ECLI:NL:RBAMS:2024:8426

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 december 2024
Publicatiedatum
13 januari 2025
Zaaknummer
13/325035-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van oplichting met aanzienlijke schade voor het slachtoffer

In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 18 december 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van oplichting. De verdachte heeft samen met een medeverdachte een slachtoffer, [persoon], opgelicht door haar te misleiden en te manipuleren, waardoor zij € 88.000,- heeft afgegeven. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 23 juli 2018 tot en met 8 augustus 2018 in Amsterdam, in vereniging met de medeverdachte, de oplichting heeft gepleegd. De verdachte heeft zich voorgedaan als iemand die in financiële nood verkeerde en heeft leugens verteld over zijn situatie, waaronder het tonen van een foto van een mishandeld persoon om druk uit te oefenen op het slachtoffer. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte opzettelijk bedrieglijk heeft gehandeld en dat hij samen met de medeverdachte een significant aandeel heeft gehad in de oplichting. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 240 uren, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn van 3,5 jaar. Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij, [persoon], tot schadevergoeding van € 88.000,- volledig toegewezen, inclusief wettelijke rente. De rechtbank heeft de verdachte hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor de schade, en de schadevergoedingsmaatregel opgelegd.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Team Strafrecht
Parketnummer: 13/325035-22
Datum uitspraak: 18 december 2024
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1989 in [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] .

1.Onderzoek op de zitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 4 december 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. S. Sondermeijer, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. V.A. van Biljouw, op de zitting naar voren hebben gebracht.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van de vordering van de benadeelde partij, [persoon] (hierna: [persoon] ) en van wat haar advocaat, mr. M.J. Jongste, op de zitting naar voren heeft gebracht.

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt er – kort gezegd – van beschuldigd dat hij in de periode van 23 juli 2018 tot en met 8 augustus 2018 in Amsterdam, in vereniging [persoon] heeft opgelicht, waardoor zij ertoe is bewogen € 88.000,- af te geven.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het samen met medeverdachte [medeverdachte] oplichten van [persoon] .
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van oplichting, omdat verdachte geen oogmerk heeft gehad om zich wederrechtelijk te bevoordelen. Uit het dossier en de verklaring van verdachte blijkt namelijk dat verdachte het geld heeft gevraagd in het kader van een lening en dat hij ook telkens heeft gezegd dat hij het geld terug zou betalen. Daarnaast is het standpunt van de raadsman dat op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld dat verdachte een valse naam heeft gebruikt om [persoon] op te lichten.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat verdachte samen met medeverdachte [medeverdachte] [persoon] heeft opgelicht, waardoor zij tot afgifte van € 88.000,- is bewogen. Hiertoe overweegt de rechtbank als volgt.
Oplichting
De rechtbank stelt voorop dat voor een veroordeling van oplichting is vereist dat de verdachte bij een ander door een specifieke, voldoende ernstige vorm van bedrieglijk handelen een onjuiste voorstelling in het leven heeft willen roepen om vervolgens daarvan misbruik te maken. Daartoe moet de verdachte een of meer van de in artikel 326, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) bedoelde oplichtingsmiddelen hebben gebruikt, door welk gebruik die ander is bewogen tot bijvoorbeeld de afgifte van een goed.
Verdachte heeft op de terechtzitting verklaard dat hij verschillende leugens aan [persoon] heeft voorgehouden. Hij erkent dat hij haar heeft laten geloven dat hij in financiële nood zat, waardoor hij met spoed geld nodig had om daarmee de schulden af te lossen en te voorkomen dat hij in de problemen zou komen. In werkelijkheid wilde hij naar eigen zeggen geld om in het recreatiepark van zijn vader in huisjes te investeren, maar hij zou daarvoor dat geld waarschijnlijk niet krijgen. Daarom heeft het op deze manier aangepakt. De rechtbank stelt op grond van de verklaring van verdachte en de andere bewijsmiddelen vast dat verdachte zich heeft voorgedaan als een persoon die handelt in verdovende middelen en conflicten heeft (met onder andere Colombianen). Daardoor zou hij in een levensbedreigende situatie verkeren en met de dood worden bedreigd. Ook heeft hij naar haar een foto van een mishandelde jongen gestuurd en daarbij gezegd dat hij dit doet met mensen die niet naar hem luisteren. Met deze leugens heeft hij [persoon] meerdere keren onder druk gezet en misleid, waardoor [persoon] hem (onder andere via de rekening van medeverdachte [medeverdachte] ) € 88.000,- heeft gegeven. Daarmee is bewezen dat verdachte door het gebruik van meerdere oplichtingsmiddelen [persoon] heeft opgelicht.
