ECLI:NL:RBAMS:2024:8141

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 december 2024
Publicatiedatum
23 december 2024
Zaaknummer
C/13/759957 / FA RK 24/8014
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klacht over inwendig onderzoek en verzoek tot schadevergoeding in het kader van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg

Op 20 december 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoekster een klacht indiende over een inwendig onderzoek dat had plaatsgevonden tijdens haar verblijf bij GGZ inGeest. De klacht was gericht tegen de zorgaanbieder, die volgens verzoekster onrechtmatig had gehandeld door een inwendig onderzoek uit te voeren zonder wettelijke basis. Verzoekster, geboren in 2002, had eerder een machtiging tot voortzetting van een crisismaatregel gekregen, maar voelde zich onterecht behandeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat het onderzoek een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van verzoekster vormde en dat de zorgaanbieder niet had voldaan aan de eisen van proportionaliteit en doelmatigheid. De rechtbank verklaarde de klacht gegrond, maar wees het verzoek om schadevergoeding van €5000 af, omdat de ingreep grotendeels in de risicosfeer van verzoekster lag. De rechtbank oordeelde dat, hoewel het onderzoek niet had mogen plaatsvinden volgens de Wvggz, de zorgaanbieder binnen de kaders van de wet had gehandeld. De beslissing werd genomen door mr. P.B. Martens, met mr. A.J.A. Diederen als griffier.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht Team Familie & Jeugd
zaaknummer / rekestnummer: C/13/759957 / FA RK 24/8014
Beschikking van 20 december 2024 betreffende een klacht als bedoeld in artikel 10:7 lid 1 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (hierna: Wvggz) tevens houdende de beslissing op het verzoek tot schadevergoeding als bedoeld in artikel 10:11 lid 2 Wvggz
[verzoekster] ,geboren op [geboortedatum] 2002 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: verzoekster,
advocaat mr. A.L. Cohen te Amsterdam.
Als belanghebbende in deze procedure wordt aangemerkt:
de zorgaanbieder GGZ inGeest,gevestigd te Amsterdam
hierna ook te noemen: verweerster.

1.Procesverloop

De rechtbank heeft kennisgenomen van
  • Het verzoekschrift, met producties, ingediend door de advocaat van verzoeker, ontvangen door de griffie op 18 november 2024;
  • Het verweerschrift, met bijlagen, ingediend door GGZ inGeest, ontvangen door de griffie op 5 december 2024.
De mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 6 december 2024 in het gebouw van de rechtbank. De rechtbank heeft de volgende personen gehoord:
- verzoekster en haar advocaat;
namens GGZ in Geest:
  • mw. S. Schopman, psychiater;
  • dhr. [naam 1] , arts;
  • mw. [naam 2] , arts;
  • mw. [naam 3] , jurist.

