ECLI:NL:RBAMS:2024:865

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 februari 2024
Publicatiedatum
19 februari 2024
Zaaknummer
13/161395-23 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging doodslag en bewezenverklaring poging tot zware mishandeling met vleesthermometer

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 14 februari 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag en zware mishandeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 1 juli 2023 in Amsterdam meerdere keren met een vleesthermometer in de richting van het lichaam van de aangeefster heeft gestoken, wat wel als poging tot zware mishandeling kan worden gekwalificeerd. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er onvoldoende bewijs was voor de poging tot doodslag, omdat niet kon worden vastgesteld dat de verdachte opzettelijk de dood van de aangeefster heeft willen veroorzaken. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de poging tot doodslag, maar heeft hem wel schuldig bevonden aan de poging tot zware mishandeling en mishandeling. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van negen maanden, met aftrek van het voorarrest. Daarnaast is er een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij, die bestaat uit materiële en immateriële schade.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/161395-23 (Promis)
Datum uitspraak: 14 februari 2024
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1996 in [geboorteplaats] ( [geboorteland] ),
feitelijk verblijfsadres: [adres 1] ,
nu gedetineerd in [detentieplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 31 januari 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. N.R. Bakkenes, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. R.J. Jager, naar voren hebben gebracht.
Ook heeft de rechtbank kennisgenomen van hetgeen namens de benadeelde partij,
[benadeelde partij] , naar voren is gebracht door haar raadsman mr. J.W.F. Menick.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich op 1 juli 2023 in Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan:
1. poging tot doodslag (
primair), dan wel poging tot zware mishandeling van [benadeelde partij] (
subsidiair) door met een vleesthermometer een of meerdere keren een beweging richting het lichaam van die [benadeelde partij] te maken;
2. poging tot zware mishandeling (
primair), dan wel eenvoudige mishandeling van
[benadeelde partij] (
subsidiair) door die [benadeelde partij] tegen het hoofd te schoppen;
3. poging tot zware mishandeling (
primair), dan wel eenvoudige mishandeling van
[benadeelde partij] (
subsidiair) door die [benadeelde partij] tegen het hoofd te slaan.
De tekst van de volledige tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich, onder verwijzing naar haar schriftelijke requisitoir, op het standpunt gesteld dat de onder feit 1 primair ten laste gelegde poging tot doodslag kan worden bewezen. Op basis van de aangifte, de verklaring van getuige [naam getuige] en de letselrapportage blijkt dat verdachte de vleesthermometer niet alleen in het been van aangeefster heeft gestoken, maar dat verdachte ook richting andere lichaamsdelen – waaronder de borst van aangeefster – heeft gestoken. Het handelen van verdachte was naar zijn uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op het veroorzaken van een dodelijke verwonding bij aangeefster, dat het niet anders kan dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op de dood van aangeefster bewust heeft aanvaard.
Daarnaast heeft de officier van justitie gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder feit 2 primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling en de onder feit 3 subsidiair ten laste gelegde eenvoudige mishandeling.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft zich, onder verwijzing naar haar schriftelijke pleitnota, op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van de ten laste gelegde poging tot doodslag en poging tot zware mishandeling. Aangezien er geen risico op ernstig letsel is geweest, heeft verdachte geen aanmerkelijke kans op de dood of op zwaar lichamelijk letsel in het leven geroepen. Op basis van het dossier kan hooguit een eenvoudige mishandeling bewezen worden verklaard.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat het onder 1 subsidiair, 2 subsidiair en 3 subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend is bewezen. Zij overweegt daartoe als volgt.
3.3.1.
Het oordeel over feit 1
De rechtbank stelt op basis van de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 1 juli 2023 kwam rond 07:20 uur een melding binnen bij de politie dat een vrouw zou zijn mishandeld op de [adres 2] . Ter plaatse troffen de verbalisanten aangeefster [benadeelde partij] (hierna: aangeefster) aan in de kantine. De verbalisanten zagen in eerste instantie niet dat aangeefster verwond was. Later constateerden zij echter dat een pin van een vleesthermometer in het rechterbovenbeen van aangeefster terecht was gekomen. De pin stak ongeveer drie centimeter uit het been. Het handvat van de vleesthermometer werd op de grond in de kantine gevonden.
