ECLI:NL:RBAMS:2024:8459

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
31 december 2024
Publicatiedatum
16 januari 2025
Zaaknummer
13-314151-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van een Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot Belgische detentieomstandigheden

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 31 december 2024 uitspraak gedaan over de vordering van de officier van justitie tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de onderzoeksrechter bij de rechtbank van eerste aanleg Oost-Vlaanderen, afdeling Gent in België. De opgeëiste persoon, geboren in 1979 en met de Nederlandse en Turkse nationaliteit, werd verdacht van deelname aan een criminele organisatie en illegale handel in verdovende middelen. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op 18 december 2024 gehouden, waarbij de opgeëiste persoon aanwezig was en werd bijgestaan door zijn raadsman. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak met 30 dagen verlengd en de gevangenhouding bevolen met schorsing tot aan de uitspraak.

De verdediging betoogde dat het EAB niet genoegzaam was, omdat het onvoldoende duidelijkheid bood over de beschuldigingen. De officier van justitie daarentegen stelde dat het EAB voldoende informatie bevatte om de betrokkenheid van de opgeëiste persoon aan te tonen. De rechtbank oordeelde dat het EAB voldeed aan de vereisten van de Overleveringswet (OLW) en dat de beschrijving van de feiten voldoende duidelijk was. De rechtbank verwierp het verweer van de raadsman en concludeerde dat de opgeëiste persoon in België onder humane detentieomstandigheden zou worden vastgehouden, met voldoende garanties voor zijn rechten.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de overlevering toegestaan, omdat er geen weigeringsgronden waren en het EAB voldeed aan de eisen van de OLW. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13-314151-24
Datum uitspraak: 31 december 2024
UITSPRAAK
op de vordering van 17 oktober 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 1 oktober 2024 door de onderzoeksrechter bij de rechtbank van eerste aanleg Oost-Vlaanderen, afdeling Gent in België (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedag] 1979,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 18 december 2024, in aanwezigheid van mr. W.H.R. Hogewind, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. J.W. Ebbink, advocaat in Haarlem.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen met gelijktijdige schorsing van dat bevel tot aan de uitspraak.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Nederlandse en Turkse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Inleiding
Het EAB vermeldt een bevel tot aanhouding bij verstek d.d. 01 oktober 2024 afgeleverd door de onderzoeksrechter bij de rechtbank van Eerste Aanleg Oost-Vlaanderen - afdeling Gent.
De uitvaardigende justitiële autoriteit verzoekt de overlevering vanwege het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Belgisch recht strafbare feiten. Deze feiten zijn omschreven in het EAB. [3]
Genoegzaamheid
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heef bepleit dat het EAB niet genoegzaam is, omdat het op basis van het in onderdeel e van het EAB opgenomen feitenrelaas voor de opgeëiste persoon onvoldoende duidelijk is waarvan hij in België wordt verdacht. Het EAB maakt immers niet duidelijk op welke manier de opgeëiste persoon bij de feiten betrokken zou zijn geweest en vermeldt bij ieder feit een brede periode die niet overeenkomt met de in de inleiding op de feiten genoemde data waarop de opgeëiste persoon een bijdrage aan de feiten zou hebben geleverd. Daarnaast is geen melding gemaakt van getuigenverklaringen of andere stukken op basis waarvan de betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de feiten kan worden vastgesteld.
Het standpunt van de officier van justitie
Volgens de officier van justitie blijkt uit onderdeel e van het EAB genoegzaam dat de opgeëiste persoon als dader of mededader betrokken is geweest bij de vermelde feiten. Het beoordelingskader dat door de raadsman wordt gehanteerd is te streng, mede gelet op de vroege fase waarin het strafrechtelijk onderzoek tegen de opgeëiste persoon zich bevindt.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat het EAB gegevens moet bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht. Verder moet het voor de rechtbank duidelijk zijn of het verzoek voldoet aan de in de OLW genoemde vereisten. Zo moet het EAB een beschrijving bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Die beschrijving moet ook de naleving van het specialiteitsbeginsel kunnen waarborgen.
De rechtbank is van oordeel dat de omschrijving van de vijf in onderdeel e van het EAB genoemde feiten in samenhang moet worden gelezen met de daaraan voorafgaande algemene introductie. Op basis daarvan is het voor de opgeëiste persoon voldoende duidelijk waarvoor zijn overlevering wordt verzocht. Hieruit blijkt namelijk dat de opgeëiste persoon ervan wordt verdacht dat hij als dader of mededader bij de feiten betrokken is geweest. De uitvaardigende justitiële autoriteit beschrijft verder de manier waarop de opgeëiste persoon een bijdrage aan de feiten zou hebben geleverd en noemt specifieke tijdstippen waarop de aanwezigheid van de opgeëiste persoon op de in het EAB vermelde locaties kan worden aangetoond. Dat in de omschrijving van de individuele feiten een ruime pleegperiode staat opgenomen, doet in dit licht aan de genoegzaamheid van de omschrijving van de feiten niets af. Datzelfde geldt voor het gegeven dat geen getuigenverklaringen of andere stukken worden vermeld op basis waarvan de betrokkenheid van de opgeëiste persoon kan worden aangetoond; dat de vermelding van dergelijke onderbouwende stukken vereist is, volgt immers niet uit artikel 2 OLW. Het verweer van de raadsman wordt verworpen.

