ECLI:NL:RBAMS:2024:8053

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 december 2024
Publicatiedatum
20 december 2024
Zaaknummer
C/13/759763 / KG ZA 24-942
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot verwijdering van een uitbouw over de erfgrens in een burenkwestie met kansrijk beroep op verjaring

In deze zaak, die zich afspeelt in Amsterdam, hebben eisers, [eiser 1] en [eiser 2], een kort geding aangespannen tegen gedaagden, [gedaagde 1] en [gedaagde 2], vanwege een geschil over de erfgrens tussen hun percelen. De eisers vorderen de onmiddellijke staking van bouwwerkzaamheden door gedaagden, die een uitbouw hebben gerealiseerd die volgens eisers deels op hun grond staat. De voorzieningenrechter heeft op 19 december 2024 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij de vorderingen van eisers zijn toegewezen. De rechter oordeelde dat de schutting, die de erfgrens vormde, al meer dan 20 jaar op dezelfde plek stond en dat gedaagden de schutting zonder overeenstemming hebben verplaatst. Dit leidde tot de conclusie dat de uitbouw van gedaagden een inbreuk vormt op de eigendomsrechten van eisers. De rechter heeft gedaagden veroordeeld om de uitbouw te verwijderen en het terras van eisers te herstellen, evenals de schutting in de oorspronkelijke staat. De voorzieningenrechter heeft ook een dwangsom opgelegd voor het geval gedaagden niet aan de veroordelingen voldoen. De uitspraak benadrukt het belang van het respecteren van erfgrenzen en de gevolgen van verjaring in burenkwesties.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/759763 / KG ZA 24-942 EAM/MB
Vonnis in kort geding van 19 december 2024
in de zaak van

1.[eiser 1] ,

2.
[eiser 2],
beiden wonende te [woonplaats] ,
eisers bij dagvaarding van 19 november 2024,
advocaat mr. F.A.J.H. de Lugt te Amsterdam,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

2.
[gedaagde 2],
beiden wonende te [woonplaats] ,
gedaagden,
in persoon verschenen.

1.De procedure

Ter zitting van 27 november 2024 hebben eisers, hierna [eisers] , de vorderingen zoals omschreven in de dagvaarding toegelicht. Gedaagden, hierna [gedaagde 1] of [gedaagden] hebben verweer gevoerd. Beide partijen hebben producties (waaronder foto’s en tekeningen) en een pleitnota/verweerschrift ingediend. Na het debat ter zitting is de mondelinge behandeling op 28 november 2024 voortgezet ter plaatse van de woningen/tuinen van partijen, waarvan de erfgrens onderwerp van geschil is.
Ter zitting en de volgende dag ter plaatse waren, naast de voorzieningenrechter en de griffier, partijen en mr. De Lugt aanwezig. [eisers] hebben volgens afspraak naar aanleiding van het verweer nog een nadere akte genomen op 5 december 2024.
Vonnis is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
[eisers] wonen sinds februari 1996 in het aan hen in eigendom toebehorende pand met achtertuin aan de [adres 1] .
2.2.
[gedaagden] zijn sinds november 2023 eigenaar van het (naastgelegen) perceel met woning en achtertuin aan de [adres 2] . Zij wonen daar nog niet.
2.3.
De achtertuinen van partijen (hierna de achtertuinen) grenzen aan elkaar. Aan de achterzijde van de achtertuin van [eisers] staat een garage (behorend aan een andere eigenaar). De achtertuinen werden begrensd door een ongeveer 1.45 meter hoge schutting (‘de schutting’). Grenzend aan de woning van [eisers] staat een schuurtje (‘het schuurtje’).
2.4.
Sinds april 2024 laten [gedaagden] hun pand grondig verbouwen. Onderdeel van de verbouwing is een uitbouw in de tuin (‘de uitbouw’). De uitbouw steekt ongeveer 1.75 meter uit de gevel.
2.5.
Sinds mei 2024 zijn partijen met elkaar aan het corresponderen over de erfgrens tussen hun beider percelen. [eisers] stellen zich daarbij op het standpunt dat de schutting de erfgrens is.
2.5.1.
Op 28 mei 2024 hebben [eisers] aan [gedaagden] geschreven dat het hekwerk (de schutting) door zijn werkmannen een eind opzij is geduwd.
2.5.2.
In een e-mail van 30 juni 2024 schreven [eisers] aan [gedaagde 1] c.s:

Het vertrouwen zal teruggewonnen moeten worden. Misschien is het goed als jullie binnenkort even komen kijken hoe de vloer onder ons schuurtje is weggehakt door jullie werkmannen. Dat komt bovenop het eerdere incident waarbij werkmannen de voorbereidingen troffen om jullie terras door te laten lopen in onze tuin. Er is geen onduidelijkheid over de erfgrens. Wij zijn bepaald niet wrokkig van
aard, dus als dergelijke incidenten stoppen en wij en onze spullen verder met respect worden behandeld, slaan we deze bladzijde graag om. We nodigen jullie graag hier uit, om snel goede afspraken te maken voor de komende tijd. (…)
en in een e-mail van 30 juli 2024

Wij zouden nog even terugkomen op jouw verzoek om ruimte te maken voor jullie uitbouw, door de oorspronkelijke schutting achter ons schuurtje niet opnieuw terug te zetten en eventueel (het dak van) ons schuurtje wat te verkleinen.
We hebben er goed over nagedacht en we zijn bereid om de schutting achter ons schuurtje niet terug te laten plaatsen (wat zowel de ruimte van de schutting zelf als de ruimte van de palen oplevert). We willen echter niet het dak van het schuurtje veranderen.
Hopelijk biedt het niet terugplaatsen van de schutting achter het schuurtje jullie voldoende mogelijkheden. Vanzelfsprekend willen we verder wel de schutting tussen onze tuinen behouden, op de plek waar deze stond.”
2.5.3.
Op 5 augustus 2024 schreef [gedaagden] aan [eisers] :

Voor ons is het technisch en praktisch helaas geen optie om niet de kadastrale erfgrens te hanteren ter hoogte van de geplande uitbouw. Helaas kunnen we daarom niet anders dan hierbij bezwaar maken tegen het gebruik van onze grond door jullie in de achtertuin.
Wat ik begrijp, is dat jullie je beroepen op verjaring. Ik heb even gecheckt, maar voor verjaring ligt de bewijslast bij jullie. Aangezien jullie hadden kunnen weten waar de kadestrale grens ligt, dient de huidige situatie ook al 20 jaar zo te zijn. Ik heb historische foto's opgevraagd, daar valt vrij weinig op te ontdekken. Wel zag ik dat in 2013 dat de grens waarschijnlijk een stuk meer naar jullie kant lag dan dat nu het geval is. Daarbij zag ik dat jullie berging[het schuurtje, vzr.]
scheef staat, hij staat niet helemaal tegen jullie muur aan. Daarbij is jullie berging waarschijnlijk ook verzakt door de jaren heen (dat doet namelijk alles in de tuin).Hierdoor komt de berging vanaf het huis gezien, scheef onze tuin in.
Mochten jullie kunnen aantonen dat de huidige situatie precies zo al meer dan 20 jaar is, dan horen wij dat graag. Als dat niet zo is, vragen we jullie om de berging gewoon recht te zetten en 1-2 cm naar voren, zodat deze tot de kadestrale grens komt. Heel graag lossen we de zaken op in onderling overleg, alleen is het voor ons echt geen optie om onze aanbouw te verplaatsen.”
2.5.4.
Op 12 augustus 2024 schreef [eisers] aan [gedaagden] :

