ECLI:NL:RBAMS:2024:893

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 februari 2024
Publicatiedatum
19 februari 2024
Zaaknummer
1313671323
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geweldsdelicten tegen willekeurige voorbijgangers en medebewoonster met verminderde toerekeningsvatbaarheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 2 februari 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich op vier verschillende dagen schuldig heeft gemaakt aan geweldsdelicten. De verdachte, geboren in 1996 en thans gedetineerd, heeft zich schuldig gemaakt aan poging tot zware mishandeling, bedreiging met zware mishandeling en mishandeling van meerdere slachtoffers, waaronder willekeurige voorbijgangers en een medebewoonster van zijn begeleid wonen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het tenlastegelegde in verminderde mate aan de verdachte kan worden toegerekend, gezien zijn schizotypische persoonlijkheidsstoornis en ernstige stoornis in alcoholgebruik. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 190 dagen, waarvan 25 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en bijzondere voorwaarden, waaronder opname in een zorginstelling en ambulante behandeling. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding van €750,- toegewezen aan de benadeelde partij voor immateriële schade, te vermeerderen met wettelijke rente. De uitspraak is gedaan na een zorgvuldige afweging van de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd en de persoonlijke situatie van de verdachte.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummers: 13/136713-23 (A) en 13-206813-23 (B) (gevoegd ttz.)
Datum uitspraak: 2 februari 2024
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1996 te [geboorteplaats] ([geboorteland]),
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
thans gedetineerd in [detentieadres].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 5 januari 2024. Verdachte was bij de behandeling van zijn strafzaak aanwezig. Op deze zitting is het onderzoek geschorst tot de zitting van 2 februari 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. A. Buijsman, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. H.E. Berman, naar voren hebben gebracht. Daarnaast is [reclasseringswerker], reclasseringswerker, als deskundige gehoord.

2.Beschuldiging

Verdachte wordt – kort gezegd – verweten dat hij zich in Amsterdam schuldig heeft gemaakt aan:
Zaak A, feit 1
poging tot zware mishandeling van [aangever 1] op 3 juni 2023 door de keel van die [aangever 1] vast te pakken, vast te houden en dicht te knijpen;
subsidiair ten laste gelegd als mishandeling;
Zaak A, feit 2
bedreiging met zware mishandeling van [aangever 2] op 25 augustus 2023 door die [aangever 2] dreigend de woorden toe te voegen “Ik ga je hoofd in het raam duwen” en/of “ik sla je kanker hoofd door het glas heen”;
Zaak A, feit 3
mishandeling van [aangever 3] op 29 augustus 2023 door tegen de borst van die [aangever 3] te stompen/slaan en/of te duwen;
Zaak B
mishandeling van [aangeefster] op 16 augustus 2023 door tegen het lichaam van die [aangeefster] op te lopen, te slaan tegen het linkeroor en/of de linkerkaak van die [aangeefster], te slaan tegen de hand van die [aangeefster] en te duwen tegen het lichaam van die [aangeefster], waardoor die [aangeefster] ten val kwam.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat alle tenlastegelegde feiten kunnen worden bewezen.
Zaak A, feit 1
Verdachte bekent [aangever 1] bij de keel te hebben gegrepen. Uit de verklaringen van [aangever 1] en getuige [getuige 1] volgt dat verdachte in de keel van [aangever 1] heeft geknepen. Het is een feit van algemene bekendheid dat het dichtknijpen van de keel de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel met zich meebrengt. Gelet op de duur en kracht van het knijpen kan de primair tenlastegelegde poging tot zware mishandeling worden bewezen.
Zaak A, feit 2
De tenlastegelegde bedreiging kan worden bewezen op basis van de bekennende verklaring van verdachte, de aangifte van [aangever 2] en de getuigenverklaring van [getuige 2].
Zaak A, feit 3
Verdachte bekent dat hij [aangever 3] heeft geduwd, maar heeft verklaard dat dit niet hard was. Uit de aangifte van [aangever 3] en de verklaringen van getuigen [getuige 3] en [getuige 4] volgt echter dat met een flinke kracht is geduwd, tussen een stomp en een duw in. Daarbij heeft [aangever 3] verklaard pijn te hebben gevoeld als gevolg van de duw. Deze omstandigheden leveren voldoende bewijs op om een mishandeling bewezen te verklaren.
