ECLI:NL:RBAMS:2024:8096

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 oktober 2024
Publicatiedatum
20 december 2024
Zaaknummer
C/13/756494 / KG ZA 24-774
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding over beslag en geldvordering tussen OWH SE I.L. en TopCo met tussenkomst van Adria Group B.V.

In deze zaak, die op 17 oktober 2024 door de Rechtbank Amsterdam is behandeld, gaat het om een kort geding waarin de Europese naamloze vennootschap in liquidatie OWH SE I.L. een geldvordering heeft ingesteld tegen de besloten vennootschap FORTENOVA GROUP TOPCO B.V. naar aanleiding van de opbrengst van de Fortenova verkoop. OWH vordert dat TopCo het aan haar toekomende deel van de opbrengst uitbetaalt, terwijl TopCo zich beroept op een beslag dat door Adria Group B.V. is gelegd. Adria heeft zich als tussenkomende partij gevoegd in de procedure en stelt dat het beslag wel degelijk doel heeft getroffen. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat er onvoldoende bewijs is dat de vordering van OWH voldoende aannemelijk is voor toewijzing in kort geding. De rechter heeft vastgesteld dat er onduidelijkheid bestaat over wie de rechthebbende is op de Fortenova-opbrengst en of het beslag door Adria doel heeft getroffen. De vordering van OWH is afgewezen, en OWH is veroordeeld in de proceskosten van TopCo. Daarnaast is TopCo bevolen om in overeenstemming te handelen met het door Adria gelegde beslag, waarbij in een toekomstige verklaringsprocedure zal moeten worden vastgesteld of dit beslag doel heeft getroffen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/756494 / KG ZA 24-774 VVV/LO
Vonnis in kort geding van 17 oktober 2024
in de zaak van
de Europese naamloze vennootschap in liquidatie naar Duits recht
OWH SE I.L.,
gevestigd te Frankfurt am Main (Duitsland),
eiseres in conventie bij dagvaarding van 13 september 2024,
verweerster in reconventie,
advocaten mr. W.P. Wijers en mr. L.P. Zandstra te Amsterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
FORTENOVA GROUP TOPCO B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. P. Sluijter te Rotterdam.
waarin is tussengekomen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ADRIA GROUP B.V.,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ADRIA GROUP HOLDING B.V.,
beide gevestigd te Amsterdam,
tussenkomende partij,
advocaat mr. A.W.P. Marsman,
Partijen zullen hierna OWH, TopCo en Adria worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Voorafgaand aan de zitting heeft Adria bij incidentele conclusie verzocht te mogen tussenkomen. TopCo heeft ingestemd met het verzoek tot tussenkomst. OWH heeft daartegen, bij conclusie van antwoord in het incident, bezwaar gemaakt. Ter zitting van 26 september 2024 heeft de voorzieningenrechter Adria toegelaten als tussenkomende partij, nu de vordering (tot tussenkomst) in de incidentele conclusie is vermeld en bij brief van 25 september 2024 nader is toegelicht, het doel van de tussenkomst duidelijk is, en Adria een zelfstandig belang heeft bij (de uitkomst van) deze procedure; die gaat immers over het beslag dat door Adria is gelegd.
1.2.
OWH heeft vervolgens de vorderingen zoals omschreven in de dagvaarding toegelicht. TopCo heeft verweer gevoerd en een voorwaardelijke tegenvordering (eis in reconventie) ingediend. OWH heeft de tegenvordering bestreden. Adria heeft zowel de vordering in conventie als de vordering in voorwaardelijke reconventie bestreden. Alle partijen hebben schriftelijke stukken en een pleitnota in het geding gebracht.
Ter zitting waren aanwezig:
- aan de kant van OWH: [naam 1] , in house legal counsel, bijgestaan door twee tolken in de Engelse taal, C.M. Pennings en K. van den Berg, mr. G.N.H. Kemperink, corporate counsel, met mr. Wijers en mr. Zandstra;
- aan de kant van TopCo: [naam 2] met mr. Sluijter, mr. B. Wanders en mr. C.R. Zijderveld;
- aan de kant van Adria: mr. M.C.G. Massart, mr. F. Ameri en mr. Marsman.
1.3.
Vonnis is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
TopCo is onderdeel van de Fortenova groep, een van de grootste bedrijven van Zuidoost-Europa en actief in voedselproductie en landbouw. De Fortenova groep is ontstaan door herstructurering van het Kroatische bedrijf Agrokor (de Agrokor groep). Adria hield tot april 2019 een belang van 95,52% in Agrokor.
2.2.
In 2019 is Agrokor geherstructureerd en zijn haar vermogensbestanddelen overgedragen aan de Fortenova groep, een Nederlandse holdingstructuur met aan het hoofd Fortenova Group STAK Stichting (Fortenova STAK). Adria heeft voor de overdracht van haar belang in Agrokor geen compensatie ontvangen.
2.3.
Eén van de aandeelhouders van Fortenova STAK is/was VTB Bank Europe SE (VTB Bank). VTB Bank had leningen verstrekt aan Agrokor, die zijn omgezet in certificaten van aandelen in TopCo (ook DR’s genoemd,
depositary receipts) en in door TopCo uitgegeven converteerbare obligaties (ook CB’s genoemd,
convertible bonds), waarover hierna meer.
2.4.
De DR’s zijn door Fortenova STAK uitgegeven aan Kroll Issuer Services Limited (Kroll Issuer), die als
custodiande DR’s hield voor OWH en andere houders. Ten aanzien van de CB’s heeft TopCo een
