ECLI:NL:RBAMS:2024:889

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 februari 2024
Publicatiedatum
19 februari 2024
Zaaknummer
13/063192-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Leidinggevende rol in criminele organisatie en handel in harddrugs

Op 2 februari 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die als leider van een criminele organisatie is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 47 maanden. De verdachte werd beschuldigd van het meermalen opzettelijk handelen in verschillende soorten harddrugs, waaronder cocaïne, MDMA, speed, LSD en 2C-B, in de periode van 24 september 2021 tot en met 8 mei 2023. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met anderen handelde in deze verdovende middelen en dat hij een leidende rol had binnen de organisatie. Tijdens de rechtszaak werd ook de rechtmatigheid van de inverzekeringstelling van de verdachte besproken, waarbij de rechtbank oordeelde dat er sprake was van schending van vormvoorschriften, maar dat dit niet leidde tot bewijsuitsluiting. De rechtbank concludeerde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan zowel de handel in drugs als aan deelname aan een criminele organisatie, en dat hij na de dood van een medeverdachte, [persoon 4], zijn activiteiten voortzette. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 47 maanden, rekening houdend met de ernst van de feiten en de rol van de verdachte binnen de organisatie. De rechtbank oordeelde dat de drugshandel een grote ontwrichtende invloed heeft op de samenleving en dat de verdachte zich in een leidende rol had gepositioneerd, wat de strafmaat beïnvloedde.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Team Strafrecht
Parketnummer: 13/063192-23
Datum uitspraak: 2 februari 2024
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1989,
wonende op het adres [adres],
nu gedetineerd in: [detentieadres] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 19 januari 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de standpunten en vordering van de officier van justitie, mr. R. Refos, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. I. Appel, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt ervan beschuldigd dat hij in de periode van 24 september 2021 tot en met 8 mei 2023:
Feit 1
in Amsterdam en/of Almere samen met anderen meermalen opzettelijk heeft gehandeld in cocaïne, MDMA, speed (amfetamine), LSD (lysergide), 2C-B (4-bromo-2,5-dimethoxyfenetylamine) en/of 4 mm ((mephedrone/4-methylmethcathinone). Dit zijn middelen als bedoeld in lijst I van de Opiumwet;
Feit 2
in Amsterdam als leider/bestuurder heeft deelgenomen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven. Het oogmerk is het handelen in drugs, zoals beschreven in het onder feit 1 ten laste gelegde. De organisatie zou bestaan uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten [persoon 1] , [persoon 2] en/of [persoon 3] en een of meerdere onbekend gebleven personen [personen] .
De tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Ibij dit vonnis.

3.De (on)rechtmatigheid van de inverzekeringstelling

3.1.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat de inverzekeringstelling van verdachte niet rechtmatig is geweest. De verdachte is ruim een uur te laat in verzekering gesteld. Hij is bovendien voorafgaand aan de inverzekeringstelling niet gehoord door een hulpofficier van justitie en er is hem geen stuk uitgereikt waarin is vermeld dat inverzekeringstelling plaatsvindt, terwijl in het bevel tot inverzekeringstelling is vermeld dat dit wel heeft plaatsgevonden. De raadsman heeft bepleit dat dit ernstige vormverzuimen zijn en bovendien bevat het dossier meer onherstelbare vormverzuimen. Daarvan heeft verdachte nadeel geleden en is zijn recht op een eerlijk proces geschonden. De raadsman vindt dat dit alles bij elkaar tot bewijsuitsluiting zou moeten leiden.
3.2.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat kan worden volstaan met een constatering dat er vormvoorschriften zijn geschonden. Het zijn weliswaar belangrijke vormvoorschriften en het is kwalijk dat er in strijd met de waarheid is geverbaliseerd, maar verdachte heeft daarvan geen nadeel ondervonden. Het was, gelet op de aard en de ernst van de verdenking, waar verdachte wel uitgebreid over is verhoord, voor hem duidelijk dat hij langer vast zou blijven zitten.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat de inverzekeringstelling van verdachte ruim een uur en een kwartier te laat heeft plaatsgevonden. Daarmee is een vormvoorschrift van artikel 56a van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) geschonden. Die omstandigheid is echter ter toetsing aan de rechter-commissaris bij de vordering tot inbewaringstelling en die heeft de rechter-commissaris bij de beslissing meegewogen.