Zaak B
Aangeefster heeft verklaard dat verdachte hard tegen haar is aangelopen en haar vervolgens meerdere malen heeft geduwd en geslagen. De verklaring van aangeefster [aangeefster] wordt ondersteund door de verklaringen van getuigen [getuige 5] en [getuige 6] en het bij haar waargenomen letsel. De lezing van verdachte – dat hij enkel heeft gehandeld uit zelfverdediging – vindt geen steun in het dossier. De tenlastegelegde mishandeling kan derhalve worden bewezen.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken van de tenlastegelegde poging tot zware mishandeling (zaak A, feit 1 primair). Er is te weinig informatie beschikbaar om te kunnen stellen dat er sprake was van een aanmerkelijke kans op zwaar letsel. De duur van het vastgrijpen zoals volgt uit de verklaring van verdachte – vijf seconden – is te kort om de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel te veroorzaken. Ten aanzien van de overige tenlastegelegde feiten heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Poging tot zware mishandeling (zaak A, feit 1)
De rechtbank vindt bewezen dat verdachte zich op 3 juni 2023 schuldig heeft gemaakt aan poging tot zware mishandeling en overweegt hiertoe als volgt.
Voor een bewezenverklaring van poging tot zware mishandeling is vereist dat er sprake is van een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel en (voorwaardelijk) opzet op het toebrengen van dit letsel.
Verdachte heeft ter terechtzitting bekend dat hij de keel van [aangever 1] met beide handen heeft vastgegrepen. Dat verdachte ook de keel van [aangever 1] heeft dichtgeknepen, vindt de rechtbank bewezen op basis van de verklaring van [aangever 1] waarin hij vertelt dat verdachte hem met beide handen bij de keel greep, hem kneep en hem iets van de grond tilde, waardoor hij veel pijn voelde en minder goed kon ademen. Bovendien past het bij [aangever 1] waargenomen letsel bij deze toedracht.
Verdachte heeft verklaard dat de mishandeling vijf seconden duurde. [aangever 1] en [getuige 1] hebben verklaard dat dit vijf tot tien seconden duurde.
Door [aangever 1] gedurende meerdere seconden bij zijn keel vast te pakken en deze dicht te knijpen heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij hem zwaar lichamelijk letsel zou toebrengen. Het is een feit van algemene bekendheid dat het dichtknijpen van de keel kan leiden tot zuurstofgebrek, hetgeen hersenbeschadiging tot gevolg kan hebben. [1] Naar algemene ervaringsregels is deze kans aanmerkelijk te achten, ook bij een toedracht van korte duur. Dat het zwaar lichamelijk letsel zich in het onderhavige geval niet heeft verwezenlijkt, is niet aan de handelwijze van verdachte te danken.
Concluderend kan het tenlastegelegde wettig en overtuigend worden bewezen.
3.3.2.
Bedreiging met zware mishandeling en mishandeling, meermalen gepleegd (zaak A, feiten 2 en 3 en zaak B)
De rechtbank vindt eveneens bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de andere tenlastegelegde feiten en overweegt hiertoe als volgt.
Bedreiging met zware mishandeling (zaak A, feit 2)
Op grond van de ter terechtzitting afgelegde bekennende verklaring van verdachte en de aangifte van [aangever 2] vindt de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan bedreiging met zware mishandeling op 25 augustus 2023.
Mishandeling (zaak A, feit 3)
Net als de officier van justitie vindt de rechtbank op grond van de deels bekennende verklaring van verdachte die hij ter terechtzitting heeft afgelegd, de aangifte van [aangever 3] en de verklaringen van getuigen [getuige 3] en [getuige 4] wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling op 29 augustus 2023.
