4.3.1.Bewijsuitsluiting van historische telecomgegevens nummer dat eindigt op - [nummer] ?
De rechtbank is van oordeel dat de verkregen historische telecomgegevens van het nummer dat eindigt op - [nummer] niet van het bewijs worden uitgesloten.
De rechter-commissaris heeft in het onderzoek Skylator toestemming gegeven voor het opvragen van historische verkeersgegevens ten aanzien van het telefoonnummer eindigend op - [nummer] geregistreerd op naam van de vader van verdachte. Op grond van vaste rechtspraak van de Hoge Raad dient de rechtbank te beoordelen of de rechter-commissaris in redelijkheid tot haar beslissing om een machtiging te verstrekken heeft kunnen komen. De beslissing van de rechter-commissaris dient dan ook terughoudend te worden getoetst.
De machtiging is verleend op grond van het proces-verbaal van 7 april 2022. De raadsman heeft terecht betoogd dat daarin ten onrechte is opgenomen dat getuige [getuige] zou hebben verklaard dat de drugs die in de woning van [persoon 4] zijn aangetroffen, van de eigenaar van de supermarkt zijn of van diens zoon. [getuige] verklaart dat de drugs van de zoon van de eigenaar van de supermarkt zijn. Omdat blijkens het proces-verbaal van 7 april 2022 bij de toestemmingsaanvraag de verklaring van [getuige] is gevoegd, heeft de rechter-commissaris daar kennis van kunnen nemen. Daarmee beschikte de rechter-commissaris over de juiste informatie om tot een beslissing te kunnen komen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de rechter-commissaris in redelijkheid tot toestemming van het opvragen van de gegevens had kunnen komen. Om deze reden verwerpt de rechtbank het verweer.
4.3.2.Bewijsuitsluiting van het proces-verbaal van 13 oktober 2022?
De rechtbank is van oordeel dat het proces-verbaal van 13 oktober 2022 niet van het bewijs wordt uitgesloten. Ook dit verweer van de raadsman slaagt niet.
De raadsman heeft terecht opgemerkt dat in het proces-verbaal 13 oktober 2022 met nummer 2022033559 ten onrechte is vermeld dat in de periode van 10 februari 2022 tot en met 20 februari 2022 de telefoons die gebruik maken van de mobiele nummers die eindigen op - [nummer] en - [nummer] telkens in elkaars nabijheid zijn geweest. Die conclusie kan geen stand houden voor de datum 18 februari 2022. Het proces-verbaal is op dit punt te stellig. Na opmerkingen van de raadsman op dit punt, is dit door de officier van justitie onderkend. Daarmee is deze fout hersteld. Er is dus geen sprake van een onherstelbaar vormverzuim en daarmee is bewijsuitsluiting zoals door de raadsman verzocht niet aan de orde.
4.3.3.Bewezenverklaring feit 1: handel in drugs
De rechtbank acht, met de officier van justitie, bewezen dat verdachte in drugs heeft gehandeld. Over het bewijs overweegt de rechtbank het volgende.
4.3.3.1 Verdachte is de gebruiker van de telefoon met het mobiele nummer dat eindigt op - [nummer]
In 2017 heeft verdachte aangifte gedaan van het stelen van zijn scooter. Hij heeft toen het nummer dat eindigt op - [nummer] opgegeven als zijn telefoonnummer om contact op te kunnen nemen. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat dit het thuisnummer was dat door meer familieleden werd gebruikt en dat hij destijds geen eigen nummer had. Dit nummer staat echter ook bij verschillende banken geregistreerd bij de bankrekeningen die op naam van verdachte staan. Verdachte heeft daarover verklaard dat zijn vader de telefoon in gebruik had en gemachtigd was voor het gebruik van zijn bankrekeningen, zodat verdachte geen schulden kon maken. Dat blijkt verder echter nergens uit. Bovendien worden deze verklaringen tegengesproken door het feit dat dit nummer in de telefoon van [persoon 4] is opgeslagen onder de naam “ [naam 1] ”. De voornaam van verdachte is [verdachte] .
De rechtbank vindt de verklaringen van verdachte hierover dan ook niet geloofwaardig en concludeert op grond van voormelde omstandigheden in samenhang bezien dat verdachte de gebruiker is van dit nummer.
