Uitspraak
RECHTBANK Amsterdam
2. de rechtspersoon naar buitenlands recht
3. de besloten vennootschap
4. de heer
[gedaagde 4],
1.De zaak in het kort
resellervia zijn eigen verkoopkanalen tickets verkopen en een deel van de ticketopbrengst houden als vergoeding. Keukenhof sloot een resellerovereenkomst met [bedrijf] en wacht nog op betaling van € 230.733,00. Keukenhof wil dat [gedaagde 1] B.V. en [gedaagde 2] dat bedrag aan haar betalen. Keukenhof vindt dat zij alleen op papier met [bedrijf] een contract had. In werkelijkheid is [gedaagde 1] B.V. of [gedaagde 2] haar contractspartij en voerde die de overeenkomst uit. [gedaagden] is het hier niet mee eens, de overeenkomst was met [bedrijf] en moet die partij betalen. De rechtbank geeft [gedaagden] daarin gelijk.
2.De procedure
3.De feiten
resellers. Dit zijn partijen die via hun eigen verkoopkanalen gerechtigd zijn om tickets voor het bloemenpark van Keukenhof te verkopen. Daarvoor sluit Keukenhof met die partijen een resellerovereenkomst. In zo’n resellerovereenkomst wordt doorgaans de afspraak gemaakt dat een
reseller, als vergoeding voor zijn diensten, een deel van de verkoopopbrengst mag houden en het overige aan Keukenhof moet afdragen.
€ 5.000,00 met omschrijving “
Aanbetaling depot API-interface”. Op 9 februari 2021 heeft [gedaagde 1] B.V. de aanbetaling van € 5.000,00 aan Keukenhof betaald.
€ 5.000,00 gezonden met omschrijving “
Aanbetaling ticketverkoop 2022”. [gedaagde 1] B.V. heeft op 25 maart 2022 de aanbetaling van € 5.000,00 aan Keukenhof betaald.
selfbilling-systeem. Via dit systeem zijn door [bedrijf] voor het gedeelte van de ticketopbrengst die zij moet afdragen, creditfacturen aan Keukenhof gezonden. Op de creditfacturen zijn de gegevens van [bedrijf] als afzender vermeld. Ook staat op de creditfacturen het watermerk: “
[gedaagde 1]”. [bedrijf] heeft de factuurbedragen aan Keukenhof voldaan.
[naam 2] in de correspondentie betrokken.
Willen jullie de volgende bedrijfsgegevens van ons aanhouden: De besloten vennootschap [bedrijf] B.V. (Reg nr. [nummer] ) handelende onder de naam[gedaagde 2], gevestigd en kantoorhoudende te [kantoorplaats] , Nederland, hierbij rechtsgeldig vertegenwoordigd door dhr. [gedaagde 4] . Hierna aan te duiden als [gedaagde 2] /Resellerpartner.”
Functie: CEO [gedaagde 1]
€ 10.000,00, met omschrijving “
Aanbetaling ticketverkoop 2023”. Op 15 februari 2023 heeft [gedaagde 1] B.V. de aanbetaling van € 10.000,00 aan Keukenhof betaald.
Gefailleerde maakt deel uit van een kleine groep van besloten vennootschappen. [gedaagde 3] houdt alle aandelen in [gedaagde 1] en [bedrijf] (als voornaamste vennootschappen). [gedaagde 1] is de technische werkmaatschappij waarin een ticketing platform (software) is gebouwd voor de toeristenindustrie.
4.Het geschil
5.De beoordeling
Rechtsmacht en toepasselijk recht
Is [gedaagde 1] B.V. haar contractspartij?
selfbillingsysteem zijn verzonden en betaald door [bedrijf] . Keukenhof heeft er zelf voor gekozen facturen op naam van [gedaagde 1] B.V. te zetten, terwijl [bedrijf] de resellerovereenkomsten van 2022 en 2023 had uitgevoerd. Keukenhof heeft [bedrijf] als contractpartij in de door haar opgestelde resellerovereenkomst 2023 opgenomen na verzoek van [gedaagden] op 31 januari 2024. De resellerovereenkomsten zijn ondertekend door [gedaagde 4] als CEO van het [gedaagde 1] -concern en voor 2023 is bij ondertekening vermeld dat [gedaagde 4] “Directeur” van [bedrijf] is. Het moet voor Keukenhof daarom helder zijn geweest dat [bedrijf] haar contractspartij was. Door [gedaagde 1] B.V. kon geen uitvoering worden gegeven aan de resellerovereenkomsten omdat zij alleen de technologie voor het verkoopplatform binnen het [gedaagde 1] -concern faciliteerde. [bedrijf] en [gedaagde 2] maakten als commerciële entiteiten voor de ticketverkoop dus gebruik van de technologie van [gedaagde 1] B.V. Daarvoor sloten die entiteiten een licentieovereenkomst met [gedaagde 1] B.V. Dat via het verkoopplatform van [gedaagde 1] B.V. tickets voor 2023 zijn verkocht aan derden, maakt niet dat [gedaagde 1] B.V. de contractspartij van Keukenhof is, zij was dat ook niet voor de resellerovereenkomsten 2021 en 2022. [gedaagde 1] is een handelsnaam binnen het [gedaagde 1] -concern en niet hetzelfde als [gedaagde 1] B.V. Van verwarrend gebruik van namen door [gedaagden] is geen sprake. Het is helder dat [gedaagde 1] B.V. is de vennootschap in het [gedaagde 1] -concern die technologie ontwikkelt, [bedrijf] is de vennootschap die met gebruik van deze technologie commerciële activiteiten verricht, net als [gedaagde 2] .