2.De feiten

2.1.
Op 24 januari 2024 heeft de rechtbank een machtiging tot voortzetting van de op 19 januari 2024 opgelegde crisismaatregel verleend, welke machtiging gold tot en met 14 februari 2024. In deze beschikking zijn, behalve het beperken van het ontvangen van bezoek en het aanbrengen van beperkingen in de vrijheid het eigen leven in te richten, die tot gevolg hebben dat betrokkene iets moet doen of nalaten, waaronder het gebruik van communicatiemiddelen, alle vormen van verplichte zorg als bedoeld in artikel 3:2 Wvggz toegewezen. Verzoekster verbleef destijds bij GGZ inGeest, locatie [locatie] .
2.2.
Op 19 januari 2024 is verzoekster door de zorgverantwoordelijke schriftelijk in kennis gesteld van de beslissing tot het toepassen van verplichte zorg in de vorm van onder andere het onderzoek aan kleding of lichaam, alsmede insluiten en uitoefenen van toezicht. Hierbij heeft de zorgverantwoordelijke geconcludeerd dat sprake was van wilsbekwaamheid, waarbij sprake is van levensgevaar voor verzoekster.
2.3.
Uit diverse rapportages van verweerster blijkt onder meer het volgende.
Crisisrapportage van [naam 2] (basisarts) van 06-02-2024 00:52:10
[…]
Toename suïcidaliteit, zegt dat ze haar polsen door gaat snijden. Heeft scheermesje in eigen
beheer, was akkoord van eigen behandelaar, waarbij patiënt meer autonomie heeft
gekregen. Wilt scheermesje nu niet geven, zegt het wel te hebben. Hebben heel haar kamer
en kleding doorzocht, maar het niet gevonden. Niet geheel duidelijk wat het beleid is in
dergelijke situaties zoals deze. Zijn onderbezet (4 verpleegkundige in heel [locatie] ,
waarvan 1 vrouwelijke), geven aan haar niet inwendig te kunnen onderzoeken door de
onderbezetting. Wat nu te doen, risico op suïcide accepteren?[…]
A/ Wilt graag de arts spreken. Komt in het gesprek niet naar voren waarom, behoudens dat
ze kenbaar wilt maken dat ze haar polsen wilt doorsnijden. Heeft 1 scheermesje, draagt dit
bij zich, zegt dat ze haar polsen daarmee gaat doorsnijden, wilt het mesje niet afgeven bij
herhaaldelijk vragen, want dan krijgt ze het nooit meer terug. Wilt geen veiligheidsafspraken
maken. Zegt: "ze gaan me toch niet onderzoeken, want dat hoorde ik ze net zeggen, dus ik
ga zo mijn polsen door snijden".
C/ patiënt met suïcide wens met scheermesje in bezit, onbekend waar, geen mogelijkheid tot
inwendig LO gezien onderbezette verpleging, hoog risico op suïcide
B iom S Schopman
-accepteren risico gezien verpleging ptn niet kan onderzoeken door onderbezetting, in de
separeer,
met camera toezicht en goed in de gaten houden of ze iets gaat doen
-morgen herbeoordelen door eigen behandelaar en beleid tav wanneer deze situatie zich
opnieuw voordoet.”
Begeleidingsrapportage
[naam 4] (Begeleider II) 06-02-2024 01:47:45
[…]
Mw komt naar og toe, zegt het mesje te gaan gebruiken om haar polsen door te snijden. Mw is op en wil
niet meer. Kort contact momentje gehad, ZN aangeboden (mw blijft weigeren).
Mw kan geen afspraken over het mesje maken, zegt dat ze het ditmaal wel gaat gebruiken om zichzelf
van het leven te beroven ipv de afspraak er alleen mee te automutileren.
Overleg Crisisdienst.
Vannacht separeren ivm veiligheid en suïcide gevaar, morgen beleid met eigen artsen over het mesje.
(interventie aangemaakt in Q)
01:30: klassiek gesepareerd (mesje niet gevonden, niet in het lichaam "gezocht"), mw is rustig
meegelopen. Geen verzet. Ook niet met ZN (lorazepam) innemen wat mw de afgelopen uren steeds weigerde.
02:00: slaapt op rechterzij
2.3
slaapt op rechterzij
3
slaapt op rug
3.3
slaapt op r.zij
4
slaapt op rug
4.3
slaapt op rug
5
slaapt op rug
5.3
slaapt op rug
6
slaapt op rug
6.3
slaapt op rug
7
slaapt op rug
Begeleidingsrapportage van [naam 5] (verpleegkundige) van 06-02-2024 08:17:14[…]
“07:30 Pt gezien op camera ligt te slapen,
07:45: Pte. belt, geeft aan dat haar menstruatie gestart is en vraagt om maandverband.
08:00: 1e bezoek; pte. begint direct over hechtingen, benoemd dat dit belangrijk is voor haar
gezondheid. Teruggelegd dat pte. in de separeer verblijft en geen enkele afspraak kan
maken, dus dat og dit met behandelaren gaat bespreken. Ochtendmedicatie verstrekt.
08:15: Pte. gezien op camera; belt en vraagt om meer maandverband en pijnmedicatie.
08:30 Pte. kort bezocht met pijnmedicatie en maandverband, uitgevraagd of pte.
daadwerkelijk menstrueert of mogelijk dmv scheermesjes bloed verliest. Pte. reageert
verbaasd, lijkt oprecht.[…]
10:30: Bezocht met behandelaren; zie rapportage. Pte. krijgt de keuze oim de scheermesjes
in te leveren, doet ze dit niet, kunnen we de veiligheid niet waarborgen en blijft pte. in de
separeer.
Pte. volledig gestript, ook vaginaal en anaal - niks gevonden. Pte. weigert te vertellen waar
ze zijn, kiest ervoor niet in de samenwerking te zijn. Pte. kan dus ook niet gehecht worden.”
2.4.
Verzoekster heeft op 9 oktober 2024 een klacht ingediend over het inwendige onderzoek in haar lichaam. De klachtencommissie heeft verzoekster op 10 oktober 2024 bericht dat zij uitsluitend klachten behandelt met betrekking tot verplichte zorg en dat zij de klacht niet-ontvankelijk verklaart, omdat verzoekster een klacht had ingediend over onderzoek
inhaar lichaam, en zij uitsluitend klachten behandelt met betrekking tot onderzoek
aanhet lichaam.