4.3.3.2 Verdachte is gebruiker van de telefoon met het mobiele nummer dat eindigt op - [nummer]
Tegenover de woning waarin [persoon 4] woonde, staat een supermarkt, gelegen aan de [straat] in Amsterdam. De vader van verdachte is eigenaar van die supermarkt. Getuige [getuige] heeft verklaard dat hij vaak op het bankje voor de supermarkt zat en uitkeek op de woning van [persoon 4] . Hij heeft voorts verklaard dat de drugs in de woning van [persoon 4] van de zoon van de eigenaar van de supermarkt zijn. Ook heeft hij verklaard dat de zoon van de supermarkteigenaar in de telefoon van [persoon 4] als “ [naam 2] ” staat vermeld en dat hij ook wel “ [naam 3] ” (fonetisch) wordt genoemd.
In de telefoon van [persoon 4] is het mobiele telefoonnummer dat eindigt op - [nummer] opgeslagen als “X”. Op 19 januari 2022 is via dit nummer aan [persoon 4] het volgende bericht gestuurd: “new nummer [naam 2] ”.
[persoon 4] noemt de contactpersoon die als “X” in zijn telefoon is opgeslagen in een chatgesprek op 6 februari 2022 “[naam 3]”. Dat vertoont veel gelijkenis met de naam “ [naam 3] ” die [getuige] heeft genoemd.
De telefoons waaraan de nummers - [nummer] en - [nummer] zijn gekoppeld, zijn over de periode 10 februari tot en met 20 februari 2022 uitgepeild. Uit dat onderzoek blijkt dat de telefoons op 12, 14, 16 en 19 februari 2022 zendmasten aanstraalden die bij elkaar in de buurt staan. Op 14 februari 2022 is dat in Haarlem, op de andere data alleen in Amsterdam. Op grond daarvan kan worden geconcludeerd dat de telefoons op dezelfde tijdstippen in hetzelfde gebied zijn.
Op basis van de verklaring van [getuige] en de overige hiervoor vermelde omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, concludeert de rechtbank dat verdachte ook de gebruiker is van het nummer eindigend op - [nummer] .
4.3.3.3 De handel in drugs
Communicatie tussen verdachte en [persoon 5]
De rechtbank vindt bewezen dat verdachte ook de gebruiker is van het mobiele telefoonnummer dat eindigt op - [nummer] . In de inbeslaggenomen dealertelefoon van [persoon 5] is dit nummer namelijk opgeslagen als contactpersoon “ [naam 2] ”. En op 24 september 2021 heeft de gebruiker vanaf dit nummer aan [persoon 5] gestuurd: “New nummer [naam 2] ”, de inhoud van dit bericht is gelijk aan het bericht dat verdachte op 19 januari 2022 aan [persoon 4] heeft gestuurd. Vervolgens wordt er in de chat tussen verdachte en [persoon 5] gecommuniceerd over handel in verdovende middelen. [persoon 5] en verdachte legden geld bij elkaar om speed en cocaïne te kopen en reden naar leveranciers. Er zijn ook diverse foto’s gedeeld van harddrugs en er wordt gehandeld in XTC, MDMA en speed. De rechtbank leidt dat af uit de aard en inhoud van de berichten, waarin wordt gesproken over “M” wat bekend is als MDMA, “X,” wat bekend is als XTC, “Boli”, wat bekend staat als cocaïne en “pep”, wat bekend staat als speed. De gesprekken gingen door tot en met 27 januari 2022.
Communicatie tussen verdachte en [persoon 4]
Verdachte heeft via het mobiele telefoonnummer dat eindigt op - [nummer] met [persoon 4] gecommuniceerd. Op 19 januari 2022 opent verdachte de communicatie met het bericht dat hij een nieuw nummer heeft. Daarop hebben verdachte en [persoon 4] via dit nummer contact over de handel in verschillende verdovende middelen. Verdachte stuurt aan [persoon 4] lijsten met drugs die nodig zijn, waarna [persoon 4] de drugs klaarzet. De berichten zijn van dezelfde aard en inhoud als de berichten tussen verdachte en [persoon 5] en er worden dezelfde afkortingen gebruikt. In de berichten met [persoon 4] gaat het ook over ‘Zegels”. Het is de rechtbank bekend dat dit staat voor LSD. Het gaat daarnaast onder andere over 2 cb, cocaïne, MDMA en speed. De rechtbank stelt daarom vast dat het hier gaat om (verschillende soorten) drugs. De communicatie gaat ook over dealers die [persoon 4] moet bevoorraden en uitbetalen. Het gaat om negen dealers die in de chats met nummers worden aangeduid. [persoon 4] vraagt voor het bevoorraden en uitbetalen van de dealers toestemming aan verdachte. [persoon 4] vraagt ook toestemming om zelf uitbetaald te krijgen. Hij noemt verdachte “baas”. [persoon 4] houdt verdachte op de hoogte van het geld dat de dealers bij hem afdragen. Verdachte vraagt daar ook actief naar. Als een dealer niet naar behoren functioneert, neemt [persoon 4] daarover contact met verdachte op, die zegt met de betreffende dealer in contact te treden. Vervolgens reageert verdachte dat het geregeld is. Deze communicatie loopt door tot en met 19 februari 2022, de dag dat [persoon 4] is doodgeschoten.
