ECLI:NL:RBAMS:2024:8225

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 oktober 2024
Publicatiedatum
30 december 2024
Zaaknummer
13/059757-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring ontucht met minderjarige, inclusief seksueel binnendringen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 10 december 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan ontucht met zijn minderjarige nichtje. De feiten vonden plaats tussen 14 en 17 december 2017, waarbij de aangeefster, destijds vijftien jaar oud, werd blootgesteld aan seksuele handelingen door de verdachte, die haar neef is. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, ondanks zijn ontkenning, met zijn penis de buitenste schaamlippen van de aangeefster heeft gepasseerd, wat volgens de jurisprudentie van de Hoge Raad ook als seksueel binnendringen wordt beschouwd. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast zijn er bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een contactverbod met de aangeefster en een schadevergoeding van € 7.500,- aan de benadeelde partij. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer zwaar laten meewegen in de strafoplegging. De verdachte heeft misbruik gemaakt van het vertrouwen van zijn nichtje en de rechtbank heeft benadrukt dat dergelijk gedrag niet getolereerd kan worden.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/059757-23
Datum uitspraak: 10 december 2024
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1981 in [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP-adres] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de
terechtzitting van 26 november 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. S.M. Hoogerheide, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. N.D. de Fluiter, naar voren hebben gebracht.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van dat wat door en namens de benadeelde partij [aangeefster] , bijgestaan door haar advocaat, mr. J. Gunning, naar voren is gebracht.

2.Tenlastelegging

Primair wordt verdachte verweten dat hij zich, in de periode van 14 december 2017 tot en met 17 december 2017 in Amsterdam, ten aanzien van [aangeefster] (geboren op [geboortedag] 2002) heeft schuldig gemaakt aan ontucht, waarbij de ontuchtige handelingen mede hebben bestaan uit het seksueel binnendringen van haar lichaam, terwijl zij toen de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt. Subsidiair wordt verdachte beschuldigd van ontucht.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Ivan dit vonnis. De inhoud daarvan geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde feit.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het primair tenlastegelegde feit kan worden bewezen, met uitzondering van het binnendringen met de penis. Het standpunt van de verdediging wordt op dit onderdeel hierna verder bij het oordeel van de rechtbank besproken.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het primair tenlastegelegde feit bewezen en overweegt daartoe als volgt.
Op basis van de verklaringen van verdachte en aangeefster stelt de rechtbank het volgende vast. Aangeefster (destijds vijftien jaar oud) en verdachte zijn neef en nicht en hadden een goede relatie met elkaar. Aangeefster ging vaker bij verdachte langs om over de problemen in haar leven te praten. Op de bewuste avond is aangeefster bij verdachte op bezoek gegaan en heeft samen met verdachte dusdanig veel alcohol gedronken dat zij moest overgeven. Zowel verdachte als aangeefster hebben verklaard dat er sprake is geweest van zoenen en vingeren. Vervolgens heeft verdachte aangeefster, die fors onder invloed was van alcohol, op bed gelegd, haar benen naar achteren geduwd en tegen de zin van aangeefster haar vagina en anus gelikt. Alhoewel aangeefster tegenstribbelde, is verdachte toch doorgegaan. De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat verdachte seksuele handelingen met aangeefster heeft verricht, terwijl zij dat niet wilde. Verdachte heeft zelf verklaard dat hij in de veronderstelling was dat aangeefster – in ieder geval in het begin – ook seks met hem wilde. De rechtbank hecht eraan op te merken dat zelfs áls dat al zo zou zijn geweest, het aan verdachte was om grenzen te stellen. Hij was immers de volwassene.
Hoewel verdachte het binnendringen van de vagina met de penis heeft ontkend, is de rechtbank van oordeel dat ook voor dit onderdeel voldoende bewijs is. De verklaring van aangeefster op dit punt wordt allereerst ondersteund door de verklaring van haar broer, aan wie zij heeft verteld dat verdachte met zijn penis in haar vagina is geweest. Daarnaast heeft verdachte op de zitting verklaard dat hij zijn penis tegen de vagina van aangeefster heeft gehouden en heeft geprobeerd om door te duwen. Het lukte echter niet om zijn penis volledig in haar vagina te brengen. Op het moment dat verdachte echter met zijn penis tegen de ingang van de vagina drukte en heeft geprobeerd door te duwen, is hij voorbij de buitenste schaamlippen van aangeefster geweest. De Hoge Raad [1] heeft eerder geoordeeld dat er ook sprake is van seksueel binnendringen van het lichaam wanneer de buitenste schaamlippen worden gepasseerd. Voor een bewezenverklaring is dan ook niet vereist dat het inbrengen van de penis volledig “gelukt” is. Hiermee komt de rechtbank tot de conclusie dat verdachte zich ook schuldig heeft gemaakt aan het seksueel binnendringen van de vagina van aangeefster met zijn penis.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht, op grond van de in
bijlage IIopgenomen bewijsmiddelen, bewezen dat verdachte:
in de periode van 14 december 2017 tot en met 17 december 2017 te Amsterdam met [aangeefster] , geboren op [geboortedag] 2002, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [aangeefster] , immers heeft hij, verdachte, die [aangeefster] gezoend en gevingerd en gebeft en de vagina en de anus van die [aangeefster] gelikt en de benen van die [aangeefster] uit elkaar geduwd en de benen omhoog getild en naar achteren geduwd en zijn penis in de vagina van die [aangeefster] geduwd en zijn vingers in de vagina van die [aangeefster] gebracht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid van het feit en van verdachte

