ECLI:NL:RBAMS:2024:8567

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 november 2024
Publicatiedatum
27 januari 2025
Zaaknummer
81.298733.21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een B.V. op grond van de Sanctiewet 1977 en de Verordening betreffende beperkende maatregelen inzake de Krim

Op 28 november 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een B.V. die werd beschuldigd van het overtreden van de Sanctiewet 1977 en de Europese Verordening betreffende beperkende maatregelen naar aanleiding van de illegale inlijving van de Krim en Sebastopol. De rechtbank legde een geldboete op van € 120.000,- aan de verdachte, die betrokken was bij de levering van goederen en diensten ten behoeve van de bouw van de Krimbrug. De zaak kwam voort uit een melding van de verdachte aan het Openbaar Ministerie in 2017, naar aanleiding van een artikel in de Gelderlander over de betrokkenheid van Nederlandse bedrijven bij de bouw van de brug. De verdachte had 28 strand jacks geleverd en technische bijstand verleend, wat in strijd was met de sancties die door de Europese Unie waren opgelegd. Tijdens de zitting op 14 november 2024 werd de zaak behandeld, waarbij de vertegenwoordiger van de verdachte en de raadsman aanwezig waren. De rechtbank heeft de procesafspraken tussen het Openbaar Ministerie en de verdediging in acht genomen en geoordeeld dat de verdachte opzettelijk heeft gehandeld in strijd met de sanctiewetgeving. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet eerder was veroordeeld en dat de opgelegde straf in verhouding staat tot de ernst van de feiten. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot de geldboete, die in overeenstemming is met de gemaakte procesafspraken.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 81.298733.21
Datum uitspraak: 28 november 2024
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige economische strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] B.V.(hierna: verdachte)
Gevestigd op het adres [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 14 november 2024. De vertegenwoordiger van verdachte, [naam] , was bij de behandeling aanwezig.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie mrs. T.R. van Roomen en E.C. Nieuwenhuis (hierna: de officier van justitie) en van wat de vertegenwoordiger van verdachte en de raadsman van verdachte, mr. D.V.A. Brouwer, naar voren hebben gebracht.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van de tussen het Openbaar Ministerie en verdediging op 25 juli 2024 gesloten overeenkomst ten aanzien van de door hen gemaakte procesafspraken. De procesafspraken zijn als bijlage aan dit vonnis gehecht.

2.Inleiding

Op 1 september 2017 is in dagblad De Gelderlander een artikel gepubliceerd over de vermeende betrokkenheid van Nederlandse bedrijven bij de bouw van de Krimbrug. Naar aanleiding hiervan doet verdachte op 2 november 2017 een melding bij het Openbaar Ministerie.
Verdachte meldt dat zij ten behoeve van de bouw van de Krimbrug in totaal 28 strand jacks met toebehoren heeft geleverd. Daarnaast is de gebruiker van de strand jacks getraind in de toepassing van de goederen en werd de gebruiker op locatie ondersteund door personeel van verdachte. Volgens de melding zou de levering oorspronkelijk bedoeld zijn voor de bouw van een brug in Dubna, een stad in de regio Moskou. Vlak voor de levering zou de locatie echter zijn gewijzigd in Taman, een stad nabij de Krim. Tijdens de ondersteuning op locatie kreeg personeel van verdachte het vermoeden dat ze zich op de Krim bevonden, waarop de afnemer zou zijn geïnformeerd dat personeel van verdachte niet op de Krim mocht werken. In september 2017 zou opnieuw personeel van verdachte afreizen voor een tweede periode van ondersteuning op locatie maar deze periode werd naar aanleiding van berichtgeving in De Gelderlander geannuleerd. Tijdens de melding was Team POSS van de Douane al gestart met een strafrechtelijk onderzoek. Dat onderzoek heeft geleid tot een verdenking met betrekking tot de feiten die hieronder onder 3 ten laste zijn gelegd.