trust deedgesloten met Kroll Trustee. Kroll (Kroll Issuer en Kroll Trustee) is een betaaldienstverlener in het Verenigd Koninkrijk. Betalingen op de CB’s en DR’s verliepen via Kroll naar de houders van CB’s en DR’s.
2.5.
VTB Bank is de rechtsvoorganger van OWH. VTB Bank PJSC (VTB Rusland) is de meerderheidsaandeelhouder van OWH. Na de inval in Oekraïne door Rusland is VTB Rusland op de Europese sanctielijst geplaatst. In opdracht van de Duitse toezichthouder is vervolgens een aantal maatregelen genomen (een zogenoemde
ringfence) om OWH af te schermen van haar Russische moederbedrijf. OWH valt niet onder de EU-sancties. Zij is op 1 april 2023 in vrijwillige liquidatie getreden.
2.6.
Een andere grote certificaathouder van Fortenova STAK was Sberbank, die voor het grootste deel in handen is van de Russische Federatie en eveneens op de sanctielijst staat. Sberbank heeft in 2022, in verband met de EU-sancties, haar certificaten overgedragen aan dochtervennootschap SBK ART LLC (SBK Art), een
special purpose vehiclemet als doel het houden van de belangen van Sberbank in de Fortenova groep. Ook SBK Art staat op de sanctielijst.
2.7.
Omdat de Fortenova groep problemen in de bedrijfsvoering ondervond door de aanwezigheid van gesanctioneerde Russische certificaathouders (zij kon daardoor geen financiering krijgen), heeft zij besloten de gesanctioneerde certificaathouders buiten de groep te plaatsen door een herstructurering. TopCo heeft haar aandelen in Fortenova Group MidCo B.V. (dat indirect de aandelen in alle werkmaatschappijen houdt en daarmee het voornaamste
assetvan TopCo) overgedragen aan Iter BidCo B.V. (de Fortenova verkoop).
2.8.
Bij de Fortenova verkoop konden de houders van DR’s en CB’s kiezen ofwel om mee te gaan als certificaat/obligatiehouder in de nieuwe structuur (mits zij niet gesanctioneerd waren), ofwel om betaling te ontvangen. OWH maakt als gevolg van de Fortenova verkoop aanspraak op ongeveer € 27 miljoen van de opbrengst.
2.9.
Adria stelt schade te hebben geleden door de overdracht van Agrokor naar Fortenova. Zij is daardoor haar belang kwijtgeraakt, zonder daarvoor enige vergoeding te ontvangen. Bij beslagrekest van 19 april 2024 heeft Adria aan de voorzieningenrechter van deze rechtbank verlof verzocht voor het leggen van conservatoir derdenbeslag ten laste van OWH en Sberbank op – kort gezegd – alle certificaten van aandelen die OWH houdt in TopCo, en op alle (toekomstige) vorderingen die OWH en Sberbank hebben op entiteiten in de Fortenova groep.
2.10.
Op 22 april 2024 heeft de voorzieningenrechter het onder 2.9 verzochte verlof verleend als verzocht. De vordering is begroot op ruim € 1,1 miljard.
2.11.
Op 24 april 2024 is namens Adria beslag gelegd ten laste van OWH, onder Fortenova STAK, TopCo en MidCo, op de certificaten van aandelen (DR’s) en daaruit voortvloeiende vorderingen. Daarover staat in de beslagexploten het volgende:
2.12.
Bij derdenverklaringen van 27 mei 2024 hebben Fortenova STAK, TopCo en MidCo verklaard dat de beslagen geen doel hebben getroffen. Daarover staat in de derdenverklaring van TopCo het volgende:
De verklaring van Fortenova STAK is gelijkluidend behalve dat daar voor CB’s moet worden gelezen: DR’s en voor TopCo: Fortenova STAK.
2.13.
Bij e-mail van 27 mei 2024 van haar advocaat heeft TopCo aan OWH laten weten dat zij zich alle rechten voorbehoudt om niet tot eventuele betalingen onder de CB’s na
closingover te gaan, in verband met mogelijke discussies met Adria over de derdenverklaringen.
2.14.
Op 9 juli 2024 is de Fortenova verkoop voltooid (de
closing). De opbrengst is ontvangen door TopCo.
2.15.
Na de
closinghield Kroll Trustee op om als
trusteevan de CB’s op te treden. GLAS Specialist Services Limited trad in haar plaats als
Cash-Out Escrow Agent, en is onder meer verantwoordelijk voor de uitbetaling van de opbrengst van de Fortenova verkoop.
2.16.
In een brief van 25 juni 2024 heeft de advocaat van OWH TopCo gevraagd te bevestigen dat zij na
closingdirect tot uitbetaling zal overgaan.
2.17.
Op 10 juli 2024 heeft Adria een bodemprocedure aanhangig gemaakt tegen – onder meer – OWH, Sberbank en TopCo.
2.18.
Bij brief van 12 juli 2024 heeft (de advocaat van) TopCo aan OWH verduidelijkt dat zij niet tot uitbetaling zal overgaan, omdat zij verwacht dat Adria zich niet zal neerleggen bij het standpunt van TopCo dat de beslagen geen doel hebben getroffen, en TopCo niet het risico wil lopen twee keer te moeten betalen; één keer aan OWH en één keer aan Adria. De gelden zijn in
escrowgeplaatst, en worden niet uitbetaald zolang dat in strijd is met een rechterlijke beslissing van een bevoegde rechtbank, waartoe TopCo de beslag(en)(verloven) rekent.
2.19.
Op 25 juli 2024 heeft TopCo aan de
Cash-Out Escrow Agentlaten weten dat niet tot uitbetaling aan OWH mag worden overgegaan, omdat het beslag door Adria daaraan in de weg staat, en dat TopCo zich het recht voorbehoudt om te bepalen wanneer dat anders zal zijn en artikel 6.1 van de
Cash-Out Escrow Agreement(waarin – kort gezegd – is bepaald dat niet tot uitbetaling mag worden overgegaan zolang een rechterlijke uitspraak daaraan in de weg staat) niet meer van toepassing zal zijn.