Ten aanzien van de inverzekeringstelling zelf geldt het volgende. In het bevel tot inverzekeringstelling is in strijd met de waarheid geverbaliseerd dat verdachte voorafgaand daaraan is gehoord en dat het document aan verdachte is uitgereikt. Daarmee zijn niet alleen vormvoorschriften van artikel 57 Sv geschonden. Het bevel, een op ambtseed opgemaakt stuk waar veel bewijskracht aan toekomt, is op meerdere essentiële punten niet juist. Dit tast het vertrouwen dat in dergelijke stukken in strafrechtelijke procedures wordt gesteld aan en raakt aan de beginselen van het recht op een eerlijk proces. De rechter-commissaris dient immers te toetsen of de vormvoorschriften bij een inverzekeringstelling in acht zijn genomen. Blijkens de beslissing van de rechter-commissaris op de vordering tot inbewaringstelling, is die uitgegaan van wat er in het dossier is vermeld. In dat dossier was het gewraakte bevel opgenomen. De rechter-commissaris beschikte dus niet over de juiste feiten bij de beslissing en is onjuist geïnformeerd. De rechter-commissaris heeft daardoor niet de werkelijke omstandigheden kunnen meewegen. De rechtbank tilt daar zwaar aan en is van oordeel dat niet kan worden volstaan met de constatering van de schending van deze vormvoorschriften. Bij een veroordeling van verdachte leidt dit tot strafvermindering. Bewijsuitsluiting, zoals de raadsman heeft bepleit, vindt de rechtbank te verstrekkend en niet passend.

4.Waardering van het bewijs

Inleiding
Bij een schietpartij op 19 februari 2022 is [persoon 4] om het leven gekomen en is [persoon 5] gewond geraakt. Naar aanleiding van de dood van [persoon 4] is een onderzoek met de naam Biota gestart. In de woning van [persoon 4] zijn verdovende middelen aangetroffen. Uit het onderzoek Biota is om die reden onderzoek Leuco voortgekomen. Dat onderzoek richtte zich onder meer op de handel in verdovende middelen, waarvan [persoon 5] werd verdacht. Uit het onderzoek Leuco kwam naar voren dat (ook) een derde persoon zich gedurende een lange periode bezig zou hebben gehouden met handel in verdovende middelen. Het onderzoek dat daarop is gestart, Skylator, dat in deze zaak centraal staat, richt zich op verdachte.
4.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
Beide feiten kunnen bewezen worden verklaard. Verdachte heeft in nauwe en bewuste samenwerking met anderen gehandeld in drugs en hij heeft als leider deelgenomen aan een criminele organisatie.
4.2.
Standpunt van de verdediging
Verdachte moet worden vrijgesproken, omdat wettig en overtuigend bewijs ontbreekt voor de conclusie dat hij heeft gehandeld in drugs en lid is van een criminele organisatie.
De verkeersgegevens die zijn verkregen van het telefoonnummer op naam van de vader van verdachte, eindigend op - [nummer] , moeten van het bewijs worden uitgesloten. De raadsman heeft in dit verband aangevoerd dat er onvoldoende relevante verdenking bestond tegen de vader of verdachte, dat er onvoldoende onderzoek is gedaan en dat de rechter-commissaris in de vordering tot het verstrekken van een machtiging op grond van artikel 126n Sv niet juist is geïnformeerd.
Daarnaast dient het proces-verbaal van 13 oktober 2022, over het uitpeilpatroon van de mobiele telefoons eindigend op nummer - [nummer] en - [nummer] en de conclusie dat de telefoons over een bepaalde periode steeds in elkaars nabijheid zijn geweest en dat de telefoons in gebruik waren bij dezelfde persoon, van het bewijs te worden uitgesloten. Het is feitelijk onjuist dat de telefoons steeds in elkaars nabijheid zijn geweest en de conclusies die in het proces-verbaal worden getrokken zijn dan ook niet juist. Ook hier is dus onjuist geverbaliseerd. Ook is sprake van ernstige vormverzuimen bij de inverzekeringstelling van verdachte.
