de Staat te betalen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/730004-20 (ontneming)
Datum uitspraak: 16 februari 2024
Vonnis van de meervoudige kamer van de rechtbank Amsterdam, op vordering van de officier van justitie als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, in de zaak, behorende bij de strafzaak met parketnummer 13/730004-20 tegen:
[veroordeelde] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1997,
nu gedetineerd te: [naam PI] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van de vordering van de officier van justitie, mr. A. Lobregt, en van wat de officier van justitie en de gemachtigde raadsman van veroordeelde, mr. W.S. de Zanger, voorafgaand en tijdens het onderzoek op de terechtzitting van 5 januari 2024 naar voren hebben gebracht.

2.De vordering

De officier van justitie heeft bij vordering van 7 november 2022 de rechtbank gevraagd het door veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel en het aan de Staat te betalen bedrag vast te stellen op € 465.993,93. In de rapportage met de berekening van het wederrechtelijk voordeel van 28 oktober 2022 is het voordeel gesteld op € 815.423,99. Zoals aangekondigd in de schriftelijke ronde heeft de officier van justitie op de zitting van 5 januari 2024 haar vordering bijgesteld naar dit bedrag.

3.Grondslag van de vordering

De vordering van de officier van justitie is gebaseerd op artikel 36e, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht. Op basis van die bepaling kan veroordeelde bij veroordeling wegens een strafbaar feit dat wordt bedreigd met een geldboete van de vijfde categorie, worden verplicht tot betaling van een geldbedrag aan de Staat, indien aannemelijk is dat hij uit dat feit of uit andere strafbare feiten wederrechtelijk voordeel heeft verkregen.
De rechtbank stelt vast dat veroordeelde bij (nog niet onherroepelijk) vonnis van de rechtbank Amsterdam van 14 december 2020 onder andere is veroordeeld voor het medeplegen van witwassen [1] en dat witwassen een misdrijf is waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd. Uit de stukken van de strafzaak is de rechtbank ook gebleken van andere strafbare feiten, namelijk de handel in verdovende middelen. Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat veroordeelde daaruit voordeel heeft verkregen.