“Directeur [bedrijf]”. Uit de tekst van de resellerovereenkomst 2023 volgt dus dat deze is gesloten tussen Keukenhof en [bedrijf] .
resellereen kernverplichting van de resellerovereen-komsten. In 2022 is dat via het
selfbilling-systeem gegaan en in 2023 heeft Keukenhof hiertoe facturen gestuurd. Dat zij die facturen aan [gedaagde 1] B.V. richtte en [bedrijf] of [gedaagde 1] B.V. hiertegen niet heeft geprotesteerd, doet niet af aan het feit dat [bedrijf] de betalingen deed. Dat de tickets steeds door [gedaagde 1] B.V. en niet door [bedrijf] aan derden zouden zijn doorverkocht, kan de rechtbank niet vaststellen. Voor zover dit bij gebreke aan gestelde afspraken over al dan niet toegestane (weder)doorverkoop door een
resellerrelevant is voor de verhouding tussen deze
reselleren Keukenhof, blijkt uit de door Keukenhof overgelegde tickets niet dat [gedaagde 1] B.V. steeds de aan derden verkopende partij is geweest. Dat op deze tickets het logo ‘ [gedaagde 1] ’ staat en in de - naar Keukenhof stelt - hierop toepasselijke algemene voorwaarden ‘ [gedaagde 1] ’ is genoemd, is hiervoor onvoldoende. [4] [gedaagden] heeft in dit kader gemotiveerd toegelicht dat ‘ [gedaagde 1] ’ een handelsnaam is en dat nergens [gedaagde 1] B.V. is vermeld. Zij heeft daarnaast voldoende gemotiveerd aangevoerd dat [gedaagde 1] B.V. geen tickets aan derden verkocht en, zoals ook volgt uit de faillissementsverslagen, binnen het [gedaagde 1] -concern de technologie voor het verkoopsysteem faciliteerde. Wat dan overblijft, is dat de aan- of borgbetalingen voor de resellerovereenkomsten steeds door [gedaagde 1] B.V. zijn gedaan. Dat is echter onvoldoende voor het oordeel dat Keukenhof erop mocht vertrouwen dat niet [bedrijf] maar [gedaagde 1] B.V. haar contractspartij was.
Is [gedaagde 2] dan haar contractspartij?
[gedaagde 2]in de resellerovereenkomst 2023 heeft gebruikt, leidt er niet toe dat Keukenhof erop mocht vertrouwen dat toch [gedaagde 2] haar contractspartij was. Uit de e-mails rondom de totstandkoming en de tekst van de overeenkomst, die zij zelf heeft opgesteld, volgt een duidelijk onderscheid tussen de naam van de rechtspersoon die contractspartij is en de aanduiding van die partij in de overeenkomst. Keukenhof heeft verder voor haar stelling dat [gedaagde 2] uitvoering gaf aan de resellerovereenkomsten 2022 en 2023 geen nadere feiten en omstandigheden naar voren gebracht, dan hiervoor onder 5.11 zijn beoordeeld. Op basis daarvan kan de rechtbank niet vaststellen dat [gedaagde 2] uitvoering heeft gegeven aan de resellerovereenkomst 2023.
(6 februari 2023) moet hebben geweten dat [bedrijf] redelijkerwijs niet meer aan haar financiële verplichtingen zou kunnen voldoen. Daarvoor voert Keukenhof het volgende aan. Het faillissement van [bedrijf] is vijf maanden na het sluiten van de resellerovereenkomst 2023 uitgesproken. De financiële situatie van [bedrijf] moet daarom ook op 6 februari 2023 al slecht zijn geweest. Uit de faillissementsverslagen volgt dat [bedrijf] gebukt ging onder een grote schuldenlast uit de coronapandemie en dat [bedrijf] zocht naar nieuwe investeerders. Ook volgt uit de jaarcijfers 2022 het beeld dat [bedrijf] afstevende op een faillissement. Daarnaast heeft [bedrijf] in juli 2023 al een WHOA-startverklaring gedeponeerd en moet zij daarvoor bezig zijn geweest met de voorbereiding van deze WHOA-procedure.
1,9 miljoen gehaald. Ook had [gedaagde 4] als bestuurder van [bedrijf] gesprekken met investeerders, deels voor de voldoening van de historische schulden uit de coronapandemie en deels om het bedrijf te laten groeien. Deze gesprekken vonden vanaf eind 2022 plaats en waren nog bezig toen de WHOA-startverklaring werd gedeponeerd. [bedrijf] had geen voorbereidingen getroffen voor een WHOA-procedure, maar voelde zich hiertoe genoodzaakt omdat één van haar schuldeisers plots beslag had gelegd op de zakelijke bankrekening.
€ 135,00(plus de verhoging die in de beslissing staat)