Er is dan ook sprake van meerdere, onherstelbare vormverzuimen, waarvan verdachte nadeel heeft geleden en die raken aan het recht op een eerlijk proces. Dat moet tot de verzochte bewijsuitsluiting leiden.
Maar ook als de rechtbank niet tot bewijsuitsluiting beslist, bevat het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs om verdachte als (enige) gebruiker van de gewraakte telefoonnummers aan te merken en moet hij worden vrijgesproken.
4.3.
Oordeel van de rechtbank
4.3.1.
Bewijsuitsluiting van historische telecomgegevens nummer dat eindigt op - [nummer] ?
De rechtbank is van oordeel dat de verkregen historische telecomgegevens van het nummer dat eindigt op - [nummer] niet van het bewijs worden uitgesloten.
De rechter-commissaris heeft in het onderzoek Skylator toestemming gegeven voor het opvragen van historische verkeersgegevens ten aanzien van het telefoonnummer eindigend op - [nummer] geregistreerd op naam van de vader van verdachte. Op grond van vaste rechtspraak van de Hoge Raad dient de rechtbank te beoordelen of de rechter-commissaris in redelijkheid tot haar beslissing om een machtiging te verstrekken heeft kunnen komen. De beslissing van de rechter-commissaris dient dan ook terughoudend te worden getoetst.
De machtiging is verleend op grond van het proces-verbaal van 7 april 2022. De raadsman heeft terecht betoogd dat daarin ten onrechte is opgenomen dat getuige [getuige] zou hebben verklaard dat de drugs die in de woning van [persoon 4] zijn aangetroffen, van de eigenaar van de supermarkt zijn of van diens zoon. [getuige] verklaart dat de drugs van de zoon van de eigenaar van de supermarkt zijn. Omdat blijkens het proces-verbaal van 7 april 2022 bij de toestemmingsaanvraag de verklaring van [getuige] is gevoegd, heeft de rechter-commissaris daar kennis van kunnen nemen. Daarmee beschikte de rechter-commissaris over de juiste informatie om tot een beslissing te kunnen komen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de rechter-commissaris in redelijkheid tot toestemming van het opvragen van de gegevens had kunnen komen. Om deze reden verwerpt de rechtbank het verweer.
4.3.2.
Bewijsuitsluiting van het proces-verbaal van 13 oktober 2022?
De rechtbank is van oordeel dat het proces-verbaal van 13 oktober 2022 niet van het bewijs wordt uitgesloten. Ook dit verweer van de raadsman slaagt niet.
De raadsman heeft terecht opgemerkt dat in het proces-verbaal 13 oktober 2022 met nummer 2022033559 ten onrechte is vermeld dat in de periode van 10 februari 2022 tot en met 20 februari 2022 de telefoons die gebruik maken van de mobiele nummers die eindigen op - [nummer] en - [nummer] telkens in elkaars nabijheid zijn geweest. Die conclusie kan geen stand houden voor de datum 18 februari 2022. Het proces-verbaal is op dit punt te stellig. Na opmerkingen van de raadsman op dit punt, is dit door de officier van justitie onderkend. Daarmee is deze fout hersteld. Er is dus geen sprake van een onherstelbaar vormverzuim en daarmee is bewijsuitsluiting zoals door de raadsman verzocht niet aan de orde.
4.3.3.
Bewezenverklaring feit 1: handel in drugs
De rechtbank acht, met de officier van justitie, bewezen dat verdachte in drugs heeft gehandeld. Over het bewijs overweegt de rechtbank het volgende.
4.3.3.1 Verdachte is de gebruiker van de telefoon met het mobiele nummer dat eindigt op - [nummer]
In 2017 heeft verdachte aangifte gedaan van het stelen van zijn scooter. Hij heeft toen het nummer dat eindigt op - [nummer] opgegeven als zijn telefoonnummer om contact op te kunnen nemen. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat dit het thuisnummer was dat door meer familieleden werd gebruikt en dat hij destijds geen eigen nummer had. Dit nummer staat echter ook bij verschillende banken geregistreerd bij de bankrekeningen die op naam van verdachte staan. Verdachte heeft daarover verklaard dat zijn vader de telefoon in gebruik had en gemachtigd was voor het gebruik van zijn bankrekeningen, zodat verdachte geen schulden kon maken. Dat blijkt verder echter nergens uit. Bovendien worden deze verklaringen tegengesproken door het feit dat dit nummer in de telefoon van [persoon 4] is opgeslagen onder de naam “ [naam 1] ”. De voornaam van verdachte is [verdachte] .
