ECLI:NL:RBAMS:2024:8500

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 september 2024
Publicatiedatum
21 januari 2025
Zaaknummer
C/13/745288 / FA RK 24-381
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beschikking inzake ontkenning en vaststelling vaderschap, gezag en adoptie in een draagmoederschap situatie

Op 24 september 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam een beschikking gegeven in een zaak betreffende de ontkenning van het vaderschap, de gerechtelijke vaststelling van het vaderschap, gezag en adoptie. De zaak betreft een draagmoederschap waarbij de draagmoeder en de draagvader, die met elkaar zijn gehuwd, een zoon hebben. De wensouders, die een geregistreerd partnerschap hebben, hebben de draagmoeder gevraagd om een kind voor hen te dragen. Na de geboorte van de minderjarige, [minderjarige 2], is er een DNA-onderzoek uitgevoerd waaruit blijkt dat [wensouder 1] de biologische vader is. De rechtbank heeft de ontkenning van het vaderschap van de draagvader gegrond verklaard en het vaderschap van [wensouder 1] vastgesteld, onder de voorwaarde dat de ontkenning in kracht van gewijsde is gegaan. Tevens is het gezag van de draagmoeder beëindigd en zijn de wensouders belast met het gezamenlijk ouderlijk gezag. De rechtbank heeft ook de adoptie van [minderjarige 2] door [wensouder 2] uitgesproken, met terugwerkende kracht tot de geboortedatum van het kind. De beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, waarbij de rechtbank de belangen van de minderjarige vooropstelde.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rekestnummer: C/13/745288 / FA RK 24-381 en
C/13/744226 / FA RK 23/8587 (JK/KL)
Beschikking van 24 september 2024 betreffende ontkenning vaderschap, gerechtelijke vaststelling vaderschap, gezag en adoptie
in de zaak van:

1.[de draagmoeder] ,

hierna mede te noemen de draagmoeder,
wonende te [woonplaats 1] ,
advocaat mr. H.J. van der Tol,

2.[de draagvader] ,

hierna mede te noemen de draagvader,
wonende te [woonplaats 1] ,
advocaat mr. H.J. van der Tol,
tezamen te noemen de draagouders,

3.[wensouder 1] ,

wonende te [woonplaats 2] ,
hierna te noemen [wensouder 1] ,
advocaat mr. K.S.M. Smienk te [geboorteplaats 2] ,

4.[wensouder 2] ,

wonende te [woonplaats 2] ,
hierna te noemen [wensouder 2] ,
advocaat mr. K.S.M. Smienk te [geboorteplaats 2] ,
tezamen te noemen de wensouders
Als belanghebbende is aangemerkt:
Mr. M.J.C. Willemsen,
kantoorhoudende te Amsterdam,
in haar hoedanigheid van bijzondere curator over na te noemen minderjarige,
hierna te noemen de bijzondere curator.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Amsterdam,
locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de Raad.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift van de draagouders, ingekomen op 23 december 2024;
  • het verzoekschrift van de wensouders, ingekomen op 9 januari 2024;
  • de beschikking van 7 februari 2024, waarbij mr. Willemsen als bijzondere curator over na te noemen minderjarige is benoemd;
  • het rapport van de bijzondere curator, van 2 april 2024, ingekomen op 10 april 2024;
  • de reactie van de draagouders op het rapport van de bijzondere curator, ingediend op 5 april 2024;
  • de reactie van de wensouders op het rapport van de bijzondere curator, ingediend op 12 april 2024;
  • de brief van de bijzondere curator, ingediend op 2 mei 2024;
  • het F9-formulier van de wensouders, met uitslag van DNA onderzoek van 5 juli 2024, ingekomen op 10 juli 2024;
  • het F9-formulier van de bijzondere curator – met wijziging van haar verzoek – ingediend op 7 augustus 2024;
  • het rapport van de Raad van 9 september 2024, ingekomen op 10 september 2024;
  • de wijziging van het verzoek van de wensouders, ingekomen op 20 september 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 24 september 2024.
Verschenen zijn: partijen, bijgestaan door hun advocaten en de bijzondere curator.
Mr. Smienk heeft tijdens de mondelinge behandeling de geboorteakte van de minderjarige overgelegd.
1.3.
De rechtbank heeft tijdens de mondelinge behandeling mondeling uitspraak gedaan.