4.Strafbaarheid

Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst de strafbare feiten aan als zogenoemde lijstfeiten, die in Nederland onder nummers 1 en 5 in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staan vermeld, te weten respectievelijk:
  • deelneming aan een criminele organisatie; en
  • illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van België een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit en beroept zich op de garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW. De rechtbank stelt vast dat de opgeëiste persoon zodanige banden heeft met Nederland, dat de tenuitvoerlegging van een eventueel na overlevering opgelegde straf, uit het oogpunt van maatschappelijke re-integratie, beter in Nederland kan plaatsvinden dan in de uitvaardigende lidstaat. Zijn overlevering kan daarom worden toegestaan, wanneer is gewaarborgd dat de opgeëiste persoon, in geval van veroordeling in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf na overlevering, deze straf in Nederland mag ondergaan.
Het Parket van de procureur des Konings heeft op 30 oktober 2024 de volgende garantie gegeven:
Overeenkomstig artikel 5 §3 van het kaderbesluit dd. 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel houdt deze garantie in dat, eens betrokkene in België onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel is veroordeeld, deze persoon naar uw land wordt overgebracht teneinde deze straf of maatregel aldaar onder te gaan.
Naar het oordeel van de rechtbank is deze garantie voldoende.

6.Artikel 11 OLW: detentie-omstandigheden in België

Bij uitspraak van 14 december 2022 heeft de rechtbank geoordeeld dat een algemeen gevaar bestaat dat gedetineerden in alle detentie-instellingen in België worden onderworpen aan een onmenselijke behandeling gelet op de detentieomstandigheden in die instellingen. [4]
In dat kader heeft het Directoraat-generaal Wetgeving, Fundamentele Rechten en Vrijheden van de Dienst Internationale samenwerking in strafzaken op 28 oktober 2024 ten behoeve van de opgeëiste persoon de volgende garantie gegeven:

1.In welke detentie-instelling zal de opgeëiste persoon gedetineerd worden?

