ECLI:NL:RBAMS:2024:8605

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 oktober 2024
Publicatiedatum
31 januari 2025
Zaaknummer
C/13/746999 / HA ZA 24-194
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot nakoming van leningsovereenkomst en borgstelling

In deze zaak vordert New10 B.V. nakoming van een leningsovereenkomst van 25 januari 2022, waarbij New10 een krediet van maximaal € 250.000,-- heeft verstrekt aan [gedaagde 1]. [gedaagde 2] heeft zich borg gesteld voor € 62.500,--. [gedaagde 1] heeft niet voldaan aan haar betalingsverplichtingen, wat leidde tot een vordering van New10 voor het uitstaande saldo van € 193.961,50 en de borgsom. Na een betalingsregeling en een gedeeltelijke aflossing van € 19.544,52 heeft [gedaagde 1] geen verdere betalingen gedaan. New10 heeft conservatoir beslag laten leggen op onroerende zaken van [gedaagde 2]. De rechtbank heeft de vorderingen van New10 toegewezen, waarbij de hoogte van de vordering is vastgesteld op € 175.864,52, vermeerderd met rente en kosten. De beslagkosten zijn vastgesteld op € 3.022,39 en de proceskosten op € 10.105,17. De rechtbank heeft [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk veroordeeld tot betaling van de vorderingen, met uitvoerbaarheid bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANK Amsterdam

Civiel recht
Zaaknummer: C/13/746999 / HA ZA 24-194
Vonnis van 9 oktober 2024
in de zaak van
NEW10 B.V.,
te Amsterdam,
eisende partij,
hierna te noemen: New10,
advocaat: mr. D.L.A. van Voskuilen,
tegen

1.[gedaagde 1] B.V.,

te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: [gedaagde 1] ,
2.
[gedaagde 2],
te [woonplaats] ,
hierna te noemen: [gedaagde 2]
gedaagde partijen,
advocaat: mr. R.R.H.J. Ramakers.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 29 januari 2024 met producties;
- de conclusie van antwoord met producties;
- het tussenvonnis van 26 juni 2024;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling op 22 augustus 2024 en de daarin vermelde stukken.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn op 25 januari 2022 een leningsovereenkomst overeengekomen ten behoeve van de beroeps- of bedrijfsuitoefening van [gedaagde 1] , waarbij New10 aan [gedaagde 1] een kredietsom tot een maximum van € 250.000,-- heeft verstrekt.
2.2.
[gedaagde 2] heeft zich bij akte van borgstelling, die ook op 25 januari 2022 is ondertekend, borg gesteld voor een bedrag van € 62.500,--.
2.3.
De lening had een looptijd van 60 maanden en diende in maandelijkse termijnen van € 4.166,-- te worden terugbetaald. Over het uitstaande saldo van de lening diende [gedaagde 1] een rentepercentage van 6,81% per jaar over het opgenomen gedeelte van het krediet te voldoen.
2.4.
[gedaagde 1] heeft niet aan haar betalingsverplichtingen uit de leningsovereenkomst voldaan. Bij brief van 19 mei 2023 heeft New10 het uitstaande saldo onder de leningsovereenkomst van € 193.961,50 bij [gedaagde 1] opgeëist, alsmede de borg van € 62.500,-- bij [gedaagde 2] .
2.5.
Bij brief van 4 juli 2023 heeft de incassogemachtigde van New10 [gedaagde 1] een ingebrekestelling gestuurd.
2.6.
Op 5 juli 2023 is met [gedaagde 1] een betalingsregeling getroffen. Afgesproken is om het verschuldigde bedrag in tien maandelijkse termijnen terug te betalen.
2.7.
Op 10 augustus 2023 heeft [gedaagde 1] aan New10 een bedrag van € 19.544,52 betaald. Na deze aflossing, heeft [gedaagde 1] geen verdere betalingen aan New10 meer gedaan.
2.8.
Bij brief van 1 november 2023 heeft New10 [gedaagde 2] aangesproken om zijn verplichtingen uit hoofde van de borgtocht van € 62.500,-- in verband met de lening van [gedaagde 1] te voldoen.
2.9.
Op 4 januari 2024 heeft de incassogemachtigde van New10 [gedaagde 1] er nogmaals aan herinnerd dat zij een schuld heeft bij New10 en deze nog niet (volledig) heeft afgelost.
2.10.
New10 heeft, nadat zij daarvoor op 18 januari 2024 verlof heeft gekregen van de voorzieningenrechter in de rechtbank Limburg, locatie Maastricht, conservatoir beslag laten leggen op de aan [gedaagde 2] toebehorende onroerende zaken.

3.Het geschil

3.1.
New10 vordert – na eisvermindering – veroordeling van [gedaagde 1] tot betaling van € 175.864,52, vermeerderd met rente en kosten, waaronder begrepen de beslagkosten. New10 vordert nakoming van de leningsovereenkomst, nu [gedaagde 1] niet aan haar betalingsverplichtingen uit die overeenkomst heeft voldaan. Daarnaast vordert New10 dat [gedaagde 2] uit hoofde van de akte van borgstelling wordt veroordeeld om € 62.500,-- te betalen, vermeerderd met rente en kosten.
3.2.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] concluderen tot gedeeltelijke afwijzing van de vorderingen van New10. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] betwisten de juistheid van de hoogte van de vordering. Volgens hen is de contractuele rente niet op de juiste wijze berekend. Daarnaast stellen [gedaagde 1] en [gedaagde 2] zich op het standpunt dat de gevorderde beslagkosten moeten worden afgewezen, nu die nodeloos zijn gemaakt omdat er al executoriaal beslag lag op de onroerende zaken. New10 wist dit ook of had dit kunnen weten, omdat die beslagen stonden ingeschreven in het kadaster. Daarnaast waren er al twee hypothecaire inschrijvingen op de onroerende zaken ingeschreven. De kans dat New10 uit hoofde van de gelegde beslagen enige uitkering zal krijgen, is dus nihil.