4.Het wederrechtelijk verkregen voordeel

4.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering moet worden toegewezen. Uit het Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel eenvoudige kasopstelling (hierna: het rapport) blijkt dat veroordeelde over grote bedragen aan contant geld beschikte en dat daar geen aantoonbare legale inkomsten tegenover stonden. [2] Dit maakt het voldoende aannemelijk dat er sprake is van wederrechtelijk verkregen voordeel.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering moet worden afgewezen, omdat er geen sprake is van wederrechtelijk verkregen voordeel en subsidiair dat het wederrechtelijk verkregen op een lager bedrag moet worden vastgesteld. Veroordeelde had in de betreffende periode veel legale contante inkomsten uit optredens als artiest. Daarnaast is onvoldoende gebleken dat veroordeelde de persoon ‘ [naam 1] ’ is die in chatgesprekken een bedrag van € 300.000,- heeft geïnvesteerd. Ook is er te weinig onderbouwing voor de toerekening aan veroordeelde van een geschat bedrag van € 233.400,- aan contant geld dat in een videobestand te zien is. Tot slot is er ten onterechte een bedrag ter hoogte van € 13.000,- als contante uitgave voor een Rolex-horloge in de berekening opgenomen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1.
Het ontnemingsrapport
De ontnemingsvordering is gebaseerd op een eenvoudige kasopstelling. Daarin is over de periode van 1 januari 2018 tot en met 22 januari 2020 berekend hoeveel contant geld veroordeelde voorhanden heeft gehad en welk deel daarvan kan worden verklaard uit legale inkomsten. Het contante geld dat daardoor niet kan worden verklaard, wordt als wederrechtelijk verkregen voordeel aangemerkt. De rechtbank is van oordeel dat deze berekening in het rapport, gebaseerd op bewijsmiddelen, goed onderbouwd en voldoende aannemelijk is gemaakt door het Openbaar Ministerie, behoudens de hierna te bespreken investering door ‘ [naam 1] ’. In ontnemingszaken is het dan vervolgens aan veroordeelde om gemotiveerd en onderbouwd aannemelijk te maken dat de berekening van het Openbaar Ministerie niet juist is. De enkele betwisting van de berekening is daarvoor onvoldoende. Als een veroordeelde de stellingen van het Openbaar Ministerie niet kan weerleggen omdat de administratie onvoldoende nauwkeurig is vastgelegd, is dat het risico van veroordeelde.
4.3.2.
Betwisting veroordeelde
Legale contante inkomsten
Veroordeelde heeft aangevoerd dat hij in de betreffende periode een legale bron van inkomsten had door op te treden als artiest, waarbij hij ook regelmatig, buiten zijn boekingsbureau om, werd geboekt voor optredens. Daarnaast verzorgde hij veelvuldig informele feesten, zoals privé- en bedrijfsfeesten. Ook werd hij na een optreden vaak benaderd om een “meet and greet” te doen. Voor al deze optredens en de “meet and greets” kreeg hij contant betaald. Voor de berekening van contante legale inkomsten vindt de verdediging het aannemelijk dat veroordeelde 104 optredens (52 per jaar) had waarvan er 24 buiten boekingsbureaus omgingen. Daarbij telt de verdediging nog 24 optredens op waarvan op internet registraties zijn aangetroffen. Dit komt neer op 48 optredens die contant betaald zijn waarbij de verdediging een bedrag van € 6.000,- per optreden berekent. Dit levert een bedrag van € 288.000,- aan contante inkomsten op. Daarnaast waren er 14 “meet and greets”/fotomomenten, elk voor een bedrag van € 5.000,- per keer, totaal € 120.000,-.
Het totaal aan legale contante inkomsten in de betreffende periode bedraagt volgens de verdediging daarom € 408.000,-.
Subsidiair stelt de verdediging dat minimaal 24 optredens en 12 “meet and greets” aannemelijk zijn, wat resulteert in contante legale inkomsten van € 204.000,-.
De rechtbank stelt vast dat veroordeelde geen boekhouding, agenda of registratie van deze optredens heeft kunnen overleggen. De raadsman heeft ter onderbouwing van zijn standpunten verwezen naar een registratielijst op de website www.partyflock.nl en heeft zelf een overzicht aangeleverd met optredens. De bewijswaarde daarvan is echter zeer beperkt. Uit het overzicht is niet op te maken dat de optredens op deze lijsten ook daadwerkelijk hebben plaatsgevonden. Er zijn daarbij ook contra-indicaties dat de optredens hebben plaatsgevonden. Op deze lijsten staan namelijk ook optredens vermeld op data waarop veroordeelde (volgens het detentieoverzicht dat de officier van justitie heeft overgelegd) in detentie verbleef. Bovendien heeft veroordeelde zelf verklaard dat veel van de geboekte optredens uiteindelijk niet doorgingen, omdat hij zich had verslapen.
Dat er contante betalingen met de optredens waren gemoeid blijkt evenmin uit de lijst of uit het overzicht. Ook uit de opgave bij de Belastingdienst is niet op te maken dat er inkomsten van deze optredens zijn geweest. De verklaringen van de bij de rechter-commissaris gehoorde getuigen bieden bovendien onvoldoende concrete aanknopingspunten om legale contante inkomsten uit optredens te berekenen. Zo heeft getuige [naam getuige 1] verklaard dat hij niet betrokken was bij het plannen en boeken van de optredens van veroordeelde en dat hij niet weet hoeveel veroordeelde daarmee verdiende. Ook getuige [naam getuige 2] vindt het moeilijk om aan te geven hoeveel optredens veroordeelde deed. Getuige [naam getuige 3] heeft verklaard geen zicht te hebben op het aantal optredens van veroordeelde en dat hij slechts met vier optredens van veroordeelde is mee geweest. Omdat getuige [naam getuige 3] niets kan verklaren over het aantal optredens dat veroordeelde in de onderzoeksperiode heeft gegeven, ziet de rechtbank ook geen noodzaak om deze getuige hierover nader te horen en wijst het voorwaardelijk verzoek van de verdediging daartoe af.