3.Het geschil in conventie

3.1.
OWH vordert – samengevat – bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
TopCo te gebieden het ertoe te leiden dat het aan OWH toekomende deel van de opbrengst van de Fortenova-verkoop aan haar wordt betaald;
op straffe van dwangsommen;
en met veroordeling van TopCo in de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
OWH heeft ter toelichting op haar vorderingen – samengevat en voor zover van belang – het volgende gesteld. TopCo is als gevolg van de Fortenova verkoop verplicht een deel van de opbrengst uit te betalen aan haar certificaat- en obligatiehouders. TopCo erkent dat OWH recht heeft op die opbrengst, en stelt – terecht – dat het beslag geen doel heeft getroffen. Toch wil TopCo niet meewerken aan uitbetaling vanwege een theoretisch risico dat zij zowel aan OWH als aan Adria zal moeten betalen. Dat is geen legitieme reden voor TopCo om haar contractuele verplichtingen niet na te komen. Van OWH kan niet worden verwacht dat zij nog jaren op uitbetaling wacht; een verklaringsprocedure door Adria zal immers pas kunnen worden gevoerd nadat het (vermeende) beslag executoriaal is geworden.
3.3.
TopCo voert verweer, waarover hierna meer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.Het geschil in voorwaardelijke reconventie