3.Tenlastelegging

Verdachte wordt ervan beschuldigd dat
Feit 1
zij, [verdachte] B.V., op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 december 2016 tot en met 29 augustus 2017 te Hengelo en/of Taman en/of het schiereiland Tuzla, althans binnen Nederland en/of op het grondgebied van Rusland en/of op het grondgebied van de Krim en/of op het grondgebied van Oekraïne,
meermalen, althans eenmaal, (telkens) tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, al dan niet opzettelijk,
(een) goed(eren) en/of technologie(ën) als genoemd in bijlage II van Verordening 692/2014 van de Raad van 23 juni 2014, direct of indirect heeft/hebben verkocht en/of geleverd en/of overgedragen en/of geëxporteerd naar natuurlijke personen, rechtspersonen, entiteiten of lichamen in de Krim of in Sebastopol, en/of voor gebruik in de Krim of in Sebastopol,
immers heeft/hebben zij 28, althans één of meer, strand jacks (D365, D025, D016) en toebehoren (D014, D017, D018, D019, D020, D024), zijnde goederen als genoemd in bijlage II van de Verordening, te weten goederen met de GN-code 8425 4200, verkocht en/of geleverd en/of overgedragen en/of geëxporteerd voor gebruik in de Krim en/of Sebastopol ten behoeve van de bouw van de Krimbrug tussen Rusland en de Krim;
(Artikel 2 ter lid 1 Verordening 692/2014 van de Raad van de Europese Unie van 23 juni 2014 jo. artikel 1, eerste lid, van de Sanctieregeling inlijving Krim en Sebastopol 2014 jo. artikel 2, eerste en tweede lid, en artikel 3 van de Sanctiewet 1977 jo. artikel 1 onder 1° jo. artikel 2 jo. artikel 6, eerste lid onder 1° en 4°, van de Wet op de economische delicten jo. artikel 47 Wetboek van Strafrecht)
Feit 2
zij, [verdachte] B.V., op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 4 april 2017 tot en met 11 september 2017 te Hengelo en/of Taman en/of het schiereiland Tuzla, althans binnen Nederland en/of op het grondgebied van Rusland en/of op het grondgebied van de Krim en/of op het grondgebied van Oekraïne,
meermalen, althans eenmaal, (telkens) tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, al dan niet opzettelijk,
technische bijstand en/of tussenhandeldiensten en/of bouwdiensten en/of ingenieursdiensten heeft/hebben verleend die rechtstreeks verband houden met infrastructuur in de Krim of in Sebastopol in de in artikel 2 ter, lid 1, bedoelde sectoren, namelijk de sector vervoer,
immers heeft/hebben zij ten behoeve van de door haar geleverde strand jacks en/of toebehoren, welke zijn ingezet ten behoeve van de bouw van de Krimbrug tussen Rusland en de Krim, technische bijstand verleend door het geven van trainingen, technische ondersteuning op locatie te bieden en/of andere technische diensten te leveren (D365, D025, D053, D090, D091);
(Artikel 2 quater lid 1 Verordening nr. 692/2014 van de Raad van de Europese Unie van 23 juni 2014 jo. artikel 1, eerste lid, van de Sanctieregeling inlijving Krim en Sebastopol 2014 jo. artikel 2, eerste en tweede lid, en artikel 3 van de Sanctiewet 1977 jo. artikel 1 onder 1° jo. artikel 2 jo. artikel 6, eerste lid onder 1° en 4°, van de Wet op de economische delicten jo. artikel 47 Wetboek van Strafrecht)