De rechtbank kan gezien het vorenstaande niet vaststellen of schatten of en hoeveel optredens veroordeelde daadwerkelijk buiten boekingsbureaus om heeft gedaan en evenmin welk bedrag hij daarvan contant heeft verkregen. De rechtbank zal dan ook geen rekening houden met mogelijke contante inkomsten uit die optredens of uit “meet and greets”.
Investering door ‘ [naam 1] ’
Ten aanzien van de contante investering van € 300.000,- door een persoon met de naam ‘ [naam 1] ’ stelt de rechtbank op basis van het dossier vast dat in een ander onderzoek genaamd Brannec, een SkyECC chatbericht voorkomt met de tekst: ‘
had gehad 875 laatst waarvan 300 terug was geinvest of was 850’. In het rapport wordt gesteld dat hieruit kan worden afgeleid dat veroordeelde € 300.000,- heeft geïnvesteerd in een partij, vermoedelijk cocaïne. De rechtbank is, met de verdediging, van oordeel dat het dossier onvoldoende aanknopingspunten biedt om de naam ‘ [naam 1] ’ in dit chatgesprek aan veroordeelde te koppelen en de contante investering aan hem toe te rekenen. De rechtbank stelt vast dat veroordeelde de naam ‘ [naam 1] ’ gebruikt. Deze naam is bij diverse accounts in zijn telefoon is gevonden. Dat met “ [naam 1] ” genoemd in enkele chatbericht in het onderzoek Brannec, ook veroordeelde wordt bedoeld, blijkt niet uit andere bewijsmiddelen, zoals bijvoorbeeld een proces-verbaal van identificatie in dat onderzoek. De enkele vermelding van de naam “ [naam 1] ” vindt de rechtbank daarom onvoldoende om het bedrag aan veroordeelde toe te rekenen. De rechtbank zal het bedrag van € 300.000,- dan ook niet betrekken bij de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Contant geldbedrag in videobestand
In de voordeelsberekening in het rapport is een geldbedrag van € 233.400,- opgenomen. Dit bedrag betreft geld dat in bundels in een videobestand op de telefoon van veroordeelde te zien is. Volgens de verdediging zijn er in het rapport onvoldoende aanwijzingen dat veroordeelde dit bedrag voorhanden heeft gehad en heeft uitgegeven. De rechtbank stelt vast dat de betreffende video is gemaakt met en aangetroffen is op de telefoon van veroordeelde die tijdens zijn aanhouding in beslag is genomen. Op de video is de zoon van de vriendin van veroordeelde te zien die het geld in tassen doet. Verbalisanten verklaren dat de stem van veroordeelde in de opname is te horen. Verder heeft de vriendin van veroordeelde, [naam vriendin] , verklaard dat veroordeelde het filmpje in haar woning heeft gemaakt, het geld bestemd was voor een clip-shoot was en dat veroordeelde het geld in de woning had gebracht. [3] Op basis hiervan is de rechtbank van oordeel dat het geldbedrag dat in de video te zien is, aan veroordeelde kan worden toegerekend.
Horloge [naam getuige 4]
Op de telefoon van veroordeelde is een video aangetroffen waarop is te zien dat veroordeelde een Rolex-horloge overhandigt aan [naam getuige 4] . Deze video is gemaakt op 13 december 2019 op de verjaardag van [naam getuige 4] . Getuige [naam getuige 4] heeft verklaard dat de video een ‘toneelstukje’ betrof en dat hij het horloge in werkelijkheid dezelfde dag, een paar uur voordat veroordeelde bij hem op kantoor kwam, van [naam 2] uit Dubai heeft gekregen. De verdediging stelt dat op basis van deze verklaring het bedrag van € 13.000,- als contante uitgave aan het Rolex-horloge niet aan veroordeelde kan worden toegerekend.
De rechtbank is van oordeel dat deze verklaring van [naam getuige 4] onvoldoende onderbouwd en onaannemelijk is. De enkele verklaring van [naam getuige 4] is, gelet op de aangetroffen video, onvoldoende om aan te nemen dat [naam 2] het horloge aan [naam getuige 4] heeft gegeven. Uit een proces-verbaal dat ter terechtzitting is overgelegd, blijkt daarnaast dat in de telefoon van veroordeelde een foto is aangetroffen van hetzelfde horloge. [4] Deze foto is gemaakt op 6 december 2019. Aannemelijk is dus dat veroordeelde een week voordat de betreffende video werd gemaakt de beschikking had over het horloge. Dat iemand uit Dubai vervolgens het horloge aan [naam getuige 4] zou hebben gegeven, acht de rechtbank niet geloofwaardig. Gelet op de data van de foto van het horloge in combinatie met het videobestand in de telefoon van veroordeelde gaat de rechtbank er vanuit dat veroordeelde degene is die het horloge cadeau heeft gegeven aan [naam getuige 4] en daarvoor een contante uitgave heeft gedaan. De rechtbank ziet gelet hierop geen noodzaak tot het horen van getuige [naam 2] . Het voorwaardelijk verzoek van de verdediging daartoe wijst de rechtbank af.
4.3.3.
Vaststelling wederrechtelijk verkregen voordeel
Naar het oordeel van de rechtbank heeft veroordeelde uit de baten van strafbare feiten wederrechtelijk voordeel verkregen dat de rechtbank schat op € 515.423,99. De rechtbank ontleent deze schatting aan de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen in het rapport zijn vervat.
De rechtbank komt op dat bedrag op basis van de volgende berekening:
Beginsaldo contant geld € 1.000,-
Contante opnamen bank en Legale ontvangsten € 21.161,-
Totaal beschikbaar aan herleidbare legale contanten voor uitgaven € 22.161,-
Aangetroffen contanten € 197.990,43
Contante uitgaven € 339.594,56
Totaal niet-legale contante uitgaven € 537.584,99
Wederrechtelijk verkregen voordeel€ 515.423,99 [5]