Communicatie door verdachte na 19 februari 2022 tot en met 8 mei 2023
In de telefoon van verdachte met het mobiele nummer dat eindigt op - [nummer] zijn na 19 februari 2022 berichten aangetroffen die gaan over de handel in verdovende middelen. Een persoon die in de telefoon van verdachte als contact is opgeslagen als “ [naam 4] ” vraagt op 2 mei 2023 aan verdachte of die iemand kent die 50 kilo hash heeft.
Ook is op het scherm van een telefoon die bij de aanhouding van verdachte is aangetroffen communicatie van een persoon, genaamd [persoon 6] aangetroffen. Deze persoon heeft aan verdachte op 8 mei 2023 twee berichten gestuurd met daarin een lijst met verschillende afkortingen, onder andere dezelfde afkortingen als die hierboven zijn vermeld. Op basis daarvan stelt de rechtbank vast dat het hier ook om drugs gaat.
4.3.3.4 Conclusie ten aanzien van de handel en medeplegen:
Op grond van het voorgaande staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat verdachte zich in de periode van 24 september 2021 tot en met 8 mei 2023 schuldig heeft gemaakt aan de handel in verdovende middelen. Dit heeft hij in nauwe en bewuste samenwerking met anderen gedaan. Dat volgt naar het oordeel van de rechtbank uit het bovenstaande. Er is dus ook sprake van medeplegen.
4.3.4.Bewezenverklaring feit 2: lidmaatschap van een criminele organisatie
Om tot een bewezenverklaring te komen van deelname aan een criminele organisatie dient de rechtbank te beoordelen of sprake was van een criminele organisatie (1) en, zo ja, of kan worden bewezen dat verdachte hieraan heeft deelgenomen (2).
4.3.4.1. Criminele organisatie (ad 1)
Het juridisch kader
Uit vaste rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat bij de toepassing van artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) en artikel 11b van de Opiumwet (als specialis van artikel 140 Sr) onder een organisatie wordt verstaan “een samenwerkingsverband, met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen verdachte en ten minste één andere persoon”. Dit kan blijken uit een onderlinge verdeling van werkzaamheden of onderlinge afstemming van activiteiten van deelnemers binnen de organisatie met het oog op het bereiken van het gemeenschappelijke doel van de organisatie. Niet vereist is dat daarbij komt vast te staan dat elke deelnemer aan deze organisatie moet hebben samengewerkt met, althans bekend moet zijn geweest met alle andere deelnemers, of dat de samenstelling van het samenwerkingsverband steeds dezelfde is.
Het oogmerk van deze organisatie moet gericht zijn op het plegen van misdrijven als – in dit geval – bedoeld in artikel 10 vierde lid, van de Opiumwet. Voor een bewezenverklaring is voldoende dat het plegen van misdrijven door de organisatie wordt beoogd. Om van deelneming aan een criminele organisatie te kunnen spreken, is vereist dat verdachte tot het samenwerkingsverband behoort en dat hij een aandeel heeft in – of ondersteuning geeft aan – gedragingen die strekken tot óf rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie. In het bestanddeel deelneming aan een organisatie ligt tevens het opzet van verdachte besloten. Verdachte moet in zijn algemeenheid weten dat de organisatie het plegen van misdrijven beoogt.
Beoordeling
De rechtbank vindt op grond van de in rubriek 4.3.3.3 genoemde feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, bewezen dat in de periode van 24 september 2021 tot en met 8 mei 2023 een criminele organisatie actief was die tot oogmerk had het verkopen, afleveren, verstrekken en vervoeren van drugs.