De rechtbank vindt de verklaringen van verdachte hierover dan ook niet geloofwaardig en concludeert op grond van voormelde omstandigheden in samenhang bezien dat verdachte de gebruiker is van dit nummer.
4.3.3.2 Verdachte is gebruiker van de telefoon met het mobiele nummer dat eindigt op - [nummer]
Tegenover de woning waarin [persoon 4] woonde, staat een supermarkt, gelegen aan de [straat] in Amsterdam. De vader van verdachte is eigenaar van die supermarkt. Getuige [getuige] heeft verklaard dat hij vaak op het bankje voor de supermarkt zat en uitkeek op de woning van [persoon 4] . Hij heeft voorts verklaard dat de drugs in de woning van [persoon 4] van de zoon van de eigenaar van de supermarkt zijn. Ook heeft hij verklaard dat de zoon van de supermarkteigenaar in de telefoon van [persoon 4] als “ [naam 2] ” staat vermeld en dat hij ook wel “ [naam 3] ” (fonetisch) wordt genoemd.
In de telefoon van [persoon 4] is het mobiele telefoonnummer dat eindigt op - [nummer] opgeslagen als “X”. Op 19 januari 2022 is via dit nummer aan [persoon 4] het volgende bericht gestuurd: “new nummer [naam 2] ”.
[persoon 4] noemt de contactpersoon die als “X” in zijn telefoon is opgeslagen in een chatgesprek op 6 februari 2022 “[naam 3]”. Dat vertoont veel gelijkenis met de naam “ [naam 3] ” die [getuige] heeft genoemd.
De telefoons waaraan de nummers - [nummer] en - [nummer] zijn gekoppeld, zijn over de periode 10 februari tot en met 20 februari 2022 uitgepeild. Uit dat onderzoek blijkt dat de telefoons op 12, 14, 16 en 19 februari 2022 zendmasten aanstraalden die bij elkaar in de buurt staan. Op 14 februari 2022 is dat in Haarlem, op de andere data alleen in Amsterdam. Op grond daarvan kan worden geconcludeerd dat de telefoons op dezelfde tijdstippen in hetzelfde gebied zijn.
Op basis van de verklaring van [getuige] en de overige hiervoor vermelde omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, concludeert de rechtbank dat verdachte ook de gebruiker is van het nummer eindigend op - [nummer] .
4.3.3.3 De handel in drugs
Communicatie tussen verdachte en [persoon 5]
De rechtbank vindt bewezen dat verdachte ook de gebruiker is van het mobiele telefoonnummer dat eindigt op - [nummer] . In de inbeslaggenomen dealertelefoon van [persoon 5] is dit nummer namelijk opgeslagen als contactpersoon “ [naam 2] ”. En op 24 september 2021 heeft de gebruiker vanaf dit nummer aan [persoon 5] gestuurd: “New nummer [naam 2] ”, de inhoud van dit bericht is gelijk aan het bericht dat verdachte op 19 januari 2022 aan [persoon 4] heeft gestuurd. Vervolgens wordt er in de chat tussen verdachte en [persoon 5] gecommuniceerd over handel in verdovende middelen. [persoon 5] en verdachte legden geld bij elkaar om speed en cocaïne te kopen en reden naar leveranciers. Er zijn ook diverse foto’s gedeeld van harddrugs en er wordt gehandeld in XTC, MDMA en speed. De rechtbank leidt dat af uit de aard en inhoud van de berichten, waarin wordt gesproken over “M” wat bekend is als MDMA, “X,” wat bekend is als XTC, “Boli”, wat bekend staat als cocaïne en “pep”, wat bekend staat als speed. De gesprekken gingen door tot en met 27 januari 2022.