Mishandeling (zaak B)
Evenals de officier van justitie, vindt de rechtbank op grond van de aangifte van [aangeefster] en de verklaringen van getuigen [getuige 5] en [getuige 6] wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling op 16 augustus 2023. Verdachte heeft bovendien ter terechtzitting bekend dat hij [aangeefster] tweemaal naar de grond heeft geduwd. Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de verklaring van verdachte dat hij zou hebben gehandeld uit zelfverdediging, geen steun vindt in het dossier. Dit verweer wordt daarom verworpen.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
bijlage IIvervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
Zaak A:
1. op 3 juni 2023 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [aangever 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
- de keel van die [aangever 1] heeft vastgepakt en
- de keel van die [aangever 1] heeft vastgehouden en
- in de keel van die [aangever 1] heeft geknepen en die dichtgeknepen heeft gehouden (waardoor die [aangever 1] moeilijk kon ademen), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2. op 25 augustus 2023 te Amsterdam [aangever 2] heeft bedreigd met zware mishandeling, door die [aangever 2] dreigend de woorden toe te voegen “Ik ga je hoofd in het raam duwen” en “ik sla je kanker hoofd door het glas heen”;
3. op 29 augustus 2023 te Amsterdam [aangever 3] heeft mishandeld door tegen de borst van die [aangever 3] te stompen en/of te duwen;
Zaak B:
op 16 augustus 2023 te Amsterdam [aangeefster] heeft mishandeld door
- met zijn lichaam hard tegen het lichaam van die [aangeefster] op te lopen, en
- te slaan tegen het linkeroor en de linkerkaak van die [aangeefster], en
- te duwen tegen het lichaam van die [aangeefster], waardoor die [aangeefster] ten val kwam, en
- te slaan tegen de hand van die [aangeefster], waardoor de telefoon van die [aangeefster] ten val kwam, en
- hard te duwen tegen het lichaam van die [aangeefster], waardoor die [aangeefster] ten val kwam.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

De rechtbank heeft kennisgenomen van de Pro Justitia rapportage van 29 december 2023, opgesteld door psycholoog J. Yntema. De deskundige heeft, kort gezegd, geconcludeerd dat verdachte lijdt aan een schizotypische persoonlijkheidsstoornis en – (mede) vanwege de verhoogde vatbaarheid door deze stoornis – een ernstige stoornis in alcoholgebruik. Volgens de deskundige bestaat er een verband tussen de beschreven problematiek en de tenlastegelegde feiten. Als gevolg van zijn stoornis raakt verdachte snel in conflict en is hij beperkt in staat om een sociale situatie te duiden. Mogelijk ervoer hij ten tijde van het tenlastegelegde betrekkingswanen en paranoïde overtuigingen, die onder invloed van alcohol worden versterkt. Geadviseerd wordt het tenlastegelegde, bij een bewezenverklaring, in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen.
De rechtbank volgt de conclusies uit de Pro Justitia rapportage op grond van de onderbouwing ervan en volgt het advies dat het tenlastegelegde verdachte in verminderde mate kan worden toegerekend. Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte volledig uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 190 dagen, met aftrek van het voorarrest, waarvan 30 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd, waaronder de voorwaarde dat verdachte wordt opgenomen in een zorginstelling. Daarnaast is verzocht om de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren. In haar strafeis heeft de officier van justitie rekening gehouden met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen gelijk aan het reeds ondergane voorarrest en een voorwaardelijke gevangenisstraf van één week, met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering. Gelet op de straftoemetingsoriëntatiepunten en de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte kan geen langere gevangenisstraf worden opgelegd. Een zorgcoördinator van [organisatie] heeft toegezegd dat verdachte aansluitend aan zijn detentie in aanmerking komt voor een overbruggingsplek op [adres 1], zodat verdachte niet op straat terecht komt. De raadsvrouw verzet zich tegen het verzoek tot verklaring van dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich op vier verschillende dagen schuldig gemaakt aan uitingen van geweld. Het geweld en de bedreiging daarmee richtten zich tegen drie willekeurige voorbijgangers en een medebewoonster van zijn plek van begeleid wonen. Door zo te handelen heeft verdachte een ontoelaatbare inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers en op ontoelaatbare wijze de vrees hiervoor aangejaagd. De rechtbank acht het zeer kwalijk en zorgelijk dat verdachte meermalen geweld heeft gebruikt tegen voor hem onbekende personen zonder dat daartoe enige aanleiding bestond. Dit moet voor de slachtoffers zeer beangstigend zijn geweest. Verdachte lijkt zelf de ernst van zijn handelen niet in te zien, hetgeen de rechtbank zorgen baart.