2.De feiten

2.1.
De draagouders zijn met elkaar gehuwd op 14 september 2018. Zij hebben een zoon, [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2021, en beschouwen hun gezin als compleet.
2.2.
De wensouders hebben ruim tien jaar een affectieve relatie en wonen meer dan zeven jaar met elkaar samen. De wensouders zijn op 6 april 2020 te [woonplaats 2] met elkaar een geregistreerd partnerschap aangegaan.
2.3.
De draagvader en [wensouder 1] zijn broers.
2.4.
In verband met de kinderwens van de wensouders heeft de draagmoeder aangegeven dat zij voor hen een kindje wil dragen.
2.5.
Alle partijen hebben een draagmoederovereenkomst opgesteld die door hen op 10 september 2022 is ondertekend.
2.6.
Er is een zwangerschap ontstaan bij de draagmoeder door zelfinseminatie, waarbij het semen van afwisselend zowel [wensouder 2] als [wensouder 1] is gebruikt, waarbij een eigen eicel van de draagmoeder met het semen van [wensouder 2] of [wensouder 1] is bevrucht, zodat er sprake is van een laagtechnologisch draagmoederschap.
2.7.
De draagmoeder is op [geboortedatum 2] 2024 te [geboorteplaats 1] bevallen van [minderjarige 2] , hierna te noemen: [minderjarige 2] of de minderjarige. Op de geboorteakte zijn de draagouders als ouders vermeld.
2.8.
[minderjarige 2] verblijft vanaf kort na haar geboorte met toestemming van de draagouders onafgebroken bij de wensouders en wordt door hen verzorgd en opgevoed.
2.9.
Uit het verwantschapsonderzoek van het DNA Diagnostics Center volgt dat [wensouder 1] met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid de biologische vader is van [minderjarige 2] .
2.10.
Alle betrokkenen en de minderjarige hebben de Nederlandse nationaliteit.

3.De verzoeken

3.1.
De draagouders hebben de rechtbank verzocht over te gaan tot de benoeming van een bijzondere curator.
3.2.
De wensouders verzoeken de rechtbank – na wijziging van hun verzoek – dat de rechtbank bij beschikking:
ten aanzien van het ouderlijk gezag
I. te bepalen dat het gezag van de draagmoeder wordt beëindigd en de wensouders te belasten met het gezamenlijk ouderlijk gezag over [minderjarige 2] , en deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren;
ten aanzien van de adoptie
II. de adoptie van [minderjarige 2] door [wensouder 2] uit te spreken;
III. te verstaan dat de familierechtelijke betrekking tussen [wensouder 1] en [minderjarige 2] in stand blijft na de adoptie door [wensouder 2] ;
IV. te bepalen dat [minderjarige 2] na de adoptie de achternaam [achternaam wensouder 2] heeft;
V. te bepalen dat de adoptie terugwerkt tot aan het tijdstip van de geboorte van [minderjarige 2] .

4.Het verzoek van de bijzondere curator

4.1.
De bijzondere curator heeft de rechtbank op 2 april 2024 en 7 augustus 2024 geadviseerd en verzoeken geformuleerd. Nu de wensouders na de geboorte van [minderjarige 2] een DNA-onderzoek hebben laten uitvoeren waaruit blijkt dat [wensouder 1] met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid de biologische vader van [minderjarige 2] is, is de bijzondere curator van mening dat het in het belang is van [minderjarige 2] dat de ontkenning van het vaderschap van de juridisch vader, de draagvader, ten aanzien van [minderjarige 2] gegrond wordt verklaard en dat het vaderschap van [wensouder 1] over [minderjarige 2] wordt vastgesteld en wel onder de opschortende voorwaarde dat de gegrondverklaring van de ontkenning in kracht van gewijsde is gegaan. De bijzondere curator heeft overeenkomstig verzocht.
4.2.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de bijzondere curator aangegeven dat zij nog steeds achter de voorliggende verzoeken staat en toewijzing hiervan in het belang van [minderjarige 2] acht.

5.Het standpunt van de draagouders tijdens de mondelinge behandeling

5.1.
De draagouders hebben tijdens de mondelinge behandeling benadrukt dat zij nog altijd achter hun beslissing staan dat [minderjarige 2] bij de wensouders haar thuis heeft. Zij zien de wensouders en [minderjarige 2] met enige regelmaat.