Het verweer dat verdachte het geldbedrag van [persoon] heeft geleend, zodat het oogmerk zich wederrechtelijk te willen bevoordelen ontbreekt, maakt het oordeel van de rechtbank niet anders. Uit de aangifte en chatberichten blijkt dat verdachte telkens heeft toegezegd het geld terug te betalen, maar hij deed dit niet. Ter terechtzitting verklaarde verdachte dat, toen de investering in het onroerend goed samen met zijn vader niet doorging vanwege onenigheid, hij van (een deel van) het geld van [persoon] destijds een auto heeft gekocht in plaats van dit aan haar terug te geven. Ook daarna bleef hij nog om geld aan haar vragen, telkens door haar onder druk te zetten. Op de terechtzitting is gebleken dat hij het geld tot op heden en dus zes jaar later niet heeft terugbetaald. De rechtbank ziet de toezegging om het geld terug te betalen dan ook als een onderdeel van de oplichting. Het verweer wordt daarom verworpen.
Medeplegen
De rechtbank is verder van oordeel dat verdachte de oplichting samen met medeverdachte [medeverdachte] heeft gepleegd. Medeverdachte [medeverdachte] heeft zijn bankrekening ter beschikking gesteld en toegestaan dat daarop (een deel van) het geld door [persoon] werd gestort. Daarnaast blijkt uit de chatberichten dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte] spreken over hoe en op welke wijze verdachte [persoon] kan oplichten. Samen bedenken zij bijvoorbeeld het idee dat medeverdachte [medeverdachte] nog een boete heeft openstaan die met spoed moet worden betaald, omdat hij vanwege het uitblijven van de betaling in de gevangenis is terechtgekomen. Verder heeft medeverdachte [medeverdachte] verdachte geïnstrueerd en aangezet om aan [persoon] nog meer geld te vragen. Voor zijn bijdrage ontvangt medeverdachte [medeverdachte] een deel van het geld. Tot slot blijkt uit een chatbericht dat medeverdachte [medeverdachte] tegen verdachte zegt: ‘
wat je gepakt heb van Franse heb ik je mee geholpen’ en ‘
Je heb 85 gepak’ en ’
85 ruggen pak je’. Kennelijk spreekt medeverdachte [medeverdachte] hier over de
ongeveer€ 88.000,- die [persoon] aan verdachte heeft gegeven en dat hij, medeverdachte [medeverdachte] , daarbij heeft geholpen. De rechtbank leidt uit het voorgaande af dat medeverdachte [medeverdachte] kennis heeft gehad van, en een significante bijdrage heeft geleverd aan, de oplichting van [persoon] .
Partiële vrijspraak
De rechtbank spreekt verdachte vrij van de ten laste gelegde onderdelen dat hij de relatie met [persoon] is aangegaan en een valse naam heeft aangenomen met de bedoeling om [persoon] op te lichten. Het dossier bevat aanwijzingen dat verdachte een valse naam heeft gebruikt, maar niet is bewezen dat [persoon] door het aannemen van deze valse naam ertoe is bewogen het geld af te geven. Hetzelfde geld voor het feit dat verdachte een relatie met [persoon] is aangegaan.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
bijlage IIvervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
in de periode van 23 juli 2018 tot en met 8 augustus 2018 in Nederland tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid en door listige kunstgrepen en door een samenweefsel van verdichtsels, [persoon] heeft bewogen tot de afgifte van een totaal bedrag van 88.000 euro, doordat verdachte met voorgeschreven oogmerk – zakelijk weergegeven – valselijk en/of listig en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid
- zich tegenover die [persoon] heeft voorgedaan als een persoon die handelde in verdovende middelen en
- tegenover voornoemde [persoon] heeft voorgewend dat hij, verdachte, niet over zijn geld kon beschikken en onvoldoende geld heeft en
- tegenover voornoemde [persoon] heeft voorgewend dat hij, verdachte, direct/spoedig geld nodig had in verband met (financiële) problemen en conflicten en schulden en in een (levens) bedreigende situatie verkeerde en met de dood werd bedreigd en aan voornoemde [persoon] een blok met wit poeder heeft getoond en voornoemd wit poeder heeft opgesnoven en een afbeelding heeft getoond van witte verpakkingen en een afbeelding van een mishandeld persoon en
- tegenover voornoemde [persoon] heeft voorgewend dat zijn mededader direct/spoedig geld nodig had voor de betaling van een boete en
- voornoemde [persoon] om geld (te leen) heeft gevraagd, en gevraagd om geld op een bankrekening van [medeverdachte] te storten,
waarbij hij, verdachte, een spoedige terugbetaling in het vooruitzicht voorwendde, waardoor voornoemde [persoon] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte.