3.Het verzoek

3.1.
Verzocht wordt om de klacht met betrekking tot het uitgevoerde inwendige lichamelijk onderzoek gegrond te verklaren, onder toekenning van een schadevergoeding ter hoogte van €5000,-- euro.

4.Standpunt van verzoekster

4.1.
Verzoekster heeft naar voren gebracht dat de klachtencommissie ten onrechte haar klacht niet in behandeling heeft willen nemen. Zij is van mening dat het onderzoek
inhet lichaam is geweest en niet
aanhet lichaam. Zij moest naakt op haar hurken gaan zitten en hoesten en kuchen om te kijken of er iets uit haar anus kwam. Vervolgens moest verzoekster gaan liggen en zijn haar benen en schaamlippen gespreid waarna een verpleegkundige met een handschoen met haar vingers
aanen
inhaar vagina heeft gevoeld. Verzoekster snapt niet waarom is overgegaan tot het inwendige onderzoek. Verzoekster heeft duidelijk kenbaar gemaakt dat er geen scheermesje in haar lichaam zat en reageerde dan ook verbaasd toen de behandelaren dat aan haar vroegen, zo blijkt ook uit de overlegde crisisrapportage. Daarnaast was zij al gesepareerd en had zij enkel een scheurjurk aan, waaronder zij naakt was.
4.2.
Verzoekster stelt zich primair op het standpunt dat het inwendige onderzoek wat bij haar heeft plaatsgevonden onrechtmatig is geweest omdat voor een onderzoek in het lichaam geen wettelijke basis bestaat in de Wvggz. Zo blijkt uit de memorie van toelichting bij art. 3:2 lid 2 onder e Wvggz, dat dit artikel geen mogelijkheden biedt tot het verrichten van onderzoek
inhet lichaam omdat dit een te verregaande aantasting is van de lichamelijke integriteit. Subsidiair is verzoekster van mening dat indien deze wettelijke basis er wel zou zijn, er niet is voldaan aan de eisen van proportionaliteit, doelmatigheid en veiligheid zoals vastgelegd in art. 2:1 lid 3 Wvggz. Volgens verzoekster had het gesprek met haar over het al dan niet verbergen van de scheermesjes gevoerd moeten worden en was het alternatief van toezicht voorhanden. De Wet op de geneeskundige behandelovereenkomst (WGBO) is niet van toepassing, nu de Wvggz in dit geval voorgaat (lex specialis).
4.3
Verzoekster verzoekt om een immateriële schadevergoeding vanwege het trauma wat zij heeft opgelopen door het handelen van de behandelaren. Zij heeft veel emotionele schade geleden en voelt zich tot op de dag van vandaag niet meer zichzelf. Zij verzoekt dan ook een bedrag van € 5000,--. De raadsman heeft ter zitting naar voren gebracht dat hij deze schadevergoeding slechts beperkt heeft kunnen onderbouwen met andere jurisprudentie, nu er weinig soortgelijke zaken zijn.