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar en verdachte is daarvoor strafbaar.

6.Motivering van de straf

6.1.
Strafeis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het primair tenlastegelegde feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van dertig maanden, waarvan tien maanden voorwaardelijk, en een proeftijd van twee jaren. Zij heeft gevorderd om aan het voorwaardelijk strafdeel – naast de algemene voorwaarden – de bijzondere voorwaarden te verbinden zoals door GGZ Verslavingsreclassering Inforsa (hierna: reclassering Inforsa) geadviseerd. Tot slot heeft de officier van justitie gevorderd om de voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren en om – op grond van artikel 38v Sr – een vrijheidsbeperkende maatregel op te leggen, inhoudende een contactverbod met aangeefster.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om verdachte te veroordelen tot een maximale taakstraf van 240 uren. Daarnaast kan eventueel een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf met bijzondere voorwaarden worden opgelegd, met uitzondering van de voorwaarde die ziet op dagbesteding, want verdachte heeft werk als schilder. De raadsman vindt de strafeis van de officier van justitie te fors.
De raadsman heeft benadrukt dat verdachte aan alle voorwaarden zal meewerken die aan hem worden opgelegd.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank zal aan verdachte een deels voorwaardelijke gevangenisstraf met bijzondere voorwaarden opleggen. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van deze straf en bij de vaststelling van de duur en de hoogte daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich ten aanzien van zijn minderjarige nichtje van destijds vijftien jaar oud schuldig gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van haar lichaam.
Uit de vordering van de benadeelde partij en de ter terechtzitting gegeven voorgelezen slachtofferverklaring komt naar voren dat het handelen van verdachte grote impact heeft op het leven van het slachtoffer. Uit de huisartsenverklaring van 18 december 2020 blijkt dat het slachtoffer onder andere vanwege angstklachten en vermoedens van de aanwezigheid van een Post-Traumatische Stressstoornis (PTSS) is doorverwezen naar een psycholoog. Blijkens het behandelverslag van GZ-psycholoog drs. L.E.E. de Lange van 21 november 2024 heeft het slachtoffer een behandeling ondergaan om het seksuele misbruik te verwerken.
Verdachte heeft misbruik gemaakt van het in hem gestelde vertrouwen en van het overwicht dat hij als oudere neef op zijn minderjarige nichtje had. Het seksuele misbruik heeft plaatsgevonden in de woning van verdachte, nadat zij samen een flinke hoeveelheid alcohol hadden gedronken. Het slachtoffer ging in die periode vaker langs bij verdachte om met hem te praten over de problemen die in haar leven speelden. Zo heeft verdachte een situatie gecreëerd waarbinnen de seksuele handelingen konden plaatsvinden, waartegen het slachtoffer geen weestand kon bieden. De woning van haar neef was voor het slachtoffer bij uitstek een plek waar zij veiligheid en geborgenheid mocht verwachten. Daarnaast was verdachte ervan op de hoogte dat het slachtoffer in het verleden door haar opa was misbruikt.
Seksueel misbruik maakt niet alleen inbreuk op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers, maar de ervaring leert dat dat de slachtoffers nog lang mentale klachten kunnen ondervinden als gevolg van gevoelens van schaamte, angst en onveiligheid die zijn veroorzaakt door het seksueel misbruik. Bij minderjarige slachtoffers betekent dit veelal dat de normale seksuele ontwikkeling wordt verstoord. Uit de verklaring van de psycholoog blijkt dat dat ook bij het slachtoffer het geval was.
Persoon van verdachte
Uit het door reclasseringswerker [reclasseringsmedewerker] opgestelde adviesrapport van reclassering Inforsa van 2 juli 2024 komt naar voren dat verdachte zich onder invloed van alcohol en cocaïne ongeremder voelt. Verdachte is dan minder goed in staat om na te denken over de gevolgen van zijn handelen. Ook het bewezenverklaarde heeft verdachte gepleegd onder invloed van alcohol. Daarnaast hebben de seksualiteitsbeleving van verdachte en zijn houding en opvattingen over het aangaan van relaties geleid tot de totstandkoming van het delictgedrag.
Het risico op recidive wordt door de reclasseringswerker ingeschat als gemiddeld en het risico dat daarbij letsel wordt veroorzaakt als hoog. Behandeling in het kader van zedenproblematiek en het inperken van het alcoholgebruik van verdachte wordt door de reclassering noodzakelijk geacht.
Bij een bewezenverklaring van het tenlastegelegde heeft de reclassering geadviseerd om een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met de volgende bijzondere voorwaarden: een meldplicht, ambulante behandeling met de mogelijkheid tot een kortdurende klinische opname, meewerken aan middelencontroles, meewerken aan het vinden en behouden van dagbesteding en een contactverbod met het slachtoffer en haar broer. Daarnaast wordt geadviseerd om de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