Wij hebben het huis eind 1995 gekocht. Op dat moment stond de huidige schutting (scheidingswand met de buren) er al en deze heeft er sindsdien altijd gestaan, in een rechte lijn van het huis naar de muur van de garage in de tuin (ter hoogte van de plek waar nu nog steeds op de garage het verschil in witte verf zichtbaar is). Indertijd stonden de palen aan onze kant, de schutting zelf stond op dezelfde plek als nu. Dit is op vele foto's te zien (…) Samen met de buurman heb ik een jaar of vijftien geleden een deel van de palen vervangen en deze hebben we toen aan de andere zijde van de schutting geplaatst, omdat ze dan de grond in konden - de oude palen staan en stonden in de betonnen rand die over de hele diepte door onze tuin loopt. Wij hebben in 1997 door firma Buunk onze tuin laten ophogen en gedeeltelijk met gele klinkers laten bestraten. Ter hoogte van de keuken zijn de gele klinkers (over een kleine twee meter tuindiepte) tot aan de eerdergenoemde betonnen rand gelegd. (…)
Toen we het huis kochten stond er een buitenkast tegen de gevel van de keuken (…) Deze kast was iets breder dan de huidige schuur diep is. (…) In 2000 hebben wij de witte kast verwijderd en op de plaats van de kast een schuur gebouwd. Op foto's is te zien dat de schuur in voorjaar 2001 ieder geval stond, dus al ruim meer dan twintig jaar (…). Deze schuur hebben we geplaatst op de gele klinkers, tegen de (palen) van de schutting.
De schuur is verankerd in de (keuken)gevel. De schuur staat nog net zo waterpas als ten tijde van de bouw. De klinkers zijn naar achteren (gerekend vanuit het huis) ietsjes aflopend aangelegd, vanwege de afwatering van het terras. (…)
Los nog van de schutting en het schuurtje is ook over de hele hoogte van de achtergevel van het huis helder te zien waar al minstens sinds 1995, en waarschijnlijk al veel langer, de grens tussen de twee huizen loopt: ons huis is indertijd bij onze verbouwing gezandstraald tot aan de regenpijp/schutting en onze dakgoot loopt zelfs nog iets verder dan de regenpijp. (…)
2.5.5.
Op 30 september 2024 schreef [gedaagden] aan [eisers] :

(…) De nieuwe aannemer is vandaag begonnen. Graag deel ik met jullie oa. de eerste planning en een afrondingsvoorstel voor de achtertuin. (…)
Grens achtertuinen
Als grens voor de aanbouw, de tuin, etc. zullen we, zoals besproken, een rechte lijn hanteren tussen de twee oude hekpalen die tegen het huis en de garage aan de achterkant zijn geschroefd.
Berging
Wat betreft de overstek van jullie berging, het volgende. De berging staat nu schuin onze tuin in. Het zou wat mij betreft heel vreemd zijn als de berging zo scheef is geplaatst en daar heb ik geen bewijs van gezien. De berging is in tegenstelling tot wat jullie aangaven, niet aan het huis vastgemaakt. Daarnaast verzakt alles, inclusief het huis, niet voor niets hebben we de fundering hersteld. Ik ga er dan ook vanuit dat de berging waarschijnlijk zodanig verzakt is in de 21 jaar, dat deze schuin is komen te staan. Mocht de huidige situatie desondanks al meer dan 20 jaar precies zo zijn, dan is de grond onder de overstek niet jullie eigendom geworden, maar gaat het om horizontale natrekking waardoor jullie het recht zouden kunnen hebben/krijgen om de overstek te behouden. Hierbij kijkt een rechter dan ook of iets een groot ongemak veroorzaakt en of iets een kleine moeite is om te herstellen.
Graag wil ik er met jullie als goede buren uitkomen. Daarom het volgende voorstel. De aannemer past het overstekende gedeelte van jullie berging zodanig aan dat dit functioneel goed is qua afwatering en visueel ook mooi is (naar jullie eigen beoordeling). In ruil daarvoor zetten wij op onze kosten een nieuwe schutting aan onze kant neer, tegen de grens aan. Ik hoop heel erg dat we het hier mee kunnen oplossen.”
2.5.6.
Op 4 oktober 2024 schreef [eisers] aan [gedaagden]
“(…)
Wij hebben naar aanleiding van jouw mail gisteren zelf en touwtje gespannen van het huis naar de garage, aan beide zijden op de plekken waar de schutting bevestigd is (al sinds wij er 28,5 jaar geleden kwamen wonen, en waarschijnlijk nog langer) en dan blijkt dat het dak van de schuur helemaal aan onze kant van de erfgrens staat. Ik voeg de foto's daarvan bij.
Als je wil kan ik nog eens laten zien om welke aanhechtingspunten het gaat, hopelijk overtuigt dat je. Er kan dus geen sprake van zijn dat er een stuk van (het dak van) onze schuur af gaat ten behoeve van jouw uitbouw.
Je stuurde je mail pas twee weken na het moment waarop we met z'n drieën vanuit jouw tuin naar de erfgrens hebben gekeken (een overleg waarbij we helaas zonder enige vorm van overeenstemming uit elkaar gingen), èn op het moment dat je aannemer al begonnen was. In jouw mail van maandag doe jij een voorstel, een zoveelste poging om jouw plan door te kunnen zetten. Je noemt in jouw mail geen datum waarop je een antwoord van ons verwachtte/wilde. Het verbaasde ons daarom nogal dat vanochtend, bij het openen van ons keukengordijn, een van de werkmannen van [naam bouwbedrijf][de aannemer van [gedaagden] , vzr.]
op onze schuur stond en bezig was met het aftekenen van de plek waar hij even later de muur zou gaan
wegzagen. Op zich gaat het hierbij om jouw buitenmuur, maar vermoedelijk houdt de plek waar de muur wordt weggezaagd verband met waar je later de uitbouw wil laten maken, daarom heb ik jou vanochtend gebeld. Hierbij ook nog even schriftelijk: de uitbouw zal binnen de erfgrens zoals die al minstens enkele decennia is en zoals hierboven geschetst, moeten plaatsvinden. (…)
zoals ik vanochtend ook al zei: de schutting achter de schuur mag niet weggehaald worden, ook niet tijdelijk voor de werkzaamheden, ondermeer omdat dit van belang is voor de bewijsvoering.
Wellicht ten overvloede vragen we je nogmaals om de vloer van onze schuur, inclusief het betonnen randje, zo snel mogelijk en in overleg met ons te laten herstellen.
2.5.7.
Bij Whatsapp-bericht van 7 oktober 2024 schreven [eisers] aan [gedaagde 1] :