4.Procesafspraken

Het Openbaar Ministerie en de raadsman van verdachte hebben op 13 februari 2024 de mogelijkheid besproken van het maken van procesafspraken met betrekking tot de afdoening van de strafzaak. Naar aanleiding van dit gesprek is met instemming van beide partijen een overeenkomst opgemaakt, welke op 25 juli 2024 door beide partijen is ondertekend. In de procesafspraken wordt een gezamenlijk voorstel voor de afdoening van de zaak aan de rechtbank voorgelegd. Het Openbaar Ministerie en de verdachte beogen door het maken van procesafspraken de behandeling van deze strafzaak zo efficiënt mogelijk te maken.
Het Openbaar Ministerie en de (vertegenwoordiger van) verdachte realiseren zich dat de rechtbank geen partij is bij de gemaakte afspraken en daaraan niet is gebonden. De procesafspraken zijn gemaakt onder de opschortende voorwaarde dat de rechtbank aan het Openbaar Ministerie en de verdachte ondubbelzinnig heeft medegedeeld dat de rechtbank bereid is het gezamenlijke afdoeningsvoorstel - op basis van een rechterlijke toetsing van de totstandkoming en van de inhoud - te volgen in de strafprocedure. Het Openbaar Ministerie en de verdachte onderkennen dat de rechter verantwoordelijk blijft voor de beantwoording van de vragen van de artikelen 348 en 350 van het wetboek van Strafvordering. Indien de rechtbank de strafzaak niet zal afdoen op basis van het gezamenlijke afdoeningsvoorstel, kunnen de verdachte en het Openbaar Ministerie geen rechten ontlenen aan de inhoud hiervan. Het Openbaar Ministerie en de verdachte verklaren over en weer nadrukkelijk dat zij in dat geval hierop geen beroep zullen doen.
De navolgende afspraken zijn tot stand gekomen:
Van de zijde van het Openbaar Ministerie:
a. het Openbaar Ministerie zal op zitting rekwireren tot een bewezenverklaring en kwalificatie van de feiten;
b. het Openbaar Ministerie zal op zitting rekwireren tot een oplegging van een onvoorwaardelijke geldboete van € 120.000;
c. door het Openbaar Ministerie wordt geen hoger beroep ingesteld indien de rechtbank komt tot een bewezenverklaring en strafoplegging conform deze afspraken;
Van de zijde van de verdachte:
a. de verdachte ziet af van het indienen van onderzoekswensen;
b. door de verdachte wordt geen verweer gevoerd;
c. door de verdachte wordt geen hoger beroep ingesteld indien de rechtbank komt tot een bewezenverklaring en strafoplegging conform deze afspraken;
d. de verdachte zal zich niet aan de tenuitvoerlegging van de straf onttrekken;
e. de verdachte zal vertegenwoordigd door haar daartoe bevoegde bestuurder aanwezig zijn bij de inhoudelijke behandeling van de strafzaak zodat de rechter de gelegenheid heeft de verdachte vragen te stellen.
De rechtbank kan alleen acht slaan op een door het Openbaar Ministerie en de verdediging opgesteld afdoeningsvoorstel als gewaarborgd is dat wordt voldaan aan de eisen die artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) stelt. Deze waarborg is in het bijzonder van belang omdat mede van het afdoeningsvoorstel deel uitmaakt dat verdachte afziet van de uitoefening van bepaalde aan hem toekomende verdedigingsrechten [1] .
De rechtbank heeft de procesafspraken op 14 november 2024 besproken met de vertegenwoordiger van verdachte in aanwezigheid van de raadsman van verdachte.
De vertegenwoordiger van verdachte heeft verklaard betrokken te zijn geweest bij het maken van de procesafspraken en te begrijpen waar de afspraken uit bestaan. Hij heeft namens verdachte zonder schulderkenning ingestemd met de afspraken, zodat de zaak kan worden afgedaan. De vertegenwoordiger van verdachte heeft voorts aangegeven de gevolgen die de gemaakte afspraken hebben te begrijpen wanneer de rechtbank de afspraken volgt en nog altijd achter de gemaakte afspraken te staan.
De rechtbank is van oordeel dat de vertegenwoordiger van verdachte, die gedurende het proces steeds is bijgestaan door de raadsman van verdachte, vrijwillig, op basis van voldoende en duidelijke informatie, en terwijl hij zich bewust was van de rechtsgevolgen, is gekomen tot de ondubbelzinnige beslissing mee te werken aan de procesafspraken en de daarmee gepaard gaande afstand van de verdedigingsrechten. De vertegenwoordiger heeft de bestuurders van de rechtspersoon goed bij het hele proces betrokken en op de hoogte gesteld. Hij heeft dan ook de uitdrukkelijke toestemming van de bestuurders gekregen de procesafspraken te maken.
De rechtbank merkt op dat de afspraak om af te zien van hoger beroep geldt als een afspraak tussen partijen. Formeel gezien blijft het recht op hoger beroep bestaan.
De rechtbank heeft zich er bij de inhoudelijke behandeling van vergewist dat (de vertegenwoordiger van) verdachte nog altijd achter de gemaakte afspraken en het afdoeningsvoorstel staat. Gelet op het voorgaande is de rechtbank dan ook van oordeel dat zij de inhoud van de overeenkomst bij haar oordeel kan betrekken. De rechtbank vindt ook dat de gemaakte procesafspraken steun vinden in het recht, in het dossier en de concrete omstandigheden van de zaak.