Door forensisch arts [naam arts] is aan de hand van foto’s van de vleesthermometer waarmee de letsels zouden zijn toegebracht het volgende vastgesteld. De naald heeft een lengte van circa 13,5 centimeter. De naald is in een hoek van circa 90 graden gebogen. Naar waarschijnlijkheid zal de naald tenminste 10 centimeter en mogelijk zelfs 12 centimeter buiten de behuizing hebben uitgestoken.
Voor de beoordeling van het onder feit 1 ten laste gelegde dient de rechtbank eerst vast te stellen of verdachte met de vleesthermometer geweldshandelingen heeft verricht en zo ja, waaruit die handelingen dan bestonden.
De rechtbank stelt op basis van de feiten en omstandigheden als vervat in de bewijsmiddelen vast dat verdachte de vleesthermometer op enig moment in zijn handen heeft gehad. De rechtbank constateert dat op basis van de veelal algemene verklaringen van de getuigen niet kan worden vastgesteld hoe vaak verdachte met de vleesthermometer in de richting van aangeefster heeft gestoken dan wel geslagen. Tijdens het op 5 juli 2023 uitgevoerd letselonderzoek zijn zeven verkleuringen ofwel bloeduitstortingen waargenomen. Drie van deze bloeduitstortingen vertoonden centraal een huiddefect. Van het huiddefect op het rechterbeen van aangeefster is vastgesteld dat dit een prikwond betreft. Ten aanzien van de huiddefecten op de borst dan wel de rechterarm luidt de conclusie dat deze
vermoedelijkrespectievelijk
mogelijkprikwonden betreffen. De rechtbank kan niet vaststellen dat die laatste defecten door de vleesthermometer zijn veroorzaakt.
Concluderend is de rechtbank van oordeel dat op basis van de bewijsmiddelen in het dossier niet kan worden vastgesteld dat verdachte met de vleesthermometer bewegingen richting de borststreek van aangeefster heeft gemaakt. Wel kan de rechtbank uit de bewijsmiddelen afleiden dat verdachte met de vleesthermometer ongecontroleerd in de richting van het lichaam van aangeefster steekbewegingen heeft gemaakt dan wel heeft geslagen, en dat de pin uiteindelijk in ieder geval in het been van aangeefster terecht is gekomen. Aangezien deze is afgebroken en tevens in een hoek van 90 graden is gebogen, stelt de rechtbank vast dat dit met kracht is gebeurd.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld welk strafbaar feit dit oplevert.
Toetsingskader voorwaardelijk opzet
Om tot een bewezenverklaring te komen van een poging tot doodslag dan wel een poging tot zware mishandeling is op zijn minst vereist dat verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op het overlijden van het slachtoffer respectievelijk het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan het slachtoffer.
Van voorwaardelijk opzet is sprake als de verdachte bewust de aanmerkelijke kans op het gevolg heeft aanvaard. De beantwoording van de vraag of de gedraging van verdachte de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Daarbij kunnen bepaalde gedragingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer te zijn gericht op een bepaald gevolg, dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
Vrijspraak poging tot doodslag
Op basis van het dossier kan de rechtbank niet vaststellen dat verdachte vol opzet op de dood van aangeefster heeft gehad. Het dossier bevat evenmin voldoende aanknopingspunten voor de stelling dat verdachte door zijn handelen een aanmerkelijke kans in het leven heeft geroepen dat aangeefster zou komen te overlijden. Dit mede gelet op de relatief geringe ernst van het geconstateerde letsel bij aangeefster. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van de primair ten laste gelegde poging tot doodslag.
Bewezenverklaring poging tot zware mishandeling
De rechtbank vindt wel bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot zware mishandeling van aangeefster en overweegt hiertoe als volgt.