De aannemer begon vanmorgen – naar ze zeiden met jouw toestemming – een stuk van de gemeenschappelijke schutting te verwijderen. We hoorden het en hebben gezegd dat daarvoor ook toestemming van ons nodig is en die hebben jullie niet. Kortom, de schutting en de erfgrens zal gerespecteerd moeten worden.
[gedaagde 1] reageerde diezelfde dag aldus:

Laten we er vanavond of morgen nog een keer samen naar kijken. De schutting bij de gevel moet wel even iets aan de kant, omdat er anders niet aan de gevel gewerkt kan worden.” waarop [eisers] antwoordden dat het prima was om er nog samen naar te kijken, maar dat de schutting ‘
beslist niet tijdelijk verplaatst[mocht]
worden.’ Later die dag heeft [gedaagde 1] meegedeeld van de aannemer te hebben begrepen dat ‘
de schutting toch even is weggehaald’ waarvoor hij zijn excuus aanbiedt. Tot een gesprek is het vervolgens niet gekomen.
2.6.
Bij brief van (de rechtsbijstandverlener van) [eisers] van 11 oktober 2024 hebben [eisers] [gedaagde 1] nogmaals duidelijk gemaakt dat in hun optiek de schutting al decennialang de erfafscheiding was, dat geen grensreconstructie heeft plaatsgevonden en dat ook in het geval de schutting niet op de grensafscheiding stond mogelijke aanspraken van [gedaagde 1] inmiddels zijn verjaard. In de brief hebben [eisers] [gedaagde 1] verzocht iedere vorm van overbouw op het terrein van [eisers] te staken, de reeds geplaatste bekisting te verwijderen voor zover die de grensafscheiding overschrijdt en het weggebikte betonnen randje alsook de vloer van het schuurtje te herstellen. Aan [gedaagden] is verzocht binnen 7 dagen te reageren, bij gebreke waarvan rechtsmaatregelen zijn aangekondigd.
2.7.
Bij e-mail van 18 oktober 2024 hebben [gedaagden] onder meer het volgende geschreven aan (de rechtsbijstandsverlener van) [eisers] :