4.1.
TopCo vordert voorwaardelijk, in het geval Adria wordt toegelaten als tussenkomende partij en de eerste vordering van OWH wordt toegewezen, – samengevat – bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
opheffing van het beslag dat door Adria is gelegd;
subsidiair OWH te gebieden zekerheid te stellen voor een bedrag ter hoogte van het aan OWH te betalen bedrag voor een periode die zolang duurt als dat TopCo eventueel nog kan worden gedwongen door Adria tot betaling van dat bedrag uit hoofde van het derdenbeslag;
meer subsidiair, indien de eerste vordering van OWH wordt toegewezen, dit gebod voor een periode van minstens vijf weken niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren en de gevorderde dwangsommen af te wijzen;
OWH te veroordelen in de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
4.2.
TopCo heeft als verweer tegen de vordering in conventie en ter toelichting op haar vorderingen in voorwaardelijke reconventie gesteld dat zij ongewild is betrokken in de strijd tussen Adria en OWH. Zij betwist niet dat OWH in beginsel recht heeft op betaling, maar loopt het risico dubbel te moeten betalen; één keer aan OWH en één keer aan Adria. Vanwege die onzekerheid heeft zij op grond van artikel 6:37 BW de betaling opgeschort. TopCo wil dat de voorzieningenrechter een einde maakt aan deze onzekerheid door ofwel te bepalen dat TopCo de betaling gerechtvaardigd heeft opgeschort in het licht van het derdenbeslag, ofwel de vordering tot betaling van OWH toe te wijzen en het beslag op te heffen.
4.3.
OWH voert verweer.
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De vorderingen van de tussenkomende partij

5.1.
Adria vordert – samengevat – bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
  • i) TopCo te bevelen te handelen in overeenstemming met het door Adria gelegde derdenbeslag;
  • ii) de vorderingen van OWH af te wijzen;
  • iii) OWH te veroordelen in de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
5.2.
Adria heeft ter toelichting van haar vordering – samengevat en voor zover van belang – het volgende gesteld. Het beslag van 24 april 2024 heeft wel degelijk doel getroffen. Door de Fortenova verkoop is een vordering ontstaan van OWH op TopCo. Deze vordering valt onder het door Adria gelegde derdenbeslag, dat zich ook uitstrekt tot toekomstige vorderingen voortvloeiend uit dezelfde rechtsverhouding. TopCo heeft dan ook terecht geweigerd tot betaling aan OWH over te gaan. Als de vordering van OWH zou worden toegewezen, vist Adria achter het net indien zij gelijk krijgt in de verklaringsprocedure. OWH is in liquidatie en de opbrengst van de Fortenova verkoop zal, bij toewijzing, waarschijnlijk worden gebruikt om schuldeisers af te lossen. OWH heeft geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat zij voldoende middelen heeft om haar schuldeisers te betalen zonder de € 27 miljoen van de Fortenova verkoop aan te spreken. Adria heeft dus belang bij handhaving van het beslag, en bij veroordeling van TopCo om in overeenstemming met het beslag te handelen.
5.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