De vleesthermometer is uiteindelijk in ieder geval in het been van aangeefster terecht gekomen. Uit deze afzonderlijke gedraging kan de rechtbank niet afleiden dat verdachte voorwaardelijk opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel heeft gehad. Het samenstel van de door verdachte verrichte geweldshandelingen – het meerdere malen ongecontroleerd maken van stekende dan wel slaande bewegingen met een vleesthermometer met een naald van 13,5 centimeter in de richting van het lichaam van aangeefster – leidt echter wel tot dat oordeel. De vleesthermometer had daardoor immers ook op een andere plek in het lichaam terecht kunnen komen, met alle gevolgen van dien. Dat het letsel beperkt is gebleven tot een oppervlakkige wond aan het rechterbeen doet daaraan niet af. Het gaat immers om de kans die door het handelen van verdachte in het leven wordt geroepen en niet om de daadwerkelijke gevolgen dat zijn handelen heeft gehad. De rechtbank concludeert dat het handelen van verdachte naar zijn uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht was op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, dat het niet anders kan dat verdachte met zijn handelen de aanmerkelijke kans in het leven heeft geroepen dat aangeefster zwaar lichamelijk letsel zou oplopen en dat hij dat ook heeft aanvaard.
3.3.2.
Het oordeel over feit 2
Anders dan de officier van justitie vindt de rechtbank dat op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld dat verdachte meermalen tegen het hoofd dan wel het gezicht van aangeefster heeft getrapt, terwijl zij op de grond lag. Daarvoor lopen de verklaringen in het dossier te veel uiteen. De rechtbank kan op basis van de bewijsmiddelen wel vaststellen dat verdachte ten minste eenmaal tegen het hoofd dan wel het gezicht van aangeefster heeft getrapt, terwijl zij op de grond lag. Bij de vraag hoe het handelen van verdachte dient te worden gekwalificeerd, gaat de rechtbank dan ook uit van één trap.
Onder bepaalde omstandigheden kan een trap tegen het hoofd de aanmerkelijke kans in het leven roepen dat het slachtoffer als gevolg daarvan zwaar lichamelijk letsel oploopt. Daarvoor is onder andere van belang de aard en intensiteit van de schop en de plaats waar het slachtoffer op het hoofd is geraakt. Naar het oordeel van de rechtbank zijn er op grond van het dossier niet voldoende feiten vast te stellen om te concluderen dat verdachte dusdanig hard tegen het hoofd van aangeefster heeft getrapt dat een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel bestond. Verdachte zal daarom worden vrijgesproken van de primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling.
Naar het oordeel van de rechtbank levert dit wel een mishandeling op, zoals subsidiair ten laste is gelegd. Deze trap heeft op zijn minst genomen pijn bij aangeefster veroorzaakt.
3.3.3.
Het oordeel over feit 3
Op basis van de bewijsmiddelen in het dossier stelt de rechtbank vast dat verdachte aangeefster tegen haar hoofd heeft geslagen, waarvan zij op zijn minst genomen pijn heeft ondervonden. Dit levert een mishandeling op. Gelet op het standpunt van de officier van justitie en de raadsvrouw behoeft dit oordeel geen nadere motivering.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht - op grond van de in
bijlage IIopgenomen bewijsmiddelen waarin de redengevende feiten en omstandigheden zijn vervat - bewezen dat verdachte:
feit 1 subsidiair
op 1 juli 2023 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde partij] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een vleesthermometer meerdere keren een stekende en/of hakkende en/of slaande beweging heeft gemaakt richting het lichaam van die [benadeelde partij] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
feit 2 subsidiair
op 1 juli 2023 te Amsterdam [benadeelde partij] heeft mishandeld, bestaande die mishandeling uit eenmaal schoppen tegen het hoofd en/of gezicht, terwijl die [benadeelde partij] op de grond lag;
feit 3 subsidiair
op 1 juli 2023 te Amsterdam [benadeelde partij] heeft mishandeld, bestaande die mishandeling uit het slaan tegen het gezicht en/of hoofd.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren met aftrek van het voorarrest.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om – in het geval een bewezenverklaring volgt – bij de op te leggen straf aansluiting te zoeken bij de LOVS-oriëntatiepunten.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen oplegging van straf en maatregelen is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
7.3.1.
De ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling door een medebewoonster in de noodopvang voor asielzoekers aan te vallen met een vleesthermometer. Daarnaast heeft verdachte het slachtoffer mishandeld door haar tegen het hoofd te trappen en te slaan, terwijl zij op de grond lag. Dat het slachtoffer hieraan geen ernstiger letsel heeft overgehouden is niet aan het handelen van verdachte te danken geweest. Verdachte heeft door deze feiten te plegen een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en een bedreigende en beangstigende situatie gecreëerd voor de overige aanwezigen in de noodopvang. Bovendien dragen dergelijke geweldsmisdrijven bij aan gevoelens van onveiligheid in de samenleving als geheel.