1. Scheve schutting en belemmering van werkzaamheden
De schutting in de achtertuin staat momenteel schots en scheef.
(…)
2. Grensreconstructie en verjaring
Uw cliënten hebben eerder aangegeven dat zij een grensreconstructie niet zullen accepteren omdat zij van mening zijn dat de grens verjaard is. Het verbaast mij dan ook dat u in uw recente correspondentie vraagt om een grensreconstructie te overleggen. Zoals reeds besproken, blijkt uit de kadastrale gegevens en de ligging van de schutting dat deze voorbij de feitelijke erfgrens staat. De grens kan eenvoudig worden vastgesteld door het midden van de gezamenlijke muur in combinatie met de kadastrale tekeningen, die aangeven dat de tuin recht naar achteren doorloopt vanaf het midden van deze muur.
3. Aantonen van de grens door uw cliënten
Sinds mei probeer ik samen met uw cliënten de exacte positie voor een grens te bepalen. Ondanks herhaalde verzoeken hebben zij nagelaten duidelijk aan te tonen waar de schutting zich de afgelopen 20 jaar heeft bevonden. Foto's die zij hebben verstrekt tonen de locatie niet eenduidig aan. Tevens hebben zij aangegeven dat de schutting ongeveer 15 jaar geleden is verplaatst. Daarentegen toont een luchtfoto van 2013, die ik aan hen heb toegestuurd, aan dat de schutting eerder aan hun zijde stond dan aan de mijne.
4. Voorstellen tot minnelijke schikking
Gelet op het belang van onze uitbouw en de positionering van onze keuken, is het voor mij van groot belang om dicht tegen de kadastrale grens aan te bouwen. Ik heb meerdere voorstellen gedaan om tot een minnelijke schikking te komen, waaronder het aanbieden van een nieuwe schutting op mijn kosten of het financieel tegemoetkomen van uw cliënten. Deze voorstellen waren niet bedoeld om enige juridische aansprakelijkheid te erkennen, maar juist om het conflict op te lossen en de buurrelatie in stand te houden. Helaas zijn al mijn voorstellen door uw cliënten verworpen, en tijdens ons laatste gesprek werd mij duidelijk gemaakt dat "ik maar eens moet voelen dat niet alles te koop is.”
2.8.
Bij brief van 24 oktober 2024 heeft de rechtsbijstandsverlener van [eisers] aan [gedaagde 1] geschreven dat de erfgrens duidelijk is, in elk geval op grond van verkrijgende en/of bevrijdende verjaring en dat [gedaagde 1] gewoon kan doorgaan met de verbouwing, zolang hij de erfgrens in acht neemt. Verder wordt [gedaagde 1] verzocht om mee te delen hoe de schutting, de bodem van het schuurtje en de betonnen richel die achter het schuurtje liep zullen worden hersteld.
2.9.
Bij e-mail van 31 oktober 2024 heeft [gedaagde 1] aan (de rechtsbijstandsverlener van) [eisers] zijn standpunt herhaald. Diezelfde dag hebben [eisers] via hun rechtsbijstandsverlener [gedaagde 1] meegedeeld te hebben geconstateerd dat de uitbouw inmiddels ongeveer 5 cm over de erfgrens heen is gebouwd en hem gesommeerd om alle bouwactiviteiten te staken die de erfgrens overschrijden.
2.10.
Bij e-mail van 5 november 2024 heeft [gedaagde 1] aan (de rechtsbijstandsverlener van) [eisers] meegedeeld dat geen sprake is van overbouw, aangezien hij zich houdt aan de lijn tussen de eindpalen van de bestaande schutting, ‘conform onze laatste overeenstemming’.
2.11.
Bij e-mail van 13 november 2024 heeft de advocaat van [eisers] [gedaagde 1] nogmaals gesommeerd om de bouwwerkzaamheden te staken, voor zover die ertoe leiden dat er zaken (verder) in, op en/of boven de in eigendom van cliënten toebehorende grond zouden komen te staan en daarop reeds aangebrachte zaken te verwijderen, het terras en een gat in de keukenmuur van [eisers] te herstellen en, bij niet voldoen aan de sommaties, dit kort geding aangekondigd.
2.12.
In een e-mail van 16 november 2024 heeft [gedaagde 1] zich bereid verklaard het gat in het terras van [eisers] te herstellen en verwijst hij nogmaals naar ‘overeenstemming’ die zou zijn bereikt over de bouw tussen de twee palen.
2.13.
Onder de gedingstukken bevindt zich een verklaring van 24 november 2024 van [naam 1] , een bewoner van de [adres 3] sinds 1986, waarin staat dat de schutting er al stond vanaf dat [eisers] er kwamen wonen en dat de nu gebouwde uitbouw van [gedaagden] op de plek van de deels weggehaalde schutting staat. Daarnaast heeft de broer van [eiser 1] op 25 november 2024 schriftelijk verklaard dat de schutting er altijd heeft gestaan en nader aangeduid waar deze zich bevond.
2.14.
Bij e-mail van 25 november 2024 heeft de advocaat van [eisers] gereageerd op de mail van 16 november 2024 (2.12), meegedeeld dat [eisers] ten stelligste betwisten dat er overeenstemming was bereikt op grond waarvan [gedaagden] over de perceelgrens op het perceel van [eisers] zouden mogen bouwen. Verder zijn [gedaagden] in deze e- mail gesommeerd om met een plan van aanpak te komen waaruit blijkt hoe en wanneer het terras van [eiser 1] zal worden hersteld.
2.15.
Volgens een door [gedaagde 1] opgevraagde offerte van 25 november 2024 van [naam bouwbedrijf] zou het € 4.892,58 kosten om de uitbouw terug te brengen tot een uitbouw die binnen de volgens [eisers] bestaande erfgrens ligt.
2.16.
In een verklaring van de aannemer van [gedaagde 1] ( [naam 2] van TrendZet Bouw) van 25 november 2024 staat onder meer:

Wij hebben als aannemer voor het maken van de fundering van de aanbouw van het terras nooit opdracht gekregen om een schutting te verplaatsen of uit te breiden richting het perceel van [adres 1] . Wij hebben juist de schutting laten staan en zijn er nog ca 15 cm van verwijderd gebleven om discussies uit te sluiten. Wij hebben een haakse lijn getrokken vanuit de achtergevel zodat het terras haaks op de woning komt te staan, ruimschoots binnen de erfgrens. ca 15 cm verwijderd vanaf de schutting.
De bekisting is nergens voorbij het betonnen randje gekomen.”
2.17.
Als productie 6 heeft [gedaagde 1] een tekening ingebracht van [naam V.O.F.] waarbij is vermeld: Kadastrale gegevens, Code ASD15, Sectie S. Daarbij zijn ten opzichte van een ‘ingemeten paal’ 3 getallen vermeld: 0,17, 0,09 en 0,06. Desgevraagd heeft [naam 3] van de [naam V.O.F.] op 26 november 2024 bevestigd dat de ‘ingemeten paal’ de rode paal van de schutting is die bij [eisers] in de tuin staat en dat de getallen de afstand in meters betreft vanaf de kadastrale grens.

3.Het geschil

3.1.
[eiser 1] vordert, onder verbeurte van dwangsommen en met veroordeling van [gedaagden] in de proceskosten en in de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover om:
I. [gedaagden] hoofdelijk te veroordelen om de bouwwerkzaamheden (met betrekking tot de uitbouw), voor zover die ertoe leiden dat er zaken (verder) in, op en/of boven de in eigendom van [eisers] toebehorende grond komen te staan met onmiddellijke ingang te staken en gestaakt te houden,
II. [gedaagden] hoofdelijk te veroordelen de onrechtmatige inbreuk op het eigendomsrecht van [eisers] binnen vijf dagen na betekening van het te wijzen vonnis, althans binnen een andere door de voorzieningenrechter vast te stellen termijn, te beëindigen door middel van het (laten) verwijderen van de goederen (met betrekking tot de uitbouw) voor zover deze in, op en/of boven de in eigendom van [eisers] toebehorende grond staan,
III. [gedaagden] , hoofdelijk te veroordelen het terras van [eisers] binnen veertien dagen na betekening van het te wijzen vonnis, althans binnen een andere door de voorzieningenrechter te bepalen termijn, deugdelijk te (laten) herstellen
in de toestand voorafgaand aan de in zijn opdracht uitgevoerde werkzaamheden, en [gedaagden] hoofdelijk te veroordelen om [eisers] binnen vijf dagen na betekening van het vonnis per e-mail een schriftelijk plan van aanpak te doen toekomen waaruit concreet blijkt op welke wijze en wanneer het terras hersteld zal worden,
IV. [gedaagden] , hoofdelijk te veroordelen het gat in de (mandelige) scheidsmuur ter hoogte van de keuken van [eisers] binnen veertien dagen na betekening van het te wijzen vonnis, althans binnen een andere door de voorzieningenrechter te bepalen termijn deugdelijk te (laten) herstellen, en [gedaagden] hoofdelijk te veroordelen om
[eisers] binnen vijf dagen na betekening van het vonnis per e-mail een schriftelijk plan van aanpak te doen toekomen waaruit concreet blijkt op welke wijze en wanneer het gat in de muur hersteld zal worden,