5.Standpunt van verweerster

5.1.
Verweerster vindt ook dat de klachtencommissie de klacht van verzoekster ten onrechte niet in behandeling heeft willen nemen. Inhoudelijk heeft zij naar voren gebracht dat enkel onderzoek
aanhet lichaam heeft plaatsgevonden. Ter zitting heeft de psychiater toegelicht dat in de rapportage met “volledig gestript ook vaginaal en anaal” wordt bedoeld uitkleden en een schouw van de holtes van het onderlichaam. Anaal houdt in dat een patiënt moet hurken en kuchen terwijl wordt toegekeken. Vaginaal betekent in dit geval dat de benen en schaamlippen worden gespreid. De verpleegkundige heeft aangegeven dat zij in dit geval met haar vingers de schaamlippen enigszins heeft gespreid om te schouwen. Er is niet met een of meer vingers in de vagina gevoeld. Er is dus geen sprake geweest van inwendig onderzoek. Het onderzoek aan kleding of lichaam is ook aangezegd in de aan verzoekster verstuurde beslissing tot het verlenen van verplichte zorg, zoals bedoeld in art. 8:9 Wvggz. Daarbij is het handelen van de behandelaren ten tijde van het lichamelijk onderzoek proportioneel, subsidiair en doelmatig geweest, nu verzoekster toenemend suïcidaal was en zei dat ze een scheermesje had, terwijl zij niet wilde zeggen waar dat mesje was, ook niet na onderzoek in haar kamer en kleding.
5.2.
Indien de rechtbank oordeelt dat geen sprake is van onderzoek
aanmaar
inhet lichaam, stelt verweerster zich op het standpunt dat er in elk geval op grond van de WGBO een grondslag was om verzoekster aan het lichaam te onderzoeken, omdat de situatie dusdanig ernstig was dat verzoekster hiermee een gevaar voor zichzelf vormde. Verzoekster schermde met de aanwezigheid van een scheermesje en vertelde in de ochtend dat haar menstruatie was begonnen en dat ze bloedde. De behandelaren hadden een gegronde reden om te denken dat verzoekster het scheermesje in zich bewaarde. Aangezien de aanwezigheid van een scheermesje in de vagina levensgevaarlijk is en in ieder geval heel veel schade kan aanrichten was deze ingreep erop gericht dat mesje te verwijderen.
5.3
Verweerster heeft ter zitting naar voren gebracht dat het verzoek tot schadevergoeding onvoldoende is onderbouwd.