6.De beoordeling in conventie

6.1.
De vordering van OWH komt in feite neer op een geldvordering; zij vordert immers TopCo te veroordelen ervoor te zorgen dat de
escrow agenttot betaling overgaat. Voor toewijzing van een dergelijke vordering is in kort geding slechts plaats, als het bestaan en de omvang van de vordering voldoende aannemelijk zijn en uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening vereist is. Bij de afweging van de belangen van partijen wordt mede betrokken het risico dat niet kan worden terugbetaald, in het geval de veroordeling in kort geding geen stand houdt.
6.2.
Aan dit criterium is niet voldaan. Partijen verschillen van mening over de vraag wie de (juridisch) rechthebbende is van de Fortenova-opbrengst (OWH of Kroll), waar de opbrengst van de Fortenova verkoop betaalbaar is (volgens TopCo/OWH is dat in het Verenigd Koninkrijk) en in het verlengde daarvan of het beslag door Adria doel heeft getroffen. Ook verschillen zij van mening over de vraag of er een rechterlijke uitspraak is van een bevoegde rechter, die zich tegen uitbetaling verzet. TopCo rekent de beslag(en)(verloven) daartoe. OWH stelt dat geen sprake is van een rechterlijke beslissing die zich tegen uitbetaling verzet omdat het beslag niets heeft geraakt.
6.3.
Over de vraag wie de rechthebbende van de Fortenova verkoopopbrengst is hebben zowel OWH als TopCo tegenstrijdige standpunten ingenomen, althans hun handelwijze en vorderingen hinken op twee gedachten. Zo stelt OWH enerzijds dat TopCo niets aan haar verschuldigd is zodat het beslag niets heeft geraakt, maar vordert zij anderzijds wel TopCo te veroordelen over te gaan tot betaling, omdat TopCo volgens haar de partij is die aan de touwtjes trekt, zonder dat zij de
trusteeof
escrow agentin het geding heeft betrokken. Dit laatste impliceert dat, ook in de visie van OWH, het beslag wel degelijk doel heeft getroffen. Ook TopCo stelt zich enerzijds op het standpunt dat het beslag van Adria geen doel heeft getroffen omdat zij niets verschuldigd is aan OWH (maar aan Kroll). Zij wil niettemin de opbrengst niet uitkeren voor het geval dit mogelijk anders is en zij is naar eigen zeggen ook de partij die de
escrow agentdaarover kan instrueren, zo blijkt uit haar e-mail van 25 juli 2024 (2.19). TopCo heeft zich niet verweerd met de stelling dat OWH niet vorderingsgerechtigd is jegens haar en dat de vordering van OWH door een
trusteezou moeten worden ingesteld. Verder heeft zij in (voorwaardelijke) reconventie opheffing van het beslag gevorderd.
6.4.
Bij deze stand van zaken, en nu partijen zelf al niet een eenduidig standpunt hebben ingenomen, kan niet worden geoordeeld dat het bestaan van de vordering voldoende aannemelijk is voor toewijzing daarvan in een kort geding.
6.5.
Daarbij komt dat ofwel het spoedeisend belang onvoldoende aannemelijk is ofwel dat sprake lijkt te zijn van een restitutierisico. OWH is een onderneming in vrijwillige liquidatie. OWH heeft gesteld dat sprake is van een
solvent liquidation; zij zal niet failleren omdat (en zolang) zij alle schuldeisers kan betalen. Dat betekent dat de opbrengst van de Fortenova verkoop ofwel wordt gebruikt om schuldeisers te betalen, in welk geval sprake is van een restitutierisico, ofwel op een rekening van OWH blijft staan totdat in rechte is uitgemaakt aan wie de opbrengst moet worden uitgekeerd, mede gezien de
ringfence. In dat laatste geval is het spoedeisend belang niet aanwezig. Dat zij over de gelden wil kunnen beschikken om (rente)inkomsten te genereren is daarvoor onvoldoende. Het geld staat op een
escrow account, in ieder geval totdat is bepaald of het beslag doel heeft getroffen. Het kan niet worden gebruikt voor de afwikkeling van een eventuele liquidatie van TopCo. OWH loopt dus, anders dan Adria, geen verhaalsrisico.
De (door Adria aanhangig te maken) verklaringsprocedure, waarin zij de derdenverklaring (2.12) ter discussie zal kunnen stellen, is de plaats waar zal moeten worden beoordeeld of het beslag al dan niet kleeft. Die procedure kan niet worden omzeild door nu in kort geding betaling af te dwingen.
6.6.
De uitspraak TopCo/Banca Intesa (ECLI:NL:RBAMS:2023:3352), waarop OWH zich beroept, leidt niet tot een ander oordeel. Dit was een procedure tussen TopCo en Banca Intesa (een Servische bank) waarbij OWH en Adria geen partij waren. In die procedure had TopCo beslag gelegd, althans willen leggen, onder Fortenova STAK op – kort gezegd – de certificaten van Banca Intesa. TopCo stelde zich, anders dan in haar derdenverklaringen in deze procedure, op het standpunt dat de rol van (de rechtsvoorganger van) Kroll was beperkt tot het bewaren van de certificaten ten behoeve van Banca Intesa en de overige juridische en economische eigenaren (zodat volgens TopCo het door haar gelegde beslag doel had getroffen). In die (bodem)procedure heeft deze rechtbank geoordeeld dat het ervoor moet worden gehouden dat Banca Intesa niet “het volle eigendom” van de certificaten toekomt. Die procedure kan hier niet één-op-één worden gevolgd. In dit kort geding gaat het niet om de certificaten en obligaties, maar om een betalingsverplichting na
closingvan de Fortenova verkoop, waarbij de rol van Kroll is geëindigd. De verkoopopbrengst van de Fortenova verkoop is betaald aan TopCo, die het nog niet uitbetaalde bedrag bij de
escrow agentheeft ondergebracht. In de Banca Intesa-procedure was sprake van een situatie vóór
closing, waarin nog de overeenkomsten tussen Fortenova en (de rechtsvoorganger van) Kroll van toepassing waren. Gelet op deze verschillen in het feitencomplex kan de Banca Intesa-uitspraak niet tot de conclusie leiden dat TopCo in dit geval moet overgaan tot betaling aan OWH.
6.7.
De belangenafweging onder 6.5 brengt mee dat het belang van TopCo om niet het risico te lopen twee keer te moeten betalen en het belang van Adria om haar eventuele vordering uiteindelijk ook te kunnen verhalen, zwaarder weegt dan het belang van OWH om op dit moment over de opbrengst te kunnen beschikken. Dat TopCo dit liever anders ziet omdat zij kosten moet maken voor juridische procedures en het in stand houden van de
escrowfaciliteit kan evenmin leiden tot toewijzing van de betalingsvordering. De conclusie is dat de vorderingen van OWH zullen worden afgewezen.
6.8.
OWH zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Topco worden begroot op:
- griffierecht € 9.825,00
- salaris advocaat
1.107,00
Totaal € 10.932,00
6.9.
De nakosten zullen worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