Communicatie tussen verdachte en [persoon 4]
Verdachte heeft via het mobiele telefoonnummer dat eindigt op - [nummer] met [persoon 4] gecommuniceerd. Op 19 januari 2022 opent verdachte de communicatie met het bericht dat hij een nieuw nummer heeft. Daarop hebben verdachte en [persoon 4] via dit nummer contact over de handel in verschillende verdovende middelen. Verdachte stuurt aan [persoon 4] lijsten met drugs die nodig zijn, waarna [persoon 4] de drugs klaarzet. De berichten zijn van dezelfde aard en inhoud als de berichten tussen verdachte en [persoon 5] en er worden dezelfde afkortingen gebruikt. In de berichten met [persoon 4] gaat het ook over ‘Zegels”. Het is de rechtbank bekend dat dit staat voor LSD. Het gaat daarnaast onder andere over 2 cb, cocaïne, MDMA en speed. De rechtbank stelt daarom vast dat het hier gaat om (verschillende soorten) drugs. De communicatie gaat ook over dealers die [persoon 4] moet bevoorraden en uitbetalen. Het gaat om negen dealers die in de chats met nummers worden aangeduid. [persoon 4] vraagt voor het bevoorraden en uitbetalen van de dealers toestemming aan verdachte. [persoon 4] vraagt ook toestemming om zelf uitbetaald te krijgen. Hij noemt verdachte “baas”. [persoon 4] houdt verdachte op de hoogte van het geld dat de dealers bij hem afdragen. Verdachte vraagt daar ook actief naar. Als een dealer niet naar behoren functioneert, neemt [persoon 4] daarover contact met verdachte op, die zegt met de betreffende dealer in contact te treden. Vervolgens reageert verdachte dat het geregeld is. Deze communicatie loopt door tot en met 19 februari 2022, de dag dat [persoon 4] is doodgeschoten.
Communicatie door verdachte na 19 februari 2022 tot en met 8 mei 2023
In de telefoon van verdachte met het mobiele nummer dat eindigt op - [nummer] zijn na 19 februari 2022 berichten aangetroffen die gaan over de handel in verdovende middelen. Een persoon die in de telefoon van verdachte als contact is opgeslagen als “ [naam 4] ” vraagt op 2 mei 2023 aan verdachte of die iemand kent die 50 kilo hash heeft.
Ook is op het scherm van een telefoon die bij de aanhouding van verdachte is aangetroffen communicatie van een persoon, genaamd [persoon 6] aangetroffen. Deze persoon heeft aan verdachte op 8 mei 2023 twee berichten gestuurd met daarin een lijst met verschillende afkortingen, onder andere dezelfde afkortingen als die hierboven zijn vermeld. Op basis daarvan stelt de rechtbank vast dat het hier ook om drugs gaat.
4.3.3.4 Conclusie ten aanzien van de handel en medeplegen:
Op grond van het voorgaande staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat verdachte zich in de periode van 24 september 2021 tot en met 8 mei 2023 schuldig heeft gemaakt aan de handel in verdovende middelen. Dit heeft hij in nauwe en bewuste samenwerking met anderen gedaan. Dat volgt naar het oordeel van de rechtbank uit het bovenstaande. Er is dus ook sprake van medeplegen.
4.3.4.
Bewezenverklaring feit 2: lidmaatschap van een criminele organisatie
Om tot een bewezenverklaring te komen van deelname aan een criminele organisatie dient de rechtbank te beoordelen of sprake was van een criminele organisatie (1) en, zo ja, of kan worden bewezen dat verdachte hieraan heeft deelgenomen (2).
4.3.4.1. Criminele organisatie (ad 1)
Het juridisch kader
Uit vaste rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat bij de toepassing van artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) en artikel 11b van de Opiumwet (als specialis van artikel 140 Sr) onder een organisatie wordt verstaan “een samenwerkingsverband, met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen verdachte en ten minste één andere persoon”. Dit kan blijken uit een onderlinge verdeling van werkzaamheden of onderlinge afstemming van activiteiten van deelnemers binnen de organisatie met het oog op het bereiken van het gemeenschappelijke doel van de organisatie. Niet vereist is dat daarbij komt vast te staan dat elke deelnemer aan deze organisatie moet hebben samengewerkt met, althans bekend moet zijn geweest met alle andere deelnemers, of dat de samenstelling van het samenwerkingsverband steeds dezelfde is.