6.Het standpunt van de Raad

6.1.
De Raad heeft op 9 september 2024 advies uitgebracht. De Raad adviseert de rechtbank om het gezag van de draagmoeder te beëindigen en om [wensouder 1] te belasten met het gezag. Daarnaast adviseert de Raad om het verzoek tot adoptie van [minderjarige 2] door [wensouder 2] aan te houden tot na de verzorgingstermijn van één jaar.

7.De beoordeling

Bevoegdheid rechtbank
7.1.
Nu de wensouders en de draagouders kiezen voor de rechtsmacht van de rechtbank Amsterdam en wensen dat de zaak niet wordt verwezen naar de bevoegde rechtbank, acht deze rechtbank zich bevoegd kennis te nemen van het onderhavige verzoek.
Ontkenning vaderschap
7.2.
De bijzondere curator onderbouwt het verzoek als volgt. [minderjarige 2] is uit de draagmoeder geboren tijdens haar huwelijk met de draagvader. Vanwege het huwelijk is de draagvader de juridische vader van [minderjarige 2] . [minderjarige 2] is echter voortgekomen uit zaadcelmateriaal van [wensouder 1] en de eicel van de draagmoeder. De bijzondere curator is van mening dat vaststaat dat [wensouder 1] de biologische vader is van [minderjarige 2] . De juridische vader, de draagvader, is derhalve niet de biologische vader van [minderjarige 2] . Dit is tevens gebleken uit het DNA-onderzoek.
7.3.
Alle betrokkenen zijn het eens met dit verzoek van de bijzondere curator.
7.4.
Ingevolge artikel 1:200 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan het vaderschap worden ontkend door het kind op de grond dat de man niet de biologische vader is van het kind. Het verzoek wordt door het kind bij de rechtbank ingediend binnen drie jaren nadat het kind bekend is geworden met het feit dat de draagvader niet de biologische vader is.
7.5.
Nu het duidelijk is dat de draagvader niet de biologische vader is van [minderjarige 2] en het verzoek bovendien tijdig is ingediend, zal de rechtbank als na te melden het verzoek toewijzen.
Gerechtelijke vaststelling vaderschap
7.6.
De bijzondere curator heeft de rechtbank voorts verzocht – onder de voorwaarde dat de gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap onherroepelijk is geworden – om het vaderschap van [wensouder 1] ten aanzien van [minderjarige 2] gerechtelijk vast te stellen. [wensouder 1] is de biologische vader van [minderjarige 2] . Hij wenst met terugwerkende kracht als de juridische vader te worden aangemerkt, aangezien dit het meest recht doet aan zijn positie. De bijzondere curator deelt deze mening. De bijzondere curator beschouwt het als een recht van [minderjarige 2] en in haar belang dat zij weet wie haar vader is en ook door hem als zodanig wordt verzorgd. De bijzondere curator meent dat [wensouder 1] in die positie officieel en juridisch erkend moet worden.
7.7.
Alle betrokkenen ondersteunen dit verzoek van de bijzondere curator.
7.8.
In artikel 1:207 BW is onder meer bepaald dat het ouderschap van een persoon kan worden vastgesteld op de grond dat deze de verwekker is van het kind of op de grond dat deze als levensgezel van de moeder ingestemd heeft met een daad die de verwekking van het kind tot gevolg kan hebben gehad. Er geldt geen vervaltermijn voor het kind.
7.9.
Voorwaarde voor gerechtelijke vaststelling vaderschap is dat het verwekkerschap van [wensouder 1] vaststaat. De rechtbank leidt uit de stellingen en stukken af dat [minderjarige 2] biologisch gezien een kind van [wensouder 1] is, maar dat hij niet haar verwekker. De verwekker is immers de man die door de geslachtsdaad een kind heeft verwekt. De zaaddonor wordt daaronder niet verstaan (TK 1995-1996, 24649, nr. 3, blz. 8). Op die grond kan de bijzondere curator derhalve in beginsel niet worden ontvangen in het verzoek.
De rechtbank ziet in dit geval aanleiding om aan te sluiten bij de rechtspraak van het EHRM betreffende artikel 1:204, lid 3, BW in samenhang met artikel 8 EVRM. In de rechtspraak van het EHRM wordt het in de Nederlandse wetgeving bestaande onderscheid tussen enerzijds een biologische vader - verwekker, en anderzijds een biologische vader - donor, niet gemaakt. Het bestaan van bloedverwantschap geldt als biologisch gegeven en de wijze van verwekking speelt daarbij geen rol. Voldoende is bloedverwantschap in combinatie met concrete omstandigheden benodigd voor het bestaan van een gezinsleven. Een biologische en sociale werkelijkheid dient volgens het EHRM te gaan boven de wettelijke presumptie. Ingevolge artikel 8 EVRM heeft de biologische vader die
family lifeheeft met zijn kind, ongeacht de wijze waarop de zwangerschap is ontstaan, recht op bescherming van dit