5.Waardering van het bewijs

5.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich overeenkomstig de procesafspraken op het standpunt gesteld dat de tenlastegelegde feiten kunnen worden bewezen.
5.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft – eveneens overeenkomstig de procesafspraken – geen bewijsverweren gevoerd.
5.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank vindt het ten laste gelegde bewezen. De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Verdachte heeft goederen verkocht en diensten geleverd ten behoeve van de bouw van de brug tussen de Krim en het vasteland van Rusland, de zogenoemde Krimbrug. Dit is in strijd met de Europese verordening betreffende de beperkende maatregelen naar aanleiding van de illegale inlijving van de Krim en Sebastopol van 2014 en daarmee de Sanctiewet 1977. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.Bewezenverklaring

De rechtbank vindt bewezen dat verdachte
Ten aanzien van feit 1
op tijdstippen in de periode van 1 december 2016 tot en met 29 augustus 2017 te Hengelo en Taman en het schiereiland Tuzla, meermalen, opzettelijk,
goederen als genoemd in bijlage II van Verordening 692/2014 van de Raad van 23 juni 2014, direct heeft verkocht en geleverd aan rechtspersonen, voor gebruik in de Krim,
immers heeft zij 28 strand jacks (D365, D025, D016) en toebehoren (D014, D017, D018, D019, D020, D024), zijnde goederen als genoemd in bijlage II van de Verordening, te weten goederen met de GN-code 8425 4200, verkocht en geleverd voor gebruik in de Krim ten behoeve van de bouw van de Krimbrug tussen Rusland en de Krim;
Ten aanzien van feit 2
op tijdstippen in de periode van 4 april 2017 tot en met 11 september 2017 te Hengelo en Taman en het schiereiland Tuzla, meermalen opzettelijk,
technische bijstand heeft verleend die rechtstreeks verband houdt met infrastructuur in de Krim in de in artikel 2 ter, lid 1, bedoelde sectoren, namelijk de sector vervoer,
immers heeft zij ten behoeve van de door haar geleverde strand jacks en toebehoren, welke zijn ingezet ten behoeve van de bouw van de Krimbrug tussen Rusland en de Krim, technische bijstand verleend door het geven van trainingen, technische ondersteuning op locatie te bieden en andere technische diensten te leveren (D365, D025, D053, D090, D091);
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

7.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

8.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

9.Motivering van de straf

9.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft conform de procesafspraken gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een geldboete van € 120.000,-.
9.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft ook verzocht om qua strafmaat aan te sluiten bij de voorgestelde straf in het afdoeningsvoorstel.
9.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de aard en omvang van (de onderneming van) verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft gehandeld in strijd met de Europese verordening betreffende de beperkende maatregelen naar aanleiding van de illegale inlijving van de Krim en Sebastopol van 2014 en daarmee de Sanctiewet 1977. Zij heeft goederen verkocht en diensten geleverd ten behoeve van de bouw van de brug tussen de Krim en het vasteland van Rusland, de zogenoemde Krimbrug. De sanctieregeling in de Europese Verordening is in het leven geroepen door de Europese Unie wegens de bezetting van de Krim door Rusland. Door deze goederen te verkopen en te leveren en door het leveren van ondersteunende diensten heeft verdachte deze sancties ondermijnd.
Ten aanzien van de strafmaat heeft de rechtbank acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie van verdachte van 11 oktober 2024. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld. Daarnaast is rekening gehouden met de door het Openbaar Ministerie en de verdediging gemaakte procesafspraken. De rechtbank vindt dat het voorstel voor de strafafdoening in redelijke verhouding staat tot de ernst van de feiten. Het voorstel dient niet alleen een efficiënte en voortvarende behandeling, maar ook een effectieve afdoening van de zaak, omdat de zaak sneller onherroepelijk is en de straf sneller kan worden geëxecuteerd. Daarbij is, naar het oordeel van de rechtbank, in voldoende mate rekening gehouden met het overschrijden van de redelijke termijn.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde geldboete van €120.000,-, zoals vastgelegd in de procesafspraken, in de gegeven omstandigheden redelijk is gezien de omvang van de feiten en de rol van verdachte. Deze straf zal dan ook worden opgelegd.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 23, 51 en 57 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 1, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten, de artikelen 2 ter en 2quater van de Verordening betreffende beperkende maatregelen naar aanleiding van de illegale inlijving van de Krim en Sebastopol (EU 692/2014) en de artikelen 2 en 3 van de Sanctiewet 1977.
Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezengeachte.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 onder het kopje Bewezenverklaring is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1 en feit 2
Telkens overtreding van een voorschrift gesteld krachtens de artikelen 2 en 3 van de Sanctiewet 1977, opzettelijk begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte] B.V., daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een geldboete van
€ 120.000,-(honderdtwintigduizend euro).
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Vaandrager, voorzitter,
mrs. A. Eichperger en C. Wildeman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.M.M. van Leuven, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van
28 november 2024.

Voetnoten

1.Hoge Raad 27 september 2022, ECLI:NL:HR:2022:1252