Het oogmerk van deze organisatie moet gericht zijn op het plegen van misdrijven als – in dit geval – bedoeld in artikel 10 vierde lid, van de Opiumwet. Voor een bewezenverklaring is voldoende dat het plegen van misdrijven door de organisatie wordt beoogd. Om van deelneming aan een criminele organisatie te kunnen spreken, is vereist dat verdachte tot het samenwerkingsverband behoort en dat hij een aandeel heeft in – of ondersteuning geeft aan – gedragingen die strekken tot óf rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie. In het bestanddeel deelneming aan een organisatie ligt tevens het opzet van verdachte besloten. Verdachte moet in zijn algemeenheid weten dat de organisatie het plegen van misdrijven beoogt.
Beoordeling
De rechtbank vindt op grond van de in rubriek 4.3.3.3 genoemde feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, bewezen dat in de periode van 24 september 2021 tot en met 8 mei 2023 een criminele organisatie actief was die tot oogmerk had het verkopen, afleveren, verstrekken en vervoeren van drugs.
Er was sprake van een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband bestaande uit in ieder geval (al dan niet gedurende de gehele periode): verdachte, [persoon 5] , [persoon 4] en “ [naam 4] ” en tot op heden onbekend gebleven personen, de dealers. De leden van de organisatie hebben zich allen, in wisselende samenstelling, beziggehouden met het inkopen, verkopen, afleveren, verstrekken en vervoeren van drugs. Verdachte en [persoon 5] spraken over de inkoop van grotere hoeveelheden drugs en [persoon 5] kon speed halen bij [persoon 4] . In de chats tussen verdachte en [persoon 4] werden overzichten gedeeld met verschillende soorten drugs, er werd gecommuniceerd welke dealer welke drugs nodig had, er werd gesproken over “pap” (geld), over de stand van zaken van betalingen aan de dealers en over de prijzen van drugs. Ook werd gecommuniceerd over het functioneren van dealers en eventuele consequenties voor een dealer die niet zou functioneren. Dealers kwamen drugs halen bij [persoon 4] , leverden geld af of kregen geld. Ieder had zijn eigen rol, om ervoor te zorgen dat zoveel mogelijk drugs konden worden verhandeld. Uit de chats komt het beeld naar voren van een gestroomlijnde organisatie, waarbinnen de handel in drugs dagelijkse kost was.
4.3.3.2 Deelnemen aan een criminele organisatie (ad 2)
Het juridisch kader
Van deelneming aan een organisatie als bedoeld in artikel 140 Sr kan slechts dan sprake zijn
indien de verdachte:
behoort tot het samenwerkingsverband en
een aandeel heeft in, dan wel ondersteunt, gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie. [1]
In het bestanddeel deelneming aan een organisatie als bedoeld in artikel 140 Sr ligt tevens een opzetvereiste van de verdachte besloten.
Beoordeling
Binnen de organisatie bestond een zekere rolverdeling tussen de deelnemers en er was sprake van een hiërarchie. De rechtbank stelt vast dat verdachte tot het samenwerkingsverband heeft behoord en dat hij wist dat de organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven zoals ten laste is gelegd. Dit volgt naar het oordeel van de rechtbank uit het volgende.
Uit de onder 4.3.3.3 genoemde feiten blijkt dat verdachte een groot aandeel heeft gehad in de gedragingen die ertoe strekken of rechtstreeks verband houden met de (verwezenlijking van de) handel in verdovende middelen. Verdachte had een leidende en sturende rol binnen de organisatie. De woning van [persoon 4] was een opslaglocatie voor drugs. Dealers kwamen bij de woning van [persoon 4] om drugs op te halen of geld af te leveren. Er gebeurde echter niets zonder dat verdachte daarvan op de hoogte was. [persoon 4] vroeg voor alles toestemming aan verdachte. Verdachte onderhield contact met zowel [persoon 4] als de dealers en stelde lijsten met drugs op, die [persoon 4] voor de dealers moest klaarleggen. Verdachte had met [persoon 5] contact over de inkoop van verschillende verdovende middelen.