family life(vgl. Hoge Raad 24 januari 2002, NJ 2003/386 en rechtbank Den Haag 2 oktober 2017, ECLI:NL:RBDHA:2017:11169).
7.10.
De rechtbank dient daarom na te gaan of er in de thans voorliggende zaak voldoende concrete omstandigheden zijn gebleken op grond waarvan het bestaan van
family lifekan worden aangenomen. Aangezien [minderjarige 2] vrijwel direct na haar geboorte in het gezin van de wensouders is opgenomen en zij sindsdien door hen wordt verzorgd en opgevoed, is de rechtbank van oordeel dat sprake is van
family lifetussen [wensouder 1] en [minderjarige 2] . De rechtbank is daarom van oordeel dat [wensouder 1] gelijkgesteld dient te worden met de verwekker. Nu verder geen sprake is van een van de in lid 2 genoemde beletselen, zal het verzoek van de bijzondere curator als na te melden worden toegewezen. Hierbij overweegt de rechtbank dat – nu gerechtelijke vaststelling van het vaderschap van [wensouder 1] , gelet op het bepaalde in artikel 1:202 BW, pas mogelijk is nadat de beslissing houdende de ontkenning van het vaderschap van de draagvader in kracht van gewijsde is gegaan – de vaststelling van het vaderschap van [wensouder 1] ten aanzien van [minderjarige 2] worden uitgesproken onder de opschortende voorwaarde dat de beslissing inhoudende de ontkenning van het vaderschap in kracht van gewijsde is gegaan.
Gezag
7.11.
De wensouders hebben de rechtbank verzocht, indien de verzoeken met betrekking tot het vaderschap worden toegewezen, het gezag over [minderjarige 2] te wijzigen in die zin dat het gezag van de draagmoeder wordt beëindigd en [wensouder 1] en [wensouder 2] met het gezag over [minderjarige 2] wordt belast. Het is duidelijk dat [minderjarige 2] in het gezin van de wensouders zal worden opgevoed en dat de draagmoeder geen rol als opvoedende moeder zal spelen in het leven van [minderjarige 2] . Het is daarom niet wenselijk dat de draagmoeder het gezag over [minderjarige 2] behoudt.
7.12.
De draagmoeder heeft geen bezwaar tegen toewijzing van dit verzoek. Ook de Raad adviseert dit verzoek toe te wijzen.
7.13.
Zodra de beschikking tot gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap van de draagvader in kracht van gewijsde is gegaan, is de draagmoeder alleen met het gezag belast. [wensouder 1] is op dit moment nog niet bevoegd tot het ouderlijk gezag. Dit wordt anders indien en zodra de beschikking tot gerechtelijke vaststelling van het vaderschap in kracht van gewijsde is gegaan. Om proceseconomische redenen zal de rechtbank het verzoek beoordelen als ware [wensouder 1] reeds bevoegd tot het gezag. Voor zover het verzoek ziet op het gezag van [wensouder 2] , zal de rechtbank dit bespreken hieronder in rechtsoverweging 7.22 en 7.23.
7.14.
Het verzoek met betrekking tot het gezag is gebaseerd op artikel 1:253c BW. Dit artikel bepaalt – voor zover hier van belang – dat de tot het gezag bevoegde vader van het kind, die nimmer het gezag met de moeder heeft uitgeoefend, de rechtbank kan verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag dan wel hem alleen met het gezag te belasten. Wanneer de andere ouder het gezag over het kind uitoefent, wordt het verzoek om de tot het gezag bevoegde ouder alleen met het gezag te belasten slechts ingewilligd, indien de rechtbank dit in het belang van het kind wenselijk oordeelt.
Uit de stukken en tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat [minderjarige 2] vlak na de geboorte is opgenomen in het gezin van de wensouders en dat zij sindsdien door hen wordt opgevoed en verzorgd. De zwangerschap van de draagmoeder was vanaf het begin gericht op ouderschap voor de wensouders. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het in het belang van [minderjarige 2] wenselijk is dat [wensouder 1] met het eenhoofdig gezag over [minderjarige 2] belast zal worden zodra de beschikking tot gerechtelijke vaststelling van het vaderschap in kracht van gewijsde is gegaan. De rechtbank zal aldus beslissen.
Adoptie
7.15.
De rechtbank is van oordeel dat voldoende gebleken is dat [minderjarige 2] niets te verwachten heeft van de draagmoeder in de rol van ouder. Onder deze omstandigheid acht de rechtbank het in het belang van [minderjarige 2] om de juridische situatie te laten aansluiten bij de feitelijke. Gezien het voorgaande zal de rechtbank het adoptieverzoek toetsen aan de overige voorwaarden zoals genoemd in de artikelen 1:227, 228 en 230 BW.
7.16.