7.De beoordeling in voorwaardelijke reconventie

Nu niet is voldaan aan de voorwaarde(n) voor het instellen van de vordering in reconventie, wordt deze geacht niet te zijn ingesteld en behoeft deze geen verdere bespreking.

8.De beoordeling van de vorderingen van de tussenkomende partij

8.1.
Adria heeft gevorderd TopCo te bevelen in overeenstemming te handelen met het door Adria gelegde beslag. Adria heeft gesteld belang te hebben bij deze vordering, nu het haar niet duidelijk is wat de positie van TopCo is. Enerzijds heeft TopCo gesteld onder bepaalde omstandigheden tot betaling te willen overgaan. Anderzijds heeft TopCo aan OWH medegedeeld niet tot betaling te zullen overgaan zolang dat in strijd is met een rechterlijke beslissing. Adria heeft er belang bij dat niet aan OWH wordt betaald, omdat zij anders achter het net vist als zij in de verklaringsprocedure gelijk zou krijgen. Ook TopCo is een lege huls en biedt dus geen verhaal, dit alles aldus Adria.
8.2.
Gelet op de verschillende standpunten die TopCo heeft ingenomen over het beslag, haar verplichting tot betaling, en de mogelijkheid dat zij
noticeaan de
escrow agent(2.19) intrekt, in welke geval zij verwacht dat de
escrowagent tot uitbetaling zal overgaan, heeft Adria er belang bij dat TopCo wordt bevolen het (al dan niet klevende) beslag te respecteren. Die vordering zal dan ook worden toegewezen. OWH heeft daarvan geen (extra) nadeel, nu het geld op een
escrow accountstaat en zij hoe dan ook de verklaringsprocedure zal moeten afwachten.
8.3.
OWH zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Adria worden begroot op:
- griffierecht € 9.825,00
- salaris advocaat
1.107,00
Totaal € 10.932,00

9.De beslissing

De voorzieningenrechter
in conventie
9.1.
weigert de gevraagde voorzieningen,
9.2.
veroordeelt OWH in de proceskosten, aan de zijde van TopCo tot op heden begroot op € 10.932,00, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van veertien dagen na dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
9.3.
veroordeelt OWH in de na dit vonnis ontstane kosten aan de zijde van TopCo, begroot op € 178,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen met een bedrag van € 92,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van dit vonnis, en te vermeerderen met de wettelijke rente over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
9.4.
verklaart deze kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad,
in de vordering van de tussenkomende partij
9.5.
gebiedt TopCo in overeenstemming te handelen met het door Adria op 24 april 2024 onder TopCo gelegde derdenbeslag, waarvan in een verklaringsprocedure zal moeten worden uitgemaakt of dit doel heeft getroffen,
9.6.
veroordeelt OWH in de proceskosten, aan de zijde van Adria tot op heden begroot op € 10.932,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag met ingang van veertien dagen na dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
9.7.
veroordeelt OWH in de na dit vonnis ontstane kosten aan de zijde van Adria, begroot op € 178,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen met een bedrag van € 92,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van dit vonnis, en te vermeerderen met de wettelijke rente over de nakosten met ingang van veertien dagen na dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
9.8.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
9.9.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.H. van Voorst Vader, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. L. Oostinga, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 17 oktober 2024. [1]

Voetnoten

1.type: LO