De rechtbank vindt dat hiermee aan de vereisten voor deelneming aan een criminele organisatie is voldaan. De werkwijze duidt namelijk op een intensieve en gestructureerde samenwerking tussen de verschillende leden van de organisatie, waarin ieder een eigen rol vervulde en waarin verdachte zoals gezegd een leidende en sturende rol had. Het opzet van verdachte volgt uit de voorgaande feiten.
Periode
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd, vast dat verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie in de periode van
24 september 2021 tot en met 8 mei 2023. Ook nadat [persoon 4] op 19 februari 2022 overleed, is verdachte doorgegaan met de handel in drugs, in georganiseerd verband. In april 2023 heeft verdachte gesprekken met “ [naam 4] ” die gaan over een te late betaling en de gevolgen daarvan. Op 2 mei 2023 hebben verdachte en “ [naam 4] ” een gesprek over 50 kilo hash. Verdachte heeft ook contact met [persoon 6] , die aan verdachte op 8 mei 2023 een lijst stuurt met daarop onder andere amfetamine, XTC en Ketamine in grote hoeveelheden. Daaruit leidt de rechtbank af dat verdachte de organisatie na de dood van [persoon 4] met andere personen heeft voortgezet.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
bijlage IIopgenomen bewijsmiddelen, waarin de redengevende feiten en omstandigheden zijn opgenomen, bewezen dat verdachte:
Feit 1
op tijdstippen in de periode van 24 september 2021 tot en met 8 mei 2023 te Amsterdam,
tezamen en in vereniging met anderen,
meermalen opzettelijk
heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd,
een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en
een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA en
een hoeveelheid van een materiaal bevattende speed (amfetamine) en
een hoeveelheid van een materiaal bevattende LSD en
een hoeveelheid van een materiaal bevattende 2C-B (4-bromo-2,5-dimethoxyfenetylamine)
zijnde cocaïne en/of MDMA en/of speed (amfetamine) en/of LSD en/of 2C-B
(4-bromo-2,5-dimethoxyfenetylamine),
in elk geval telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
Feit 2
in de periode van 24 september 2021 tot en met 8 mei 2023 te Amsterdam, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten
- [persoon 1] en/of
- [persoon 2] en/of
- [persoon 3]
en andere tot op heden onbekend gebleven personen waaronder [personen]
die tot oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 10, vierde lid van
de Opiumwet, namelijk het verkopen en afleveren en verstrekken en vervoeren,
van hoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne en/of MDMA en/of speed
(amfetamine) en/of LSD en/of 2C-B (4-bromo-2,5-dimethoxyfenetylamine),
zijnde cocaïne en/of MDMA en/of speed (amfetamine) en/of LSD
in elk geval (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, zulks terwijl verdachte leider binnen die organisatie was.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de door hem bewezen geachte feiten wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 48 maanden met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
8.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
8.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan op de zitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich als leider van een criminele organisatie samen met anderen beziggehouden met de handel in verschillende soorten harddrugs. Drugshandel heeft een grote ontwrichtende invloed op de samenleving, zowel op het gebied van gezondheid en welzijn als op de veiligheid en het financiële stelsel. Drugs zijn immers schadelijk voor de gezondheid van de gebruikers ervan, maar gaat ook veelvuldig gepaard met diverse vormen van (zware) criminaliteit, met veel geweld, schade en overlast als gevolg.