Persoon van verdachte
Naast de in rubriek 6 genoemde Pro Justitia rapportage heeft de rechtbank kennisgenomen van het reclasseringsrapport van GGZ Reclassering Inforsa van 21 december 2023, opgemaakt door [reclasseringswerker]. Uit het rapport blijkt – kort gezegd – het volgende. Verdachte heeft van 2012 tot en met 2018 een PIJ-maatregel gehad. Na afronding van de PIJ-maatregel heeft verdachte zijn behandelcontact voortgezet in een vrijwillig kader. Daarnaast heeft hij vijf jaar lang in een begeleide woonvorm gewoond. Ondanks de inzet van deze hulpverlening is verdachte sinds de afloop van de PIJ-maatregel nog herhaaldelijk in aanraking gekomen met justitie. Gezien de onderliggende problematiek en de hulpverleningsgeschiedenis denkt de reclassering dat sprake is van onmacht bij verdachte, waardoor het voor verdachte tot op heden moeilijk is gebleken om te komen tot een afname van zijn alcoholgebruik en daarmee vaak gepaard gaande delictgedrag. Reclassering Inforsa concludeert dat langdurige begeleiding en behandeling nodig zullen zijn om verdachte te stabiliseren en om te blijven werken aan het verminderen van recidiverisico. Eerder dit jaar is een reclasseringstoezicht met bijzondere voorwaarden opgelegd, maar hieraan heeft Reclassering Inforsa geen inhoud kunnen geven, omdat verdachte onvoldoende op afspraken verscheen en verschillende keren werd aangehouden. Reclassering Inforsa is van mening dat een ambulant behandeltraject onvoldoende bescherming biedt voor de maatschappij en adviseert daarom klinische behandeling bij een Forensisch Psychiatrische Verslavingskliniek (FPK) met beveiligingsniveau 3.
Verdachte heeft aangegeven gemotiveerd te zijn voor een klinische behandeling en de reclassering kan het toezicht hierover uitoefenen.
Het reclasseringsrapport is op de zitting toegelicht door [reclasseringswerker], reclasseringswerkster. Zij heeft in aanvulling op het rapport verklaard dat de reclassering adviseert om – in aansluiting op de klinische opname – ambulante behandeling en begeleid wonen als bijzondere voorwaarden op te leggen. Een strikter kader wordt niet geadviseerd omdat verdachte nooit eerder klinisch is opgenomen. De reclasseringswerkster uit evenwel zorgen over dit kader gelet op de ernst van de stoornis van verdachte. De door de raadsvrouw geopperde overbruggingsplek op [adres 1] vindt de reclasseringswerkster niet geschikt, gelet op het lagere beveiligingsniveau (niveau 1) en het daar toegestane gebruik van verdovende middelen.
De rechtbank verenigt zich met de conclusies van de reclassering en neemt het advies van de reclassering over.
Motivering van de straf
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte. Hieruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten en dat dus sprake is van recidive. Verder blijkt dat verdachte recent – op 18 juli 2023 – is veroordeeld door de politierechter in Amsterdam. Omdat een van de bewezenverklaarde feiten vóór die veroordeling is begaan, is artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing. Dit betekent dat de rechtbank rekening zal houden met de bepalingen over gelijktijdige bestraffing.
In strafmatigende zin houdt de rechtbank rekening met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte.
Verder heeft de rechtbank gekeken naar de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS), die gelden voor mishandeling, (poging tot) zware mishandeling en bedreiging.