Hoewel verdachte oplegging van bijzondere voorwaarden niet nodig vindt, heeft hij zich bereid getoond zich aan deze voorwaarden te houden. Verdachte heeft op de zitting benadrukt dat hij zijn alcoholgebruik heeft geminderd. In het verleden was verdachte een stevige alcoholist en daarvoor heeft hij zich in een vrijwillig kader voor een zevenweekse detox en behandeling bij Jellinek laten opnemen. Uit informatie van de kliniek blijkt dat verdachte na zes weken de opname heeft afgebroken, omdat hij niet wilde stoppen met roken en niet wilde meewerken aan de verdere behandeling en begeleiding. Verdachte gaf in het eindgesprek aan dat hij ervan overtuigd was dat hij de abstinentie zou kunnen behouden en hij wilde verder geen behandeling. De behandelaar en de reclassering vinden de abstinentie nog in een te vroeg stadium, waarbij zij nog steeds risico’s zien op terugvallen in alcoholgebruik.
Uit het strafblad van verdachte van 27 september 2024 komt naar voren dat artikel 63 van toepassing is vanwege een eerdere veroordeling voor mishandeling op 23 november 2022. Verdachte is niet eerder veroordeeld voor zedendelicten.
Oplegging van een straf en maatregel
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) als uitgangspunt genomen en gekeken naar straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. Het oriëntatiepunt voor verkrachting betreft een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 24 maanden. Voor ontucht zijn geen oriëntatiepunten geformuleerd.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het ten laste gelegde weliswaar grotendeels heeft bekend en zich ervoor schaamt, maar tegelijkertijd het kwalijke van zijn handelen onvoldoende lijkt in te zien. Dit baart de rechtbank zorgen. De rechtbank vindt het kwalijk dat verdachte zijn eigen behoeften voorop heeft gesteld en daarbij niet heeft gedacht aan de gevolgen voor zijn minderjarige nichtje. Zijn nichtje heeft daarvan de gevolgen ondervonden en zal die altijd bij zich dragen.
De rechtbank hoopt dat met de hierna te noemen strafoplegging wordt bereikt dat verdachte het kwalijke van zijn handelen inziet en dat daarmee de kans op recidive wordt verkleind.
De straf
Alles afwegende zal de rechtbank overgaan tot oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. De rechtbank zal aan het voorwaardelijk strafdeel de bijzondere voorwaarden verbinden zoals door de reclassering zijn geadviseerd. De verdachte zal in dit kader ambulant worden behandeld. De rechtbank bepaalt dat, indien nodig, tijdens de ambulante behandeling tot een kortdurende klinische opname kan worden overgegaan, in welk geval deze klinische opname maximaal zeven weken mag duren. Die noodzaak kan zich bijvoorbeeld voordoen bij terugval in middelengebruik.
De rechtbank zal bepalen dat de bijzondere voorwaarden en het uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn, omdat er rekening mee moet worden gehouden dat verdachte – zonder de juiste behandeling en begeleiding – opnieuw een strafbaar feit zal plegen dat is gericht tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van personen.
De maatregel
Omdat verdachte en het slachtoffer familie zijn, is het niet ondenkbaar dat verdachte in de toekomst contact zal willen opnemen met het slachtoffer. Om het slachtoffer te beschermen zal de rechtbank aan verdachte een vrijheidsbeperkende maatregel (ex artikel 38v Sr) opleggen, inhoudende dat verdachte gedurende twee jaren op geen enkele wijze, direct of indirect, contact mag opnemen met het slachtoffer. Verdachte heeft immers ernstig misbruik gemaakt van het slachtoffer.
De rechtbank zal bepalen dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van één week voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, met een maximum van zes maanden. De rechtbank acht oplegging van deze maatregel noodzakelijk, zodat het risico dat verdachte zich opnieuw schuldig maakt aan een strafbaar feit jegens het slachtoffer – met wie hij een vertrouwensband had opgebouwd – wordt ingeperkt.
De rechtbank zal voorts bepalen dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar zal zijn, omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte opnieuw een strafbaar feit pleegt of zich belastend gedraagt jegens het slachtoffer.
De rechtbank heeft bij haar keuze om het contactverbod niet alleen als bijzondere voorwaarde maar ook als vrijheidsbeperkende maatregel op te leggen, het volgende meegewogen. In het geval dat verdachte de maatregel overtreedt kan er direct gereageerd worden en wordt niet, zoals bij overtreding van de bijzondere voorwaarde, het risico gelopen dat de tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk strafdeel wordt gevorderd met als gevolg dat de overige voorwaarden en de behandeling van verdachte daarmee zouden komen te vervallen, dan wel voor langere duur worden doorkruist.