Volgens het bepaalde in artikel 1:228, eerste lid onder f, BW dient verzoeker de minderjarige gedurende ten minste één jaar te hebben verzorgd en opgevoed tot het moment van de indiening van het ingekomen verzoekschrift.
7.17.
De rechtbank overweegt hierover het volgende. De in artikel 1:228, lid 1 onder f, BW gestelde termijn is naar het oordeel van de rechtbank met name bedoeld om in het belang van de te adopteren minderjarige de bestendigheid van de verzorging en opvoeding van de minderjarige door de adoptiefouders te toetsen. In deze zaak is echter naar het oordeel van de rechtbank sprake van een bijzondere situatie, waarbij de wettelijke verzorgingstermijn geen redelijk doel dient. De rechtbank ziet daarom in dit specifieke geval en onder deze bijzondere omstandigheden niet in waarom het verstrijken van de jaartermijn nog zou moeten worden afgewacht en volgt hierin niet het advies van de Raad.
7.18.
Op grond van vorenstaande feiten en omstandigheden stelt de rechtbank vast dat aan het gestelde in de artikelen 1:227 en 1:228 BW is voldaan. Zoals hiervoor al overwogen staat naar het oordeel van de rechtbank vast en is voor de toekomst redelijkerwijs te voorzien dat [minderjarige 2] niets meer van haar draagmoeder in de hoedanigheid van ouder te verwachten heeft.
De rechtbank is daarom van oordeel dat de verzochte adoptie in het kennelijk belang van voornoemde minderjarige is. De rechtbank voegt daaraan toe dat partijen op een mooie manier invulling geven aan de rol van de draagmoeder in het leven van [minderjarige 2] en dat zij ervoor zorgen dat voor [minderjarige 2] haar afstamming helder zal zijn.
7.19.
Nu het verzoekschrift tot adoptie is ingediend voor de geboorte van [minderjarige 2] , acht de rechtbank het in het belang van de minderjarige om, analoog aan het bepaalde in artikel 1:230, lid 2, BW, te bepalen dat de adoptie terug zal werken tot het tijdstip van de geboorte van [minderjarige 2] .
7.20.
De rechtbank zal de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente [geboorteplaats 1] gelasten een latere vermelding van de adoptie aan de daarvoor in aanmerking komende akten van de burgerlijke stand toe te voegen.
Geslachtsnaam
7.21.
De wensouders hebben de rechtbank verzocht te bepalen dat de geslachtsnaam van [minderjarige 2] ‘ [achternaam wensouder 2] ’ zal zijn en deze wijziging in de registers van de burgerlijke stand te gelasten. De rechtbank zal dit vastleggen in deze beschikking.
Gezamenlijk gezag
7.22.
Uit artikel 1:229 lid 4 BW volgt dat de wensouders op het moment dat de adoptie in kracht van gewijsde is gegaan van rechtswege het gezamenlijk ouderlijk gezag over [minderjarige 2] uitoefenen.
7.23.
Ingevolge artikel 1:253t BW kan de rechtbank - indien het gezag over een kind bij één ouder berust - op gezamenlijk verzoek van de met het gezag belaste ouder en een ander dan de ouder die in een nauwe persoonlijke betrekking tot het kind staat, hen gezamenlijk met het gezag over het kind belasten. Ingevolge lid 2 van dit artikel wordt in het geval dat het kind tevens in familierechtelijke betrekking staat tot een andere ouder, het verzoek slechts toegewezen, indien de ouder en de ander op de dag van het verzoek gedurende ten minste een aaneengesloten periode van een jaar onmiddellijk voorafgaande aan het verzoek gezamenlijk de zorg voor het kind hebben gehad.
7.24.
De rechtbank acht het in het belang van [minderjarige 2] dat de wensouders totdat de beslissing ten aanzien van de adoptie in kracht van gewijsde is gegaan, samen belast zullen zijn met het gezamenlijk ouderlijk gezag. De rechtbank zal het verzoek om voor deze periode de wensouder [wensouder 2] op grond van artikel 1:253t BW tevens te belasten met het ouderlijk gezag daarom toewijzen en daarbij voorbij gaan aan de verzorgingstermijn van lid 2. De rechtbank is van oordeel dat deze termijn in de onderhavige situatie geen redelijk doel dient, mede gelet op het feit dat de wensouders nadat de adoptiebeslissing in kracht van gewijsde is gegaan, van rechtswege belast zullen zijn met de uitoefening van het gezamenlijk ouderlijk gezag. De rechtbank zal deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren
Familierechtelijke betrekking
7.25.
Op grond van artikel 1:229, derde lid, BW blijft de familierechtelijke betrekking tussen de geadopteerde en zijn of haar ouder en diens bloedverwanten bestaan, indien -zoals in dit geval- de echtgenoot, geregistreerde partner of andere levensgezel van die ouder de minderjarige adopteert.
7.26.
Het bovenstaande leidt tot de volgende beslissing.