5.De verplichting tot betaling

Bij de vaststelling van de hoogte van de betalingsverplichting houdt de rechtbank rekening met het feit dat de redelijke termijn is overschreden. In beginsel moet in een ontnemingsprocedure binnen twee jaar uitspraak worden gedaan. De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn in deze zaak is aangevangen op 12 augustus 2020 toen er door de rechter-commissaris een machtiging tot conservatoir beslag werd gegeven. Vanaf dat moment kon veroordeelde namelijk verwachten dat het Openbaar Ministerie een ontnemingsvordering zou indienen. De rechtbank doet uitspraak op 16 februari 2024 waardoor de redelijke termijn met anderhalf jaar wordt overschreden. De rechtbank zal ter compensatie van deze overschrijding de betalingsverplichting met € 5.000,- verlagen.
Het vonnis van de rechtbank van 14 december 2020 in de strafzaak is op het moment van deze uitspraak nog niet onherroepelijk. De rechtbank houdt om die reden, anders dan door de verdediging is verzocht, bij de vaststelling van de verplichting tot betaling geen rekening met de goederen die bij deze uitspraak verbeurd zijn verklaard en waar conservatoir beslag op rust. Deze goederen bieden pas een definitieve verhaalsmogelijkheid bij een onherroepelijke einduitspraak.
De rechtbank bepaalt het te ontnemen bedrag op € 510.423,99. Er zijn geen omstandigheden aangevoerd waaruit blijkt dat veroordeelde niet aan deze betalingsverplichting kan voldoen. Daarom veroordeelt de rechtbank veroordeelde tot betaling van dit bedrag aan de Staat.

6.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

7.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Stelt vast als wederrechtelijk verkregen voordeel een bedrag van € 515.423,99 (vijfhonderdvijftienduizendvierhonderddrieëntwintig euro en negenennegentig eurocent).
Legt op aan
[veroordeelde]de verplichting tot betaling van € 510.423,99
(vijfhonderdtienduizendvierhonderddrieëntwintig euro en negenennegentig eurocent) aan de Staat.
Bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste door de officier van justitie kan worden gevorderd op
3 (drie) jaar.
Dit vonnis is gewezen door
mr. N.J Koene, voorzitter,
mrs. A.H.E van der Pol en M.H. van Haeften, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. I. van Heusden, griffier
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 16 februari 2024.

Voetnoten

1.Vonnis van de rechtbank Amsterdam van 14 december 2020, ECLI:NL:RBAMS:2020:6226.
2.Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel kasopstelling, inclusief bijlagen, met documentcode 15413262 van 28 oktober 2022, opgemaakt door verbalisant S-008.
3.Proces-verbaal van verhoor van verdachte [naam vriendin] met documentcode 12736950, van 19 juni 2020, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar S-008, p. 1683 (digitale pagina 735) van ZD witwassen [veroordeelde] .
4.Proces-verbaal van bevindingen met documentcode 18418635 van 11 september 2023, in de wettelijke vorm opgemaakt door opsporingsambtenaar T-1180.
5.Totaal niet-legale contante uitgaven (€ 537.584,99) minus totaal beschikbaar aan herleidbare legale contanten voor uitgaven (€ 22.161,-).