5.Strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 180 uren. Bij de strafeis heeft zij in strafmatigende zin rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn en dat het bepaalde in artikel 63 S) aan de orde is.
7.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht bij de op te leggen straf rekening te houden met het feit dat sprake is van een forse overschrijding van de redelijke termijn en met het bepaalde in artikel 63 Sr.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan op de zitting is gebleken.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van oplichting van [persoon] . Verdachte had destijds een relatie met haar en heeft misbruik gemaakt van de vertrouwensband die tussen hem en haar is ontstaan. Hij heeft haar samen met medeverdachte [medeverdachte] bewogen tot afgifte van € 88.000,-. Verdachte heeft haar verschillende ingrijpende leugens voorgehouden, omdat [persoon] het geld anders niet zou geven. Zelfs op de momenten dat [persoon] aangaf dat ‘de Colombianen’ haar wel mogen doden en dat zij liever dood wil, is verdachte doorgegaan met haar onder druk zetten door te zeggen dat hij het geld nodig heeft. Medeverdachte [medeverdachte] heeft verdachte daarbij geholpen en ertoe aangezet om aan [persoon] nog meer geld te vragen. Daarnaast hebben verdachte en medeverdachte [medeverdachte] samen bedacht dat medeverdachte [medeverdachte] een boete had die betaald moest worden. Door onder meer deze leugens werd [persoon] ertoe bewogen hoge bedragen over te maken naar de rekening van medeverdachte [medeverdachte] en meerdere malen € 2.000,- te pinnen en aan verdachte af te geven.
Verdachte heeft daarbij (onder andere op aanwijzing van medeverdachte [medeverdachte] ) steeds aan [persoon] voorgehouden dat het een lening was en beloofde het geld terug te betalen. Een belofte waarvan hij van meet af aan wist dat hij die niet ging waarmaken. Tot op heden is er door beide verdachten geen enkel bedrag terugbetaald. Naast dat verdachte van het geld een auto heeft gekocht, blijkt uit de chatberichten dat beide verdachten het over het kopen van een horloge (‘klokkie’) hebben en dat zij op een gemene en minachtende wijze over [persoon] spreken. Het handelen van beide verdachten was kennelijk slechts ingegeven door hebzucht, gericht op eigen financieel gewin, zonder dat zij rekening hebben gehouden met de financiële en emotionele gevolgen voor [persoon] . Dat het op [persoon] een grote impact heeft gehad, blijkt wel uit haar aangifte en de chatberichten. Dit rekent de rechtbank beide verdachten zwaar aan.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft gekeken naar het strafblad van verdachte. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld. Verder blijkt hieruit dat hij na het begaan van het bij dit vonnis bewezen verklaarde feit is veroordeeld. De rechtbank moet daarom rekening houden met het bepaalde in artikel 63 Sr.
De LOVS oriëntatiepunten
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf gekeken naar de afspraken voor strafoplegging
die de rechtbanken onderling hebben afgesproken (de LOVS oriëntatiepunten). Er is geen oriëntatiepunt met betrekking tot oplichting, maar het oriëntatiepunt Fraude wordt van toepassing verklaard op oplichting, indien dit in een frauduleuze context plaatsvindt. De rechtbank vindt dat daarvan sprake is, gelet op de leugens die verdachte aan [persoon] heeft verkondigd. Bij een benadelingsbedrag van € 88.000,- is een gevangenisstraf van vijf tot negen maanden of een taakstraf in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf het uitgangspunt. De rechtbank is gelet op de aard en omvang van de oplichting van oordeel dat in beginsel een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf in de rede ligt.