7.3.2.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 20 november 2023. Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van de inhoud van de hierna genoemde stukken:
  • een consult van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (NIFP) van 7 juli 2023, opgesteld door psychiater S. Rakhshandehroo;
  • een rapportage pro Justitia van 4 december 2023, opgesteld door psychiater
Uit voornoemde rapportage pro Justitia van 4 december 2023 blijkt dat verdachte niet heeft meegewerkt aan het psychiatrisch onderzoek. Derhalve kunnen geen conclusies worden getrokken over het al dan niet bestaan van een psychiatrische stoornis bij verdachte.
7.3.3.
Motivering van de gevangenisstraf
Gelet op de ernst van de bewezenverklaarde feiten kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Bij het bepalen van de hoogte van de straf heeft de rechtbank gekeken naar straffen die in min of meer vergelijkbare zaken zijn opgelegd. Ook heeft de rechtbank rekening gehouden met de LOVS-oriëntatiepunten. Deze gaan voor het opzettelijk toebrengen van middelzwaar lichamelijk letsel met behulp van een wapen, niet zijnde een vuurwapen, uit van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zeven maanden bij een voltooid delict.
Verder stelt de rechtbank vast dat sprake is van eendaadse samenloop tussen de bewezenverklaarde feiten.
Als strafverzwarende omstandigheid weegt de rechtbank de kwetsbaarheid van het slachtoffer mee. Aangeefster verbleef in de noodopvang voor asielzoekers en is nietsvermoedend, terwijl zij in de kantine stond om eten te pakken, geconfronteerd met heftig geweld dat direct tegen haar was gericht. De rechtbank rekent verdachte dat zwaar aan. Dat het slachtoffer betrokken zou zijn bij een eerdere mishandeling van verdachte door twee mannen, zoals verdachte naar voren heeft gebracht, is niet gebleken. Alle omstandigheden, in onderling verband bezien, rechtvaardigen naar het oordeel van de rechtbank een forse gevangenisstraf. Verdachte heeft tijdens de zitting geen inzicht getoond dat zijn handelen fout was en geen blijk gegeven dat hij zich de gevolgen voor het slachtoffer aantrekt. Er zijn dan ook geen omstandigheden die in het voordeel van verdachte meewegen.
Alles afwegende zal de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van negen (9) maanden opleggen, met aftrek van het voorarrest. Gelet op het feit dat de rechtbank tot een andere bewezenverklaring komt dan de officier van justitie, wijkt deze straf in aanzienlijke mate af van hetgeen de officier van justitie heeft gevorderd.

8.Beslag

Onder verdachte is een vleesthermometer in beslag genomen. Dit in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerp dient te worden verbeurd verklaard en is daarvoor vatbaar, aangezien met behulp van dat voorwerp het onder feit 1 subsidiair bewezen geachte is begaan.

9.De vordering van de benadeelde partij

De benadeelde partij [benadeelde partij] vordert betaling van € 450,- aan vergoeding voor materiële schade en € 750,- aan vergoeding voor immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente, alsmede € 1.089,- aan proceskosten.
De vordering is als volgt opgebouwd:
Materiële schade
Broek € 100,-
Jas € 150,-
T-shirt € 20,-
Tas € 30,-
Apple iPhone SE € 150,-
Totaal materiële schade € 450,-
Immateriële schade € 750,-
Totale schade € 1.200,-
De advocaat van de benadeelde partij, mr. J.W.F. Menick, heeft de vordering op de terechtzitting nader toegelicht.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering geheel toewijsbaar is, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsvrouw heeft de vordering betwist. Ten aanzien van de vordering tot vergoeding van materiële schade heeft de raadsvrouw aangevoerd dat deze – afgezien van de kosten voor de broek – niet is onderbouwd. Ten aanzien van de vordering tot vergoeding van immateriële schade heeft de raadsvrouw gewezen op het oppervlakkig gebleven letsel en zich op het standpunt gesteld dat niet is onderbouwd dat de benadeelde partij als gevolg van de onderhavige feiten met PTSS kampt.