8.De vordering

De benadeelde partij [aangeefster] vordert € 10.000,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte.
8.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de gevorderde schadevergoeding kan worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente over het totaalbedrag en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om het gevorderde bedrag aan vergoeding van immateriële schade te matigen.
8.3.
Oordeel van de rechtbank
Vast staat dat aan de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Uit de doorverwijzing van de huisarts en het behandelverslag van de GZ-psycholoog, in samenhang bezien, komt naar voren dat de benadeelde partij zich onder behandeling heeft moeten stellen voor psychische klachten naar aanleiding van het seksueel misbruik. Daarnaast brengen de aard en de ernst van de normschending mee dat de nadelige gevolgen daarvan voor het slachtoffer zo voor de hand liggen dat een aantasting in de persoon ook zonder verdere onderbouwing kan worden aangenomen.
Op grond van artikel 6:106, eerste lid van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden zoals genoemd onder 6.3 en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schade naar billijkheid op € 7.500,-. Deze schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente. Aangezien de rechtbank niet kan vaststellen op welk moment in de pleegperiode de feiten precies hebben plaatsgevonden, zal de wettelijke rente worden toegewezen vanaf 17 december 2017, de laatste datum in de bewezenverklaarde periode.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering, omdat deze schade onvoldoende onderbouwd is en verdere behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. De benadeelde partij kan het niet-ontvankelijke deel van haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