8.De beslissing

De rechtbank:
8.1.
verklaart gegrond de ontkenning van het vaderschap van:
[de draagvader] ,
ten aanzien van het uit [de draagmoeder] , geboren kind:
[minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2024 te [geboorteplaats 1] ;
8.2.
stelt – onder de opschortende voorwaarde dat de beslissing tot gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap ten aanzien van [minderjarige 2] in kracht van gewijsde is gegaan – vast het ouderschap van:
[wensouder 1], geboren te [geboorteplaats 2] op [geboortedatum 3] 1986,
ten aanzien van:
[minderjarige 2]
;
8.3.
belast - onder de opschortende voorwaarde dat de beslissing tot gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap en de gerechtelijke vaststelling van het vaderschap in kracht van gewijsde zijn gegaan - [wensouder 1] en [wensouder 2]
,geboren op [geboortedatum 4] 1992 te [geboorteplaats 2] , gezamenlijk met de uitoefening van het gezag over [minderjarige 2] , voor zover de bevoegdheid daartoe niet door een eerdere rechterlijke beslissing is uitgesloten en verklaard deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad;
8.4.
spreekt de adoptie uit van [minderjarige 2] door [wensouder 2], onder de opschortende voorwaarde dat de beslissing tot gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap en de gerechtelijke vaststelling van het vaderschap in kracht van gewijsde zijn gegaan;
8.5.
bepaalt dat de adoptie terug zal werken tot het tijdstip van de geboorte van [minderjarige 2] , te weten tot [geboortedatum 2] 2024;
8.6.
verstaat dat de familierechtelijke betrekking van [minderjarige 2] met [wensouder 1] in stand blijft;
8.7.
stelt vast dat de wensouders gezamenlijk hebben verklaard dat [minderjarige 2] de geslachtsnaam
[achternaam wensouder 2]zal hebben;
8.8.
draagt de griffier op om in het
gezagsregister aantekening te maken dat de wensouders beiden met het gezamenlijk gezag zijn belast;
8.9.
draagt de griffier op, nadat deze beschikking in kracht van gewijsde is gegaan, een afschrift van deze beschikking te zenden aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente [geboorteplaats 1] ;
8.10.
gelast de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente [geboorteplaats 1] een latere vermelding van deze rechterlijke beslissing tot gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap, de gerechtelijke vaststelling van het vaderschap en de adoptie aan de akte van geboorte van [minderjarige 2] toe te voegen;
8.11.
beschouwt de werkzaamheden van de bijzondere curator beëindigd, tenzij tegen de afstammingsuitspraak een rechtsmiddel wordt ingesteld.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 24 september 2024 door mr. J. Kloosterhuis, rechter, in aanwezigheid van mr. K.E. Luijckx als griffier, en op schrift gesteld op 8 oktober 2024. [1]

Voetnoten

1.Voor zover tegen de beschikking hoger beroep openstaat kan dit via een advocaat worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam (IJdok 20 / Postbus 1312, 1000 BH).