In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 25 november 2024 een beschikking gegeven op een verzoek tot herroeping van een machtiging tot schenking. De verzoeksters, die erfgenamen van de erflater zijn, hebben het verzoek ingediend op basis van artikel 390 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), omdat zij van mening zijn dat de machtiging tot schenking tot stand is gekomen door bedrog van de curator. De erflater, die gehandicapt en doofstom was, was onder curatele gesteld en had in 2006 een machtiging gekregen om zijn vermogen te schenken aan de Stichting Collectieve Israël Actie. De verzoeksters stellen dat de curator en de notaris niet hebben onderzocht of er nog erfgenamen in leven waren, wat volgens hen een onjuiste veronderstelling was die leidde tot de machtiging.
Tijdens de mondelinge behandeling op 4 november 2024 hebben de verzoeksters hun standpunten toegelicht, waarbij zij benadrukten dat de machtiging niet had mogen worden verleend als de kantonrechter op de hoogte was geweest van het bestaan van erfgenamen. De stichting, die de schenking zou ontvangen, heeft zich verweerd door te stellen dat zij slechts als doorgeefluik fungeert en dat de machtiging duidelijk was verleend door de rechter. De kantonrechter heeft vervolgens beoordeeld of de verzoeksters als belanghebbenden kunnen worden aangemerkt voor de herroeping van de machtiging.
De kantonrechter heeft geconcludeerd dat de verzoeksters niet als belanghebbenden kunnen worden beschouwd, omdat de machtigingsbeslissing geen rechtstreeks belang voor hen met zich meebracht. De Hoge Raad heeft eerder bepaald dat in machtigingsprocedures slechts een beperkte kring van belanghebbenden is toegestaan. De verzoeksters zijn daarom niet ontvankelijk verklaard in hun verzoek tot herroeping. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.