9.Schadevergoedingsmaatregel

De rechtbank zal ten behoeve van de benadeelde partij, als extra waarborg voor betaling, de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast van maximaal 72 dagen.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 38v, 63 en 245 (oud) van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
met iemand die de leeftijd van twaalf jaren, maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
18 (achttien) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte, groot
10 (tien) maanden, van deze gevangenisstraf
niet ten uitvoer gelegdzal worden, tenzij later anders wordt bevolen.
Stelt daarbij een
proeftijdvan
2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden bevolen als de veroordeelde gedurende de proeftijd niet aan de hierna vermelde bijzondere voorwaarden voldoet.
Daarbij gelden de volgendebijzondere voorwaarden:
  • veroordeelde meldt zich op afspraken met reclassering Inforsa, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
  • veroordeelde laat zich behandelen door de Waag Amsterdam of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door der reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt;
  • veroordeelde laat zich, indien de reclassering dit nodig acht, behandelen door een zorgverlener gespecialiseerd in verslavingsproblematiek, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt;
  • bij een terugval in middelengebruik of verslechtering van het psychiatrische ziektebeeld kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende opname voor crisisbehandeling, detoxificatie, stabilisatie, observatie of diagnostiek. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende klinische opname indiceert, wordt veroordeelde verplicht zich, na rechterlijke goedkeuring of met instemming van veroordeelde, te laten opnemen in een zorginstelling voor zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing in forensische zorg, bepaalt in welke zorginstelling de opname plaatsvindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorginstelling dat nodig vindt;
  • veroordeelde heeft of zoekt op geen enkele wijze – direct of indirect – contact met [aangeefster] (geboren op [geboortedag] 2002, wonende op het adres [adres] ) en [broer aangeefster] (geboren op [geboortedag] 1997), zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt.
  • veroordeelde werkt mee aan controle van het gebruik van middelen om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd;
  • veroordeelde spant zich in voor het vinden en behouden van betaald werk, onbetaald werk en/of vrijetijdsbesteding, met een vaste structuur.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Geeft aan de reclassering de opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden. De politie zal toezicht houden op de naleving van het contactverbod.
Beveelt dat de op grond van artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 14c, zesde lid van het Wetboek van Strafrecht uit te oefenen toezicht,
dadelijk uitvoerbaarzijn.
Legt op de
maatregelop grond van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht dat de veroordeelde voor de duur van
2 (twee) jarenop geen enkele wijze – direct of indirect –contact zal opnemen, zoeken of hebben met
[aangeefster](geboren op [geboortedag] 2002, wonende op het adres [adres] ).
Beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze
vervangende hechtenisbedraagt
1 (één) weekvoor
iedere keerdat niet aan de maatregel wordt voldaan, met een totale duur van maximaal 6 (zes) maanden.
Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde
maatregel niet op.
De rechter beveel, gelet op artikel 38v, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, dat de opgelegde maatregel,
dadelijk uitvoerbaaris.
Wijst de vordering van de
benadeelde partij [aangeefster]toe tot een bedrag van
€ 7.500,00 (zevenduizendvijfhonderd euro)aan vergoeding van immateriële schade. De schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade (17 december 2017) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [aangeefster] .
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Verklaart de benadeelde partij voor het
overige niet-ontvankelijkin haar vordering tot vergoeding.
Legt verdachte de verplichting op
ten behoeve van [aangeefster] aan de Staat € 7.500,00 (zevenduizendvijfhonderd euro)te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (17 december 2017) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 72 (tweeënzeventig) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.M.C. van den Berg, voorzitter,
mrs. I. Timmermans en C.C.J. Maas-van Es, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K.P.M. Smeets, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 10 december 2024.
[...]

Voetnoten

1.Zie onder meer het arrest van de Hoge Raad van 18 mei 2010, te vinden onder nummer ECLI:NL:HR:2010:BK6910 op www.rechtspraak.nl.