[opgeëiste persoon] zal worden opgesloten in de gevangenis van Gent indien na overlevering door de bevoegde gerechtelijke autoriteit wordt beslist dat de persoon in voorlopige hechtenis dient te blijven.
2. Welke waarborgen worden gegarandeerd inzake de detentieomstandigheden in de detentie-instelling?
België garandeert dat de opgeëiste persoon na overlevering zal worden opgesloten in een instelling en op een wijze die in overeenstemming is met de fundamentele rechten en in het bijzonder relevante internationale standaarden (o.a. CPT standaarden) met in begrip van voldoende individuele leefruimte, afgescheiden sanitair en dagactiviteiten buiten de cel.
In deze zaak garandeert België de volgende waarborgen inzake de detentieomstandigheden waar [opgeëiste persoon] aan zal worden onderworpen na overlevering:
-
De opgeëiste persoon zal niet worden opgesloten in een cel met minder dan 3 m2 individuele levensruimte. Dit geldt zowel indien de opgeëiste persoon in een eenpersoons- als in een meerpersoonscel zou worden opgesloten.
-
De gemiddelde minimum leefruimte van elke cel is 9 m2 inclusief vast meubilair.
o
De sanitair blokken omvatten een wasbak en een toilet dat is afgescheiden van de rest van de cel door een muur of scherm
o
Het vast meubilair omvat onder andere een tafel, kast, bed en bureau.
-
De opgeëiste persoon zal een bed ter beschikking hebben en zal bijgevolg niet op grond hoeven te slapen.
-
Er worden verschillende dagactiviteiten buiten de cel voorzien. Deze activiteiten omvatten in ieder geval regelmatige wandelingen in een open koer en familiebezoeken alsook toegang tot gemeenschappelijke ruimtes. Aanvullende activiteiten zoals sport en arbeid zijn onderhevig aan aanzienlijke wachtlijsten.

3.Sanitaire en hygiëne omstandigheden

Als algemene regel, voorziet de Basiswet van 12 januari 2005 betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden in algemene rechten en plichten voor gedetineerden, o.a. het recht op dagelijkse persoonlijke hygiëne, het recht op toegang tot gezondheidszorg en -bescherming evenredig aan dewelke wordt voorzien buiten de gevangenismuren. In dit verband, is een penitentiaire gezondheidsraad opgericht bij wet die adviseert bij het verbeteren van de kwaliteit de gezondheidszorg binnen de gevangenismuren. De medische zorg binnen de gevangenismuren is van gelijke kwaliteit als de medische zorg die wordt verstrekt buiten de gevangenismuren.
Het standpunt van de verdediging
Volgens de raadsman is de door de Belgische autoriteiten verstrekte individuele detentiegarantie onvoldoende om het algemeen reëel gevaar van schending van grondrechten ten aanzien van de opgeëiste persoon uit te sluiten. Uit de garantie volgt weliswaar dat de opgeëiste persoon na zijn overlevering in een cel met minimaal 3m² aan persoonlijke ruimte zal worden gedetineerd, maar onduidelijk is of deze ruimte ook het sanitair van de cel omvat. Hierover dienen de Belgische autoriteiten meer informatie te verstrekken.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt dat de op 28 oktober 2024 verstrekte detentiegarantie identiek is aan de garanties die de Belgische autoriteiten in andere zaken hebben afgegeven en die telkens door de rechtbank als voldoende zijn aangemerkt.
Het oordeel van de rechtbank
Aan de hand van een globale beoordeling van alle gegevens waarover zij beschikt, gaat de rechtbank uit van de geboden zekerheid in voorgaande garantie. [5] De rechtbank is, gelet op deze individuele garantie van de Belgische autoriteiten, van oordeel dat het vastgestelde algemene reële gevaar van onmenselijke of vernederende detentieomstandigheden hiermee voor de opgeëiste persoon is weggenomen. Het algemene gevaar dat de rechtbank heeft aangenomen, wordt door deze individuele garantie namelijk uitgesloten ten aanzien van de opgeëiste persoon, nu hij zal worden geplaatst in een instelling op een wijze die in overeenstemming is met de fundamentele rechten en in het bijzonder met relevante internationale standaarden (o.a. CPT standaarden).

7.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

8.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5, 6, 7 en 11 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de onderzoeksrechter bij de rechtbank van eerste aanleg Oost-Vlaanderen, afdeling Gent in België voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. C. Klomp, voorzitter,
mrs. M.C. Danel en A.L. op ‘t Hoog, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.M. Esschendal, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 31 december 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
5.Hof van Justitie van de Europese Unie, 25 juli 2018, zaak ML (C-220/18, ECLI:EU:C:2018:589), punt 114.