Er was sprake van een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband bestaande uit in ieder geval (al dan niet gedurende de gehele periode): verdachte, [persoon 5] , [persoon 4] en “ [naam 4] ” en tot op heden onbekend gebleven personen, de dealers. De leden van de organisatie hebben zich allen, in wisselende samenstelling, beziggehouden met het inkopen, verkopen, afleveren, verstrekken en vervoeren van drugs. Verdachte en [persoon 5] spraken over de inkoop van grotere hoeveelheden drugs en [persoon 5] kon speed halen bij [persoon 4] . In de chats tussen verdachte en [persoon 4] werden overzichten gedeeld met verschillende soorten drugs, er werd gecommuniceerd welke dealer welke drugs nodig had, er werd gesproken over “pap” (geld), over de stand van zaken van betalingen aan de dealers en over de prijzen van drugs. Ook werd gecommuniceerd over het functioneren van dealers en eventuele consequenties voor een dealer die niet zou functioneren. Dealers kwamen drugs halen bij [persoon 4] , leverden geld af of kregen geld. Ieder had zijn eigen rol, om ervoor te zorgen dat zoveel mogelijk drugs konden worden verhandeld. Uit de chats komt het beeld naar voren van een gestroomlijnde organisatie, waarbinnen de handel in drugs dagelijkse kost was.
4.3.3.2 Deelnemen aan een criminele organisatie (ad 2)
Het juridisch kader
Van deelneming aan een organisatie als bedoeld in artikel 140 Sr kan slechts dan sprake zijn
indien de verdachte:
behoort tot het samenwerkingsverband en
een aandeel heeft in, dan wel ondersteunt, gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie.
In het bestanddeel deelneming aan een organisatie als bedoeld in artikel 140 Sr ligt tevens een opzetvereiste van de verdachte besloten.
Beoordeling
Binnen de organisatie bestond een zekere rolverdeling tussen de deelnemers en er was sprake van een hiërarchie. De rechtbank stelt vast dat verdachte tot het samenwerkingsverband heeft behoord en dat hij wist dat de organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven zoals ten laste is gelegd. Dit volgt naar het oordeel van de rechtbank uit het volgende.
Uit de onder 4.3.3.3 genoemde feiten blijkt dat verdachte een groot aandeel heeft gehad in de gedragingen die ertoe strekken of rechtstreeks verband houden met de (verwezenlijking van de) handel in verdovende middelen. Verdachte had een leidende en sturende rol binnen de organisatie. De woning van [persoon 4] was een opslaglocatie voor drugs. Dealers kwamen bij de woning van [persoon 4] om drugs op te halen of geld af te leveren. Er gebeurde echter niets zonder dat verdachte daarvan op de hoogte was. [persoon 4] vroeg voor alles toestemming aan verdachte. Verdachte onderhield contact met zowel [persoon 4] als de dealers en stelde lijsten met drugs op, die [persoon 4] voor de dealers moest klaarleggen. Verdachte had met [persoon 5] contact over de inkoop van verschillende verdovende middelen.
De rechtbank vindt dat hiermee aan de vereisten voor deelneming aan een criminele organisatie is voldaan. De werkwijze duidt namelijk op een intensieve en gestructureerde samenwerking tussen de verschillende leden van de organisatie, waarin ieder een eigen rol vervulde en waarin verdachte zoals gezegd een leidende en sturende rol had. Het opzet van verdachte volgt uit de voorgaande feiten.
Periode
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd, vast dat verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie in de periode van
24 september 2021 tot en met 8 mei 2023. Ook nadat [persoon 4] op 19 februari 2022 overleed, is verdachte doorgegaan met de handel in drugs, in georganiseerd verband. In april 2023 heeft verdachte gesprekken met “ [naam 4] ” die gaan over een te late betaling en de gevolgen daarvan. Op 2 mei 2023 hebben verdachte en “ [naam 4] ” een gesprek over 50 kilo hash. Verdachte heeft ook contact met [persoon 6] , die aan verdachte op 8 mei 2023 een lijst stuurt met daarop onder andere amfetamine, XTC en Ketamine in grote hoeveelheden. Daaruit leidt de rechtbank af dat verdachte de organisatie na de dood van [persoon 4] met andere personen heeft voortgezet.