Materiële schade
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De rechtbank vindt het aannemelijk dat tijdens de mishandeling niet alleen de broek van benadeelde is beschadigd, maar ook haar jas, T-shirt en tas. Deze geleden schade is naar het oordeel van de rechtbank voldoende onderbouwd. De verzochte bedragen komen de rechtbank niet onredelijk voor.
De benadeelde partij zal voor het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard. Voor de gevorderde vergoeding voor de kosten van de Apple iPhone SE geldt dat niet vast is komen te staan dat deze schade rechtstreeks verband houdt met het bewezen verklaarde handelen van verdachte. De onderbouwing van de vordering is daarvoor te summier. De benadeelde partij kan het resterende deel van haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Immateriële schade
Vast staat ook dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij immers recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade als de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen. Dat is hier het geval.
Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden, de ernst van de bewezen verklaarde feiten en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op een bedrag van € 500,-.
De benadeelde partij zal voor het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat niet is onderbouwd dat zij door het handelen psychische schade heeft opgelopen. Een nader onderzoek op dat punt brengt een onevenredige belasting van het strafgeding met zich mee. De benadeelde partij kan het resterende deel van haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Conclusie
Verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van in totaal
€ 800,-, bestaande uit € 300,- aan materiële schade en € 500,- aan immateriële schade. Voornoemd totaalbedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan (1 juli 2023) tot aan de dag van de algehele voldoening. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering worden verklaard.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed. De rechtbank waardeert deze op € 800,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan (1 juli 2023) tot aan de dag van algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast van maximaal 16 dagen.
Proceskosten
Kosten van rechtsbijstand komen in aanmerking voor vergoeding op grond van artikel 532 Wetboek van Strafvordering. Een redelijke uitleg van artikel 532 Sv brengt mee dat bij de begroting van deze kosten dezelfde maatstaf wordt gehanteerd als in civiele procedures. Daarin wordt bij vorderingen als hier aan de orde doorgaans het ‘Liquidatietarief rechtbanken en gerechtshoven’ gehanteerd. De rechtbank ziet geen aanleiding om daar in deze zaak van af te wijken.
Voor het opstellen en indienen van de vordering wordt naar algemeen gebruik één punt toegekend. Daarnaast heeft de behandeling ter zitting een dagdeel geduurd en heeft de advocaat ter zitting het woord gevoerd. Hiervoor wordt ook één punt toegekend. Voor de berekening van het te vergoeden bedrag gaat de rechtbank uit van het liquidatietarief per 1 februari 2024. Nu de rechtbank een schadebedrag toekent dat lager is dan € 1.250,-, komt de vergoeding neer op € 132,- per punt. De rechtbank wijst derhalve een bedrag van in totaal
€ 264,- (2 x € 132,-) aan proceskosten toe.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 33, 33a, 36f, 45, 55, 300 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 1 primair, 2 primair en 3 primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 subsidiair, 2 subsidiair en 3 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1 subsidiair, 2 subsidiair en 3 subsidiair:
de eendaadse samenloop van
poging tot zware mishandeling;
en
telkens: mishandeling.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van 9 (negen) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Verklaart verbeurd:
1 STK Mes (Omschrijving: PL1300-2023147156-G6361887, Grill thermometer)
Wijst toe de vorderingvan de benadeelde partij [benadeelde partij] tot een bedrag van
€ 800,- (achthonderd euro). Dit bedrag bestaat uit € 300,- (driehonderd euro) aan vergoeding voor materiële schade en € 500,- (vijfhonderd euro) aan vergoeding voor immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (1 juli 2023) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij] .
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op
€ 264,- (tweehonderdvierenzestig euro) aan salaris advocaat.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in haar vordering.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde partij] aan de Staat
€ 800,- (achthonderd euro)te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (1 juli 2023) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van maximaal 16 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.W.H.G. Loyson, voorzitter,
mrs. A.J.R.M. Vermolen en M. Nieuwenhuijs, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. N. Heida, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 14 februari 2024.
[...]

1.[...][...]

7.[...][...]