Uit het dossier blijkt dat verdachte binnen de criminele drugsorganisatie een leidende rol heeft gehad en zeer geraffineerd te werk is gegaan. Zo gebruikte hij de woning van [persoon 4] als opslaglocatie voor drugs en droeg hij [persoon 4] op verschillende dealers te bevoorraden. Ook moest [persoon 4] verdachte op de hoogte houden over het functioneren van de verschillende dealers. Verder droeg hij [persoon 4] op om geld voor hem klaar te leggen, zodat hij het bij [persoon 4] kon ophalen. Hieruit volgt dat verdachte zich binnen de organisatie een positie had aangemeten waarin hij weinig risico liep om in beeld van politie en justitie te komen, maar tegelijkertijd wel de bevelen uitdeelde en een significant financieel voordeel genoot van de opbrengsten uit de handel. Belangrijk hierbij is ook dat [persoon 4] na het incident met dealer nummer 7 angst over zijn veiligheid heeft proberen uit te spreken naar verdachte en dat die angst ook werkelijkheid is geworden. [persoon 4] is immers om het leven gebracht. Na de dood van [persoon 4] is verdachte onverschrokken doorgegaan met de handel. Verdachte heeft slechts gehandeld uit eigen gewin en heeft anderen voor hem het vuile werk laten doen. De rechtbank rekent verdachte dit alles zwaar aan.
Persoon van de verdachte
Uit het strafblad van verdachte van 18 december 2023 blijkt dat hij in de afgelopen vijf jaar niet voor een strafbaar feit is veroordeeld en dat hij niet eerder voor een soortgelijk feit is veroordeeld.
De op te leggen straf
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd. De rechtbank zal de eis van de officier van justitie volgen. De rechtbank zal, gelet op hetgeen onder rubriek 3 ten aanzien van het vormverzuim is overwogen, één maand in mindering brengen op de op te leggen straf.
Alles afwegende legt de rechtbank aan verdachte een gevangenisstraf op van 47 maanden met aftrek van de tijd die hij reeds in voorarrest heeft doorgebracht. Deze straf vindt de rechtbank passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

9.Beslag

Onder verdachte zijn een geldbedrag van
1350,-, negen telefoons (van het merk Apple en Samsung) en hashish in beslag genomen.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de twee telefoons met goednummers 6337991 en 6337998 verbeurd moeten worden verklaard en dat de hashish moeten worden onttrokken aan het verkeer. De overige telefoons en het geldbedrag kunnen worden teruggegeven aan verdachte.
De raadsman heeft geen standpunt ingenomen ten aanzien van de beslissing over de in beslag genomen voorwerpen.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Verbeurdverklaring
De in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten twee telefoons van het merk Apple (goednummer 6337991 en 6337998), die aan verdachte toebehoren, zullen verbeurd verklaard worden en zijn daarvoor vatbaar, aangezien met behulp van die telefoons het bewezen geachte is begaan.
Onttrekking aan het verkeer
Het in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerp, te weten hashish (goednummer 6338017), zal worden onttrokken aan het verkeer en is daarvoor vatbaar, aangezien het van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.
Teruggave aan verdachte
De in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen te weten een geldbedrag van € 1350,- (goednummer 6338004), vijf telefoons van het merk Apple (goednummers 6338021, 6338018, 6338024, 6338025 en 6338005) en twee telefoons van het merk Samsung (goednummers 6338020 en 6338001) zullen worden teruggegeven aan verdachte.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 33, 33a, 36b, 36c, 47, 57 en 140 van het Wetboek van Strafrecht en 2, 10, 11b en 13a van de Opiumwet.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1
-
medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd
Ten aanzien van feit 2
-
als leider deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10, derde en vierde lid van de Opiumwet
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
47 (zevenenveertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Verklaart verbeurd:
  • Telefoontoestel, Apple (G6337991);
  • Telefoontoestel blauw, Apple (G6337998).
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
- Hashish (G6338017).
Gelast de teruggave aan [persoon 1] van:
  • € 1350,- (G6338004);
  • Telefoontoestel wit, Apple (G6338021);
  • Telefoontoestel zwart, Apple (G6338018);
  • Telefoontoestel grijs, Samsung (G6338020);
  • Telefoontoestel wit, Apple (G6338024);
  • Telefoontoestel zwart, Apple (G6338025);
  • Telefoontoestel zwart, Samsung (G6338001);
  • Telefoontoestel paars, Apple (G6338005).
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Nieuwenhuijs, voorzitter,
mrs. C. Wildeman en H.J. Bos, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. G. Brokkelkamp, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 2 februari 2024.
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]

Voetnoten

1.Arrest van de Hoge Raad van 10 februari 2015, ECLI:NL:HR:2015:264.