6.Overwegingen van de rechtbank

6.1.
Met verzoekster en verweerster is de rechtbank van oordeel dat verzoekster ontvankelijk is in haar verzoekschrift.
6.2
De rechtbank is van oordeel dat sprake is geweest van een onderzoek
inhet lichaam. Bij deze beoordeling gaat het niet zozeer om de vraag of de grens tussen het onderzoek
aanhet lichaam of onderzoek
inhet lichaam wordt bepaald door het wel of niet betreden van de holten van het onderlichaam, zoals verweerster aanvoert. Die benadering is vanuit een zorgperspectief begrijpelijk, maar doorslaggevend bij deze beoordeling is de vraag in hoeverre het onderzoek een inbreuk is op de onaantastbaarheid van het lichaam. De rechtbank is van oordeel dat ook het uitwendig schouwen van de openingen en holten van het onderlichaam een inbreuk is op dit recht nu dit een verregaande inbreuk is op de lichamelijke integriteit van patiënten. Onderzoek aan deze lichaamsholten kan een zeer traumatische ervaring zijn, zeker wanneer dit onder dwang gebeurd. De rechtbank zoekt in dit verband aansluiting bij artikel 56, tweede lid van het Wetboek van Strafvordering, waarin onder onderzoek in het lichaam wordt verstaan: het uitwendig schouwen van de openingen en holten van het onderlichaam, röntgenonderzoek, echografie en het inwendig manueel onderzoek van de openingen en holten van het lichaam.
6.3.
Art. 3:2 lid 2 onder e van de Wvggz biedt geen ruimte voor dit soort onderzoek, evenmin als artikel 8:14 van deze wet. Verzoekster wijst hierbij terecht op de memorie van toelichting bij de Wvggz (kamerstukken 2010, 32399-3): “
Een onderzoek in het lichaam naar voorwerpen die betrokkene niet in zijn bezit mag hebben of een aanzienlijk risico op ernstige schade voor hemzelf of anderen kunnen veroorzaken, is een te vergaande aantasting van de lichamelijke integriteit en voldoet niet aan het beginsel van proportionaliteit. Visitatie is voor betrokkene een uiterst traumatiserende ervaring en kan in het bijzonder bij jeugdigen leiden tot blijvende schade. Indien er een ernstig vermoeden bestaat dat betrokkene gevaarlijke voorwerpen in zijn lichaamsholtes verbergt, zal hij door middel van overreding moeten worden bewogen om deze voorwerpen af te geven. Daarnaast kan er door intensief toezicht voorkomen worden dat betrokkene met deze gevaarlijke voorwerpen zichzelf of anderen ernstige schade toebrengt. Indien het vermoeden bestaat dat betrokkene gevaarlijke of verboden voorwerpen in zijn lichaamsholtes verstopt zal door middel van toezicht het gevaar moeten wordt afgewend.
Verweerster heeft zich op het standpunt gesteld dat zij op basis van de WGBO deze ingreep had mogen verrichten. Alhoewel de rechtbank in dit specifieke geval gevoelig is voor de zienswijze van verweerster dat zij in het kader van goed hulpverlenerschap het scheermesje uit het lichaam van verzoekster wilde krijgen, is onvoldoende gemotiveerd dat verzoekster op dat moment wilsonbekwaam was. Zeker nu de zorgverantwoordelijke psychiater verzoekster op 19 januari 2024 nog wilsbekwaam had beoordeeld. Van een situatie waarin verzoekster haar wil niet kón uiten was evenmin sprake. Daarnaast ontbreekt de verdere motivering waarom in dit geval de toepassing van de WGBO zou prevaleren boven die van de Wvggz. Op basis van de verlengde crisismaatregel was verweerster immers gemachtigd tot het verrichten van medische controles of andere medische handelingen en therapeutische maatregelen, ter behandeling van een psychische stoornis, dan wel vanwege die stoornis, ter behandeling van een somatische aandoening.
6.4.
Gelet op het bovenstaande zal de rechtbank de klacht van verzoekster gegrond verklaren.
Schadevergoeding
6.5.
Ten aanzien van de schadevergoeding oordeelt de rechtbank als volgt. Vastgesteld kan worden dat de ochtend van 6 februari 2024 voor zowel verzoekster als het aanwezige personeel van verweerster zeer stressvol is geweest. Een schadevergoeding wordt naar billijkheid vastgesteld. De rechtbank acht in dit geval een schadevergoeding niet billijk en overweegt daartoe – naast het gegeven dat de hoogte en causaliteit van de gestelde schade niet verder is onderbouwd - als volgt.
Vanwege de verhoogde suïcidaliteit van verzoekster en haar stelling dat zij over een scheermesje beschikte waarmee zij haar leven wilde beëindigen, lag het voor de hand dat dit scheermesje haar zou worden ontnomen. Verzoekster wilde hieraan niet meewerken. Ook niet nadat haar kleding en kamer waren onderzocht en zij werd gesepareerd met intensief cameratoezicht. Toen zij ‘s ochtends aangaf dat ze menstrueerde gingen bij de behandelaren de alarmbellen af. Ook al gaf verzoekster aan dat het scheermesje niet de oorzaak was van haar bloedverlies, was het vertrouwen tussen behandelaars en verzoekster zodanig verstoord dat het van goed hulpverlenerschap getuigt dat de behandelaars hebben onderzocht of het scheermesje zich in het lichaam van verzoekster bevond om dit eruit te halen en verdere schade te voorkomen. Deze ingreep, hoe traumatiserend dit voor verzoekster ook is geweest, lag dan ook grotendeels geval in de risicosfeer van verzoekster.
De rechtbank overweegt verder dat, hoewel het onderzoek op grond van artikel 3:2 lid 2 onder e van de Wvggz niet had mogen plaatsvinden, dit inwendige onderzoek in het specifieke geval van verzoekster wél kan worden aangemerkt als vallende onder
het verrichten van medische controles of andere medische handelingen en therapeutische maatregelen, ter behandeling van een psychische stoornis, dan wel vanwege die stoornis, ter behandeling van een somatische aandoeningzoals bedoeld in artikel 3:2 lid 2 onder a van de Wvggz. De voortgezette crisismaatregel voorzag ook in deze vorm van verplichte zorg. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de verweerster binnen de kaders van de Wvggz heeft gehandeld, maar dat zij de beslissing tot het verlenen van verplichte zorg, zoals bedoeld in art. 8:9 Wvggz, verkeerd heeft aangezegd door dit
onderzoek aan het lichaamte noemen en de juiste vorm van verplichte zorg niet conform de wet heeft aangezegd. Een schadevergoeding voor verzoekster is echter iets anders dan een boete voor verweerster wegens het niet nakomen van de wet.
6.6.
Gelet op het voorgaande wijst de rechtbank het verzoek tot schadevergoeding af, hetgeen leidt tot de volgende beslissing.

7.Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de klacht
  • wijst afhet verzoek tot schadevergoeding.
Deze beschikking is gegeven door mr. P.B. Martens, rechter, bijgestaan door mr. A.J.A. Diederen als griffier en in het openbaar uitgesproken op 20 december 2024.
Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open
.