ECLI:NL:RBAMS:2024:8680

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 december 2024
Publicatiedatum
12 februari 2025
Zaaknummer
13/195460-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal in vereniging met bedreiging van geweld, gepleegd door verdachte en medeverdachten

Op 24 december 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 14 juni 2024 te Diemen betrokken was bij een diefstal in vereniging. De verdachte, geboren in 2004, werd beschuldigd van het medeplegen van diefstal met bedreiging met geweld van een koffer en tas van een slachtoffer. Tijdens de zitting op 11 december 2024 heeft de verdachte bekend de diefstal te hebben gepleegd. De rechtbank oordeelde dat de bedreiging met geweld bewezen kon worden, aangezien de verdachte en zijn medeverdachten verhuld gekleed waren en met hoge snelheid op het slachtoffer afkwamen. De rechtbank concludeerde dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn medeverdachten, wat het medeplegen van de diefstal bevestigde.

De rechtbank achtte het feit wettig en overtuigend bewezen en legde een gevangenisstraf op van 90 dagen, waarvan 65 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 60 uur. De rechtbank weegt hierbij de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is gepleegd en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte mee. De rechtbank nam in overweging dat het slachtoffer maanden na de gebeurtenis nog steeds last had van de gevolgen van de diefstal. De verdachte had geen strafblad en toonde zich schuldbewust tijdens de zitting. De rechtbank besloot tot een straf die recht deed aan de ernst van het feit, maar ook rekening hield met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/195460-24
Datum uitspraak: 24 december 2024
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 2004,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen
op het adres [adres] te [plaats] ,
hierna: verdachte.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 11 december 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. F.T. Haak, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. S.C. van Bunnik, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich op 14 juni 2024 te Diemen heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van diefstal met bedreiging met geweld van een koffer en/of tas van [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ).
De volledige tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde feit bewezen kan worden.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van de bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Oordeel van de rechtbank
Ter zitting heeft verdachte bekend de diefstal te hebben gepleegd. Ten aanzien van de bedreiging met geweld en het medeplegen overweegt de rechtbank het volgende.
Bedreiging met geweld
De bedreiging met geweld om de diefstal gemakkelijk te maken acht de rechtbank ook bewezen. Verdachte en zijn medeverdachten waren verhuld gekleed en zijn met hoge snelheid afgerend op [slachtoffer] . Zij stond op dat moment alleen op straat. Vervolgens hebben verdachte en een van de medeverdachten hardhandig de tas van [slachtoffer] weggenomen en daarna haar koffer. Deze gedragingen zijn van dien aard en zijn onder zulke omstandigheden verricht dat deze in het algemeen een dergelijke vrees (voor geweld) kunnen opwekken. Gelet op de aangifte van [slachtoffer] heeft het ook daadwerkelijk dit effect gehad. Zij is daarbij na het gepleegde feit naar een andere plek toegelopen uit angst dat de mannen terug zouden komen. Zij heeft toen de koffer die zij nog wel tot haar beschikking had laten staan.
Medeplegen
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard wanneer is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting leidt de rechtbank met betrekking tot de betrokkenheid van verdachte bij het tenlastegelegde het volgende af.
Uit de bekennende verklaring van verdachte blijkt dat hij zich met de medeverdachten voorafgaand aan het feit bij het complex heeft verzameld. Zij hebben alle drie donkere kleding aangedaan en het gezicht bedekt zodat alleen de ogen zichtbaar waren. Vervolgens zijn zij met zijn drieën op [slachtoffer] afgerend, hebben verdachte en een van de medeverdachten haar tas en koffer uit haar handen getrokken en zijn zij gezamenlijk weer weggerend toen zij de tas en koffer in hun bezit hadden. Al deze handelingen - het afspreken op de locatie, het dragen van gelijkende verhullende kleding en de gezamenlijke uitvoering van het feit - duidt op een vooraf gemaakt plan. De rollen van de daders waren hierbij onderling inwisselbaar. Op grond van voornoemde omstandigheden oordeelt de rechtbank dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en medeverdachten die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering. Daarmee acht de rechtbank het tenlastegelegde medeplegen bewezen.
Gelet op voornoemde en de bekennende verklaring van verdachte acht de rechtbank het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in de
bijlage IIvervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
op 14 juni 2024 te Diemen, tezamen en in vereniging met anderen een tas en een koffer die aan [slachtoffer] toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen voornoemde [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken door
  • voorzien van donkere kleding en een sjaal, althans voorzien van een gedeeltelijk bedekt gezicht, zich naar de voordeur van het appartementencomplex van voornoemde [slachtoffer] te begeven en
  • met grote snelheid op voornoemde [slachtoffer] af te rennen en
  • vervolgens de tas van voornoemde [slachtoffer] vast te pakken en deze met kracht uit de handen van voornoemde [slachtoffer] te trekken en
  • vervolgens de koffer van voornoemde [slachtoffer] vast te pakken en
  • vervolgens met de tas en koffer weg te rennen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen en maatregelen