4.De beoordeling

4.1.
De rechtbank wijst de vorderingen van New10 toe.
De hoogte van de vordering en de berekening van de rente
4.2.
De vordering bij dagvaarding, ten aanzien van [gedaagde 1] , was als volgt opgebouwd:
Daarbij vorderde New10 de wettelijke rente vanaf 10 januari 2024. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben naar voren gebracht dat deze opsomming de volledige oorspronkelijke hoofdsom vermeldt en de over dat bedrag verschuldigde (contractuele) rente tot 9 januari 2024, terwijl [gedaagde 1] op 10 augustus 2023 een bedrag van € 19.544,52 heeft afgelost. Op 4 juli 2023 was een bedrag aan rente van € 1.447,54 verschuldigd. Dat bedrag aan rente is met de aflossing van 10 augustus 2023 betaald (€ 193.961,50 -/- (€ 19.544,52 - € 1.447,54)) = € 175.864,52). Over het bedrag van € 175.864,52 is vervolgens de contractuele rente verschuldigd.
4.3.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft New10 het standpunt van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] over de berekening van de rente erkend en, gelet daarop, haar eis gewijzigd. New10 vordert nu als hoofdsom het bedrag van € 175.864,52, te vermeerderen met de laagste rente (contractueel of wettelijk) vanaf 10 augustus 2023.
4.4.
Tot 1 januari 2024 bedroeg de wettelijke rente (voor niet-handelstransacties) 6%. Per 1 januari 2024 steeg deze naar 7%. Daarom geldt dat vanaf 1 januari 2024 de tussen partijen afgesproken rente van 6,81% gunstiger is voor gedaagden. De rechtbank zal daarom de vordering van New10 tot veroordeling van [gedaagde 1] tot betaling van € 175.864,52 toewijzen, vermeerderd met de wettelijke rente (als bedoeld in artikel 6:119 van het Burgerlijk Wetboek) vanaf 10 augustus 2023 tot 1 januari 2024 en vermeerderd met de contractuele rente vanaf 1 januari 2024 tot aan de dag van volledige betaling.
De beslagkosten
4.5.
New10 vordert [gedaagde 1] en [gedaagde 2] te veroordelen tot betaling van de beslagkosten. Artikel 706 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering bepaalt – kort gezegd – dat de kosten van het beslag kunnen worden teruggevorderd, tenzij het beslag nietig, onnodig of onrechtmatig was. Een beslag wordt als onrechtmatig aangemerkt als de vordering waarvoor beslag wordt gelegd niet toewijsbaar is (HR 19 februari 2021, ECLI:NL:HR:2021:273, rov. 3.8.1).
4.6.
De vordering van New10 ten aanzien van de beslagkosten is toewijsbaar, nu de vordering waarvoor beslag is gelegd wordt toegewezen en het beslag niet nietig is of ongegrond is gelegd. Dat het beslag onnodig was omdat er reeds (executoriaal) beslag was gelegd op het onroerend goed, dat was voorzien van twee hypothecaire inschrijvingen, zoals gedaagden betogen, maakt dit niet anders. Dat reeds eerder beslag is gelegd, maakt niet dat derden er geen belang bij kunnen hebben om nogmaals beslag te leggen.
4.7.
De beslagkosten worden vastgesteld op € 405,39 aan explootkosten, € 688,00 aan griffierecht en € 1.929,00 aan salaris advocaat (1,00 punt × € 1.929,00), totaal € 3.022,39. Het voornoemde bedrag aan griffierecht voor het beslagrekest is al in mindering gebracht op het griffierecht van New10 in de bodemprocedure.
De proceskosten
4.8.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] zijn in het ongelijk gesteld en moeten daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van New10 worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
140,17
- griffierecht
5.929,00
- salaris advocaat
3.858,00
(2,00 punten × € 1.929,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
10.105,17

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
veroordeelt [gedaagde 1] om aan New10 te betalen een bedrag van € 175.864,52, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag vanaf 10 augustus 2023 tot 1 januari 2024 en met de tussen partijen afgesproken contractuele rente van 6,81% vanaf 1 januari 2024 tot de dag van de volledige betaling, met dien verstande dat indien en voor zover [gedaagde 2] tot betaling overgaat van het hierna onder 5.2 genoemde bedrag ook [gedaagde 1] voor dat bedrag zal zijn gekweten,
5.2.
veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk, des dat de één betaalt de ander zal zijn bevrijd, om aan New10 te betalen een bedrag van € 62.500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 10 januari 2024 tot de dag van de volledige betaling,
5.3.
veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk tot betaling van € 3.022,39 aan beslagkosten,
5.4.
veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk tot betaling van € 10.105,17 aan proceskosten, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [gedaagde 1] en [gedaagde 2] niet tijdig aan de veroordelingen voldoen en het vonnis daarna wordt betekend,
5.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. I. Struijkenkamp en in het openbaar uitgesproken op 9 oktober 2024.