Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
1.De procedure
- de startverklaring ex artikel 370 lid 3 Fw, gedeponeerd op 1 augustus 2024;
- het stemverslag met bijlagen ex artikel 382 Fw, gedeponeerd op 5 november 2024;
- het verzoekschrift met bijlagen van 5 november 2024 van [gefailleerde] ex artikel 383 lid 1 Fw;
- de beschikking van 6 november 2024, dagbepaling behandeling homologatie;
- de zienswijze van 15 november 2024 van UWV ex artikel 384 lid 7 Fw;
- de spreekaantekeningen van de heer mr. P. van Dongen zijdens UWV;
- de spreekaantekeningen van mr. D.M. de Loo zijdens [gefailleerde] .
- de heer [naam 1] , bestuurder,
- de heer [naam 2] , legal counsel,
- mr. M.R. Schreurs, advocaat,
- mr. S.W. van den Berg, advocaat,
- mr. D.M. van de Loo, advocaat,
- mr. N.B. Pannevis,
- de heer mr. P. van Dongen, jurist juridisch kenniscentrum UWV,
- de heer [naam 3] , registeraccountant UWV,
- de heer [naam 4] .
2.De feiten
3.Het akkoord en de stemming
4.Het verzoek
5.De zienswijze van UWV en de reactie van [gefailleerde]
- i) [gefailleerde] verkeert niet in de WHOA-toestand als bedoeld in artikel 370 lid 1 Fw, althans dat bleek uit de in eerste instantie aan UWV overgelegde voorlopige jaarrekening over 2023. Eerst nadat UWV hierover vragen aan [gefailleerde] stelde werd de jaarrekening aangepast en werd een aanvankelijk onder het eigen vermogen ondergebrachte lening van [bedrijf 2] ad € 145 mio overgebracht van het eigen vermogen naar de schulden.
- ii) Een (aandeelhouders)lening, opgenomen onder het eigen vermogen – zoals aanvankelijk het geval was – is per definitie achtergesteld. De schuld aan [bedrijf 2] ad € 145 mio is dan ook ten onrechte in klasse 2 opgenomen. [bedrijf 2] had (voor deze lening) in een aparte klasse moeten worden ingedeeld.
- iii) Ook overigens is de boekhouding van [gefailleerde] ondeugdelijk. Over de boekjaren 2020 tot en met 2023 wordt een netto omzet van in totaal € 186.388 weergegeven, terwijl de operationele lasten over die periode in totaal € 2.822.000 bedroegen.
6.De beoordeling
Rechtsmacht en bevoegdheid
ex nunc). UWV heeft gesteld dat sprake is van een eigen vermogen van € 91 mio enerzijds en schulden van € 1 mio anderzijds, waardoor zij voldoende liquiditeit heeft om haar schuldeisers te voldoen.. De rechtbank stelt vast dat deze stelling berust op een vergissing. De openstaande vorderingen van [gefailleerde] zijn alle op groepsvennootschappen die ofwel zijn geliquideerd, ofwel waarvan de schulden zodanig zijn geherstructureerd dat geen, of een veel lager, bedrag aan vorderingen resteert. Bovendien heeft [gefailleerde] een schuld van € 145 mio aan [bedrijf 2] die, zo is opgenomen in het akkoord onder randnummer [nummer] en ter zitting bevestigd, per eind 2024 opeisbaar wordt. Daarmee staat vast dat [gefailleerde] verkeert in de toestand van artikel 370 lid 1 Fw. Dat UWV beter af zou zijn in de alternatieve faillissementssituatie, zoals zij heeft gesteld, is dan ook eveneens onjuist.