7.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door hem onder bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 65 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
Daarbij heeft de officier van justitie een taakstraf gevorderd van 120 uren, met bevel, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 60 dagen.
7.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat, gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte, moet worden volstaan met een deels voorwaardelijke gevangenisstraf.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst feit
Het door verdachte gepleegde feit betreft een bijzonder ernstig feit. Wanneer iemand bij zijn huis beroofd wordt, levert dit een groot gevoel van onveiligheid op bij het slachtoffer. Wanneer dit feit wordt gepleegd door drie daders terwijl het slachtoffer alleen is, worden deze gevoelens van onveiligheid en angst alleen maar groter. Het slachtoffer in deze zaak heeft ter zitting verklaard dat dit feit maanden later nog steeds grote nadelige mentale gevolgen voor haar heeft.. De rechtbank neemt verdachte dit alles zeer kwalijk.
Strafverzwarende en strafverminderende omstandigheden
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 17 juni 2024. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder voor enig feit is veroordeeld. De oriëntatiepunten van de rechtbank vermelden voor een tasjesroof met een enkele ruk een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden.
De rechtbank weegt in het nadeel van verdachte mee dat het feit in vereniging is gepleegd. In het voordeel van verdachte neemt de rechtbank in de straftoemeting mee dat verdachte ter zitting het feit heeft bekend, zich schuldbewust heeft getoond en zijn excuses heeft aangeboden aan het slachtoffer. Verder is gebleken dat verdachte ten onrechte tien dagen van zijn voorlopige hechtenis in algehele beperkingen heeft doorgebracht. Dit weegt de rechtbank in strafverminderende zin mee bij de op te leggen straf.
De verdediging heeft verder gesteld dat verdachte naast een gevangenisstraf geen taakstraf opgelegd moet worden, omdat die taakstraf de enige reden zou zijn dat verdachte langer in Nederland zou moeten verblijven. Verdachte is immers afkomstig uit [geboorteland] en is voornemens daar weer te gaan wonen. Deze omstandigheid maakt volgens de rechtbank echter niet dat een lagere straf opgelegd dient te worden dan wanneer van een gepland vertrek geen sprake zou zijn.
Straf
Gelet op voornoemde omstandigheden acht de rechtbank een gevangenisstraf van 90 dagen waarvan 65 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar passend en geboden. Daarbij acht de rechtbank eveneens een taakstraf van 60 uur passend en geboden.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op artikel 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47, 312 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van diefstal, voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
90 (negentig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering (en in voorlopige hechtenis) is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Bepaalt dat een gedeelte, groot
65 (vijfenzestig) dagen, van deze gevangenisstraf niet ten uitvoer gelegd zal worden, tenzij later anders wordt bevolen.
Stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee) jaarvast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf van
60 (zestig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van
30 (dertig) dagen.
Heft op het - geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.A. Overbosch, voorzitter,
mrs. C.W. Bianchi en J. Thomas, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R.T. Lo Dico, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 24 december 2024.
De oudste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
[...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]