3.3.1.Het oordeel over feit 1
De rechtbank stelt op basis van de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 1 juli 2023 kwam rond 07:20 uur een melding binnen bij de politie dat een vrouw zou zijn mishandeld op de [adres 2] . Ter plaatse troffen de verbalisanten aangeefster [benadeelde partij] (hierna: aangeefster) aan in de kantine. De verbalisanten zagen in eerste instantie niet dat aangeefster verwond was. Later constateerden zij echter dat een pin van een vleesthermometer in het rechterbovenbeen van aangeefster terecht was gekomen. De pin stak ongeveer drie centimeter uit het been. Het handvat van de vleesthermometer werd op de grond in de kantine gevonden.
Door forensisch arts [naam arts] is aan de hand van foto’s van de vleesthermometer waarmee de letsels zouden zijn toegebracht het volgende vastgesteld. De naald heeft een lengte van circa 13,5 centimeter. De naald is in een hoek van circa 90 graden gebogen. Naar waarschijnlijkheid zal de naald tenminste 10 centimeter en mogelijk zelfs 12 centimeter buiten de behuizing hebben uitgestoken.
Voor de beoordeling van het onder feit 1 ten laste gelegde dient de rechtbank eerst vast te stellen of verdachte met de vleesthermometer geweldshandelingen heeft verricht en zo ja, waaruit die handelingen dan bestonden.
De rechtbank stelt op basis van de feiten en omstandigheden als vervat in de bewijsmiddelen vast dat verdachte de vleesthermometer op enig moment in zijn handen heeft gehad. De rechtbank constateert dat op basis van de veelal algemene verklaringen van de getuigen niet kan worden vastgesteld hoe vaak verdachte met de vleesthermometer in de richting van aangeefster heeft gestoken dan wel geslagen. Tijdens het op 5 juli 2023 uitgevoerd letselonderzoek zijn zeven verkleuringen ofwel bloeduitstortingen waargenomen. Drie van deze bloeduitstortingen vertoonden centraal een huiddefect. Van het huiddefect op het rechterbeen van aangeefster is vastgesteld dat dit een prikwond betreft. Ten aanzien van de huiddefecten op de borst dan wel de rechterarm luidt de conclusie dat deze
vermoedelijkrespectievelijk
mogelijkprikwonden betreffen. De rechtbank kan niet vaststellen dat die laatste defecten door de vleesthermometer zijn veroorzaakt.
Concluderend is de rechtbank van oordeel dat op basis van de bewijsmiddelen in het dossier niet kan worden vastgesteld dat verdachte met de vleesthermometer bewegingen richting de borststreek van aangeefster heeft gemaakt. Wel kan de rechtbank uit de bewijsmiddelen afleiden dat verdachte met de vleesthermometer ongecontroleerd in de richting van het lichaam van aangeefster steekbewegingen heeft gemaakt dan wel heeft geslagen, en dat de pin uiteindelijk in ieder geval in het been van aangeefster terecht is gekomen. Aangezien deze is afgebroken en tevens in een hoek van 90 graden is gebogen, stelt de rechtbank vast dat dit met kracht is gebeurd.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld welk strafbaar feit dit oplevert.
Toetsingskader voorwaardelijk opzet
Om tot een bewezenverklaring te komen van een poging tot doodslag dan wel een poging tot zware mishandeling is op zijn minst vereist dat verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op het overlijden van het slachtoffer respectievelijk het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan het slachtoffer.
Van voorwaardelijk opzet is sprake als de verdachte bewust de aanmerkelijke kans op het gevolg heeft aanvaard. De beantwoording van de vraag of de gedraging van verdachte de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Daarbij kunnen bepaalde gedragingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer te zijn gericht op een bepaald gevolg, dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
Vrijspraak poging tot doodslag
Op basis van het dossier kan de rechtbank niet vaststellen dat verdachte vol opzet op de dood van aangeefster heeft gehad. Het dossier bevat evenmin voldoende aanknopingspunten voor de stelling dat verdachte door zijn handelen een aanmerkelijke kans in het leven heeft geroepen dat aangeefster zou komen te overlijden. Dit mede gelet op de relatief geringe ernst van het geconstateerde letsel bij aangeefster. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van de primair ten laste gelegde poging tot doodslag.
Bewezenverklaring poging tot zware mishandeling
De rechtbank vindt wel bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot zware mishandeling van aangeefster en overweegt hiertoe als volgt.
De vleesthermometer is uiteindelijk in ieder geval in het been van aangeefster terecht gekomen. Uit deze afzonderlijke gedraging kan de rechtbank niet afleiden dat verdachte voorwaardelijk opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel heeft gehad. Het samenstel van de door verdachte verrichte geweldshandelingen – het meerdere malen ongecontroleerd maken van stekende dan wel slaande bewegingen met een vleesthermometer met een naald van 13,5 centimeter in de richting van het lichaam van aangeefster – leidt echter wel tot dat oordeel. De vleesthermometer had daardoor immers ook op een andere plek in het lichaam terecht kunnen komen, met alle gevolgen van dien. Dat het letsel beperkt is gebleven tot een oppervlakkige wond aan het rechterbeen doet daaraan niet af. Het gaat immers om de kans die door het handelen van verdachte in het leven wordt geroepen en niet om de daadwerkelijke gevolgen dat zijn handelen heeft gehad. De rechtbank concludeert dat het handelen van verdachte naar zijn uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht was op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, dat het niet anders kan dat verdachte met zijn handelen de aanmerkelijke kans in het leven heeft geroepen dat aangeefster zwaar lichamelijk letsel zou oplopen en dat hij dat ook heeft aanvaard.
3.3.2.Het oordeel over feit 2
Anders dan de officier van justitie vindt de rechtbank dat op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld dat verdachte meermalen tegen het hoofd dan wel het gezicht van aangeefster heeft getrapt, terwijl zij op de grond lag. Daarvoor lopen de verklaringen in het dossier te veel uiteen. De rechtbank kan op basis van de bewijsmiddelen wel vaststellen dat verdachte ten minste eenmaal tegen het hoofd dan wel het gezicht van aangeefster heeft getrapt, terwijl zij op de grond lag. Bij de vraag hoe het handelen van verdachte dient te worden gekwalificeerd, gaat de rechtbank dan ook uit van één trap.
Onder bepaalde omstandigheden kan een trap tegen het hoofd de aanmerkelijke kans in het leven roepen dat het slachtoffer als gevolg daarvan zwaar lichamelijk letsel oploopt. Daarvoor is onder andere van belang de aard en intensiteit van de schop en de plaats waar het slachtoffer op het hoofd is geraakt. Naar het oordeel van de rechtbank zijn er op grond van het dossier niet voldoende feiten vast te stellen om te concluderen dat verdachte dusdanig hard tegen het hoofd van aangeefster heeft getrapt dat een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel bestond. Verdachte zal daarom worden vrijgesproken van de primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling.
Naar het oordeel van de rechtbank levert dit wel een mishandeling op, zoals subsidiair ten laste is gelegd. Deze trap heeft op zijn minst genomen pijn bij aangeefster veroorzaakt.