Alles afwegende, waarbij bijzonder gewicht wordt toegekend aan de ernst van de feiten in deze zaak, acht de rechtbank passend en geboden: een gevangenisstraf voor de duur van 190 dagen, waarvan 25 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. De tijd die verdachte in voorarrest heeft gezeten moet van het onvoorwaardelijke deel van de gevangenisstraf worden afgetrokken. De rechtbank zal aan het voorwaardelijk deel van de straf de bijzondere voorwaarden verbinden zoals door de psycholoog en de reclassering is geadviseerd, te weten: een meldplicht bij de reclassering, opname in een zorginstelling, gevolgd door ambulante behandeling en begeleid wonen. De klinische opname mag maximaal een jaar duren.
De rechtbank ziet, met de officier van justitie, aanleiding om de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte opnieuw een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van personen indien er geen behandeling of begeleiding van de verdachte plaatsvindt. De rechtbank is zich ervan bewust dat verdachte thans nog niet is voorgedragen voor plaatsing bij een FPK. Reclasseringswerkster van der Heijden heeft ter zitting verklaard dat een plaatsing binnen drie weken zou moeten lukken.

8.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij in zaak B, [aangeefster], vordert € 1.250,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Daarnaast wordt verzocht om de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
8.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de gevorderde immateriële schadevergoeding tot een bedrag van € 750,- moet worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voor het overige dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard in haar vordering.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering moet worden gematigd tot een bedrag van € 500,-. Dit is het standaard schadevergoedingsbedrag bij een mishandeling.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
Vergoeding van immateriële schade
De rechtbank vindt gelet op de (bijzondere) ernst van de mishandeling en het feit dat het slachtoffer uit het niets werd belaagd toen zij in de metro was, toewijzing van een bedrag van € 750,- aan immateriële schadevergoeding billijk, te vermeerderen met de wettelijke rente. Voor het overige zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering.
Schadevergoedingsmaatregel
In het belang van de benadeelde partij wordt, als extra waarborg voor betaling, de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte opgelegd, zodat de benadeelde partij de opgelopen schade niet zelf hoeft te innen en de schade ook vergoed krijgt als verdachte die niet kan betalen.
Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast van maximaal 15 dagen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 57, 63, 285, 300 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van zaak A, feit 1:
poging tot zware mishandeling;
Ten aanzien van zaak A, feit 3, en zaak B:
telkens: mishandeling;
Ten aanzien van zaak A, feit 2:
bedreiging met zware mishandeling.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
190 (honderdnegentig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Bepaalt dat een gedeelte, groot
25 (vijfentwintig) dagen, van deze gevangenisstraf niet ten uitvoer gelegd zal worden, tenzij later anders wordt bevolen.
Stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich niet houdt aan de hierna
vermelde algemene en bijzondere voorwaarden.
Stelt als algemene voorwaarden dat veroordeelde:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit;
- bij de naleving van de bijzondere voorwaarden ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan liet nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
Meldplicht
- Veroordeelde meldt zich binnen vijf werkdagen na het ingaan van de proeftijd bij Reclassering Inforsa, [adres 2]. Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
Opname in een zorginstelling
- Veroordeelde laat zich opnemen in een Forensisch Psychiatrische Verslavingskliniek, nog te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De opname duurt een jaar of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorginstelling dat nodig vindt.
Begeleid wonen en ambulante behandeling
- Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt veroordeelde mee aan de indicatiestelling en plaatsing.
Geeft aan de reclassering de opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de op grond van artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 14c, zesde lid van het Wetboek van Strafrecht uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [aangeefster] toe tot een bedrag van € 750,- (zevenhonderdvijftig euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (16 augustus 2023) tot aan de dag van betaling.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [aangeefster] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [aangeefster] aan de Staat € 750,- (zevenhonderdvijftig euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (16 augustus 2023) tot aan de dag van betaling.
Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur 15 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop hij wordt opgenomen in de geïndiceerde kliniek.
Dit vonnis is gewezen door
mr. W.M.C. van den Berg, voorzitter,
mrs. I. Timmermans en E.M. de Bie, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L. Bergsma, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 2 februari 2024.
[…]

Voetnoten

1.Zie ECLI:NL:PHR:2020:1060 r.o. 30.