7.3.Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan op de zitting is gebleken.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van oplichting van [persoon]. Medeverdachte [medeverdachte] had destijds een relatie met haar en heeft misbruik gemaakt van de vertrouwensband die tussen hem en haar is ontstaan. Hij heeft haar samen met verdachte bewogen tot afgifte van € 88.000,-. Medeverdachte [medeverdachte] heeft haar verschillende leugens voorgehouden. Verdachte heeft medeverdachte [medeverdachte] daarbij geholpen en ertoe aangezet om aan [persoon] nog meer geld te vragen. Daarnaast hebben verdachte en medeverdachte [medeverdachte] samen bedacht dat verdachte een boete had die betaald moest worden. Door onder meer deze leugens werd [persoon] ertoe bewogen hoge bedragen over te maken naar de rekening van verdachte en meerdere malen € 2.000,- te pinnen en aan medeverdachte [medeverdachte] af te geven.
Medeverdachte [medeverdachte] heeft daarbij (onder andere op aanwijzing van verdachte) steeds aan [persoon] voorgehouden dat het een lening was en beloofde het geld terug te betalen. Tot op heden is er echter door beide verdachten geen enkel bedrag terugbetaald. Uit de chatberichten blijkt dat medeverdachte [medeverdachte] van het geld een auto heeft gekocht en dat beide verdachten het over het kopen van een horloge (‘klokkie’) hebben. Verder blijkt uit de chatberichten dat zij op een gemene en minachtende wijze over [persoon] spreken. Het handelen van beide verdachten was kennelijk slechts ingegeven door hebzucht, gericht op eigen financieel gewin, zonder dat zij rekening hebben gehouden met de financiële en emotionele gevolgen voor [persoon]. Dat het op [persoon] een grote impact heeft gehad, blijkt wel uit haar aangifte en de chatberichten. Dit rekent de rechtbank beide verdachten zwaar aan.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft gekeken naar het strafblad van verdachte. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld. Verder blijkt hieruit dat hij na het begaan van het bij dit vonnis bewezen verklaarde feit is veroordeeld. De rechtbank moet daarom rekening houden met het bepaalde in artikel 63 Sr.
De LOVS oriëntatiepunten
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf gekeken naar de afspraken voor strafoplegging
die de rechtbanken onderling hebben afgesproken (de LOVS oriëntatiepunten). Er is geen oriëntatiepunt met betrekking tot oplichting, maar het oriëntatiepunt Fraude wordt van toepassing verklaard op oplichting, indien dit in een frauduleuze context plaatsvindt. De rechtbank vindt dat daarvan sprake is, gelet op de leugens die verdachte aan [persoon] heeft verkondigd. Bij een benadelingsbedrag van € 88.000,- is een gevangenisstraf van vijf tot negen maanden of een taakstraf in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf het uitgangspunt. De rechtbank is gelet op de aard en omvang van de oplichting van oordeel dat in beginsel een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf in de rede ligt.
Redelijke termijn
De rechtbank heeft echter ook geconstateerd dat sprake is van een aanzienlijke schending van de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Verdachte is op 4 september 2019 voor deze zaak aangehouden en verhoord door de politie. De rechtbank is daarom – anders dan het standpunt van de raadsman – van oordeel dat verdachte vanaf die datum in redelijkheid ervan uit kon gaan dat tegen hem strafvervolging zou worden ingesteld. Nu het vonnis zal worden uitgesproken op 18 december 2024 is de redelijke termijn met ongeveer drie jaar overschreden. Deze vertraging is niet (volledig) aan verdachte te wijten. De rechtbank zal daar in strafverminderende zin rekening mee houden.
Conclusie
Gelet op de forse overschrijding van de redelijke termijn en het bepaalde in artikel 63 Sr ziet de rechtbank aanleiding te volstaan met een taakstraf als strafmodaliteit. De rechtbank zal echter vanwege de ernst van het feit afwijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd. De rechtbank tilt er namelijk zwaar aan dat verdachte eraan heeft bijgedragen dat medeverdachte [medeverdachte] onaanvaardbare druk op haar heeft gelegd en in ernstige mate misbruik heeft gemaakt van het vertrouwen dat [persoon] in hem had gesteld. Gelet op de kleinere rol die verdachte ten opzichte van medeverdachte [medeverdachte] hierin heeft gespeeld, zal aan verdachte een lagere taakstraf worden opgelegd.
De rechtbank vindt alles afwegende een taakstraf van 160 uren passend en geboden.
8. Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [persoon] vordert betaling van € 88.000,- aan vergoeding voor materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie heeft verzocht om de vordering toe te wijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij nietontvankelijk moet worden verklaard in haar vordering, omdat er onvoldoende rechtstreeks verband bestaat tussen de gevorderde schade en het feit. Subsidiair is zijn standpunt dat de vordering van de benadeelde partij moet worden verlaagd naar het bedrag dat verdachte volgens het dossier heeft verkregen, te weten € 10.500,-. Alleen voor dat deel van de schade kan verdachte aansprakelijk worden gesteld.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is – anders dan door de raadsman is bepleit – van oordeel dat vaststaat dat [persoon] als gevolg van het hiervoor bewezenverklaarde feit rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze schade op € 88.000,-. Uit de bewijsoverweging in paragraaf 3.3 volgt dat verdachte niet alleen bij de door de raadsman gestelde € 10.500,- betrokken is geweest, maar een aandeel heeft gehad bij het ontstaan van de volledige schade die bestaat uit het bedrag van € 88.000,- Het verweer van de raadsman wordt daarom verworpen en de rechtbank wijst de vordering volledig toe.
Verdachte moet over het toegewezen bedrag de wettelijke rente betalen en aan hem wordt de schadevergoedingsmaatregel opgelegd. Als verdachte de schadevergoedingsmaatregel niet volledig naleeft, kan gijzeling worden toegepast, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft. De totale duur van de gijzeling is op grond van artikel 36f Sr ten hoogste één jaar. De rechtbank stelt daartoe vast dat het door verdachte gepleegde strafbare feit vóór 25 januari 2020 is gepleegd en dat een jaar aldus 360 dagen bedraagt (zie ECLI:NL:HR:2021:812). Daarnaast moet verdachte de kosten betalen die [persoon] heeft gemaakt en nog moet maken voor de tenuitvoerlegging hiervan. Deze kosten zijn tot nu toe begroot op nihil. Verder wordt de vordering hoofdelijk toegewezen, omdat verdachte en medeverdachte [verdachte] samen [persoon] hebben opgelicht, zodat zij samen aansprakelijk zijn voor de geleden schade.