Redelijke termijn
De rechtbank heeft echter ook geconstateerd dat sprake is van een aanzienlijke schending van de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Verdachte is op 8 mei 2019 voor deze zaak aangehouden en verhoord door de politie. Vanaf die datum kon verdachte in redelijkheid ervan uitgaan dat tegen hem strafvervolging zou worden ingesteld. Nu het vonnis zal worden uitgesproken op 18 december 2024 is de redelijke termijn met ongeveer 3,5 jaar overschreden. Deze vertraging is niet (volledig) aan verdachte te wijten. De rechtbank zal daar in strafverminderende zin rekening mee houden.
Conclusie
Gelet op de forse overschrijding van de redelijke termijn en het bepaalde in artikel 63 Sr ziet de rechtbank aanleiding te volstaan met een taakstraf als strafmodaliteit. De rechtbank zal echter vanwege de ernst van het feit afwijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd. De rechtbank tilt er namelijk zwaar aan dat verdachte tijdens de intieme relatie die hij en [persoon] met elkaar hadden onaanvaardbare druk op haar heeft gelegd en in ernstige mate misbruik heeft gemaakt van het vertrouwen dat [persoon] in hem had gesteld. Gelet op de rol die verdachte ten opzichte van medeverdachte [medeverdachte] hierin heeft gespeeld, zal aan verdachte een hogere taakstraf worden opgelegd.
De rechtbank vindt alles afwegende een taakstraf van 240 uren passend en geboden.

8.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [persoon] vordert betaling van € 88.000,- aan vergoeding voor materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie heeft verzocht om de vordering toe te wijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het geld dat bij verdachte in beslag is genomen aan [persoon] kan worden teruggeven. De vordering dient daarom voor het door het beslag gedekte deel te worden afgewezen. Indien de vordering voor het ontbrekende deel wordt toegewezen, dient de vordering tot betaling van wederrechtelijk verkregen voordeel te worden afgewezen.
Oordeel van de rechtbank
Vast staat dat [persoon] als gevolg van het hiervoor bewezenverklaarde feit rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze schade op € 88.000,-, en wijst de vordering daarom volledig toe. In het voorstel van de raadsman van verdachte dat het geld dat bij verdachte in beslag is genomen aan [persoon] toebehoort en aan haar kan worden teruggegeven, ziet de rechtbank geen aanleiding om de vordering voor dat deel niet toe te wijzen. Mocht [persoon] bedragen ontvangen die in mindering strekken op haar schade, dan dient daarmee in de afwikkeling rekening te worden gehouden.
Verdachte moet over het toegewezen bedrag de wettelijke rente betalen en aan hem wordt de schadevergoedingsmaatregel opgelegd. Als verdachte de schadevergoedingsmaatregel niet volledig naleeft, kan gijzeling worden toegepast, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft. De totale duur van de gijzeling is op grond van artikel 36f Sr ten hoogste één jaar. De rechtbank stelt daartoe vast dat het door verdachte gepleegde strafbare feit vóór 25 januari 2020 is gepleegd en dat een jaar aldus 360 dagen bedraagt (zie ECLI:NL:HR:2021:812).
Daarnaast moet verdachte de kosten betalen die [persoon] heeft gemaakt en nog moet maken voor de tenuitvoerlegging hiervan. Deze kosten zijn tot nu toe begroot op nihil. Verder wordt de vordering hoofdelijk toegewezen, omdat verdachte en medeverdachte [medeverdachte] samen [persoon] hebben opgelicht, zodat zij samen aansprakelijk zijn voor de geleden schade.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f, 47, 63, 326 Sr.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
-
medeplegen van oplichting
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstrafvan
240 (tweehonderdveertig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet (naar behoren) heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 120 (honderdtwintig) dagen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij, [persoon] , toe tot een bedrag van € 88.000,- (achtentachtigduizend euro)aan vergoeding voor materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade d.d. 8 augustus 2018 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte hoofdelijk tot betaling van het toegewezen bedrag aan [persoon] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [persoon] , aan de Staat € 88.000,- (achtentachtigduizend euro) te betalen, behalve voor zover dit bedrag al door of namens een ander is betaald, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade d.d. 8 augustus 2018 tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 360 (driehonderdzestig) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij of
zijn mededader heeft voldaan aan een van de opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Dit vonnis is gewezen door
mr. D. Bode, voorzitter,
mrs. E. van den Brink en M. Nieuwenhuijs, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. G. Brokkelkamp, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 18 december 2024.
[...]