V. [gedaagden] hoofdelijk te veroordelen om de schutting binnen vijf dagen na uitvoering van de onder II. en III. uitgevoerde werkzaamheden deugdelijk te herstellen in een soortgelijke toestand voorafgaand aan de in hun opdracht uitgevoerde werkzaamheden zoals afgebeeld in productie 2, en [gedaagden] hoofdelijk te veroordelen om [eisers] binnen vijf dagen na betekening van het vonnis per e-mail een schriftelijk plan van aanpak te doen toekomen waaruit concreet blijkt op welke wijze en wanneer de schutting hersteld zal worden,
Vl. [gedaagden] hoofdelijk te veroordelen om zich met onmiddellijke ingang te onthouden van verdere handelingen en/of nalaten waarmee een inbreuk op de eigendomsrechten van [eisers] wordt gemaakt.
3.2.
[gedaagden] voeren verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
[eisers] hebben bij hun vorderingen een spoedeisend belang, nu zij stellen dat [gedaagden] de uitbouw deels hebben geplaatst op de eigendom van [eisers] . Als inbreuk wordt gemaakt op hun eigendomsrecht hebben zij er belang bij dat daaraan zo snel mogelijk een eind wordt gemaakt. Daarnaast is de uitbouw nog niet geheel voltooid, zodat een eventuele wijziging van het bouwsel op dit moment minder ingrijpend is dan wanneer de werkzaamheden al zijn afgerond. Ook tegen die achtergrond is het belang van [eisers] bij de gevraagde voorziening spoedeisend.
4.2.
Partijen hebben een geschil over de erfgrens tussen hun beider percelen. Volgens [eisers] is die erfgrens de schutting zoals die zich vóór de verbouwing tussen de achtertuinen van partijen bevond. [gedaagden] hebben dat betwist. Volgens hen staat niet zonder meer vast dat de schutting steeds (al meer dan 20 jaar) op dezelfde plek heeft gestaan. Zij stellen onder meer dat de schutting waarschijnlijk aanvankelijk meer naar het perceel van [eisers] stond, dat deze scheef stond en dat het schuurtje, waarachter een deel van de schutting zich bevond, al dan niet door verzakking, deels op het terrein van [gedaagden] terecht moet zijn gekomen. Ook de kadastrale gegevens en luchtfoto’s uit 2013 zouden aantonen dat de erfgrens niet werd gevormd door de oude schutting. [gedaagden] zullen in dit standpunt niet worden gevolgd.
4.3.
Op basis van de gedingstukken, het verhandelde ter zitting en het bezoek ter plaatse aan de percelen van partijen hebben [eisers] namelijk voldoende aannemelijk gemaakt dat de schutting zich al meer dan 20 jaar bevond op dezelfde plek, die liep vanaf de gevel van hun huis, achter het schuurtje langs tot aan de garage van de overburen en dat deze oorspronkelijk was bevestigd aan palen die op het aan de tuin grenzende betonnen randje stonden. Ook is voldoende aannemelijk geworden dat de schutting recht liep, zoals aangeduid op de tekeningen in productie 24 en 31 van [eisers] De huidige locatie van het schuurtje, de overgelegde foto’s uit het (verre) verleden, de toelichting daarop en de verklaringen van bezoekers en buren zijn daartoe voldoende overtuigend. Niet aannemelijk is dat het schuurtje door verzakking deels op het terrein van [gedaagden] terecht is gekomen. Dat de situatie betreffende de schutting nu niet meer zo is als vóór de verbouwing door [gedaagden] komt doordat zij zelf de schutting en het betonnen randje, zonder dat daarover overeenstemming bestond met [eisers] , (deels) hebben verplaatst en verwijderd. Dat komt voor hun rekening en risico, te meer nu [eisers] op 4 oktober 2024 nog duidelijk aan [gedaagden] hebben meegedeeld dat de schutting achter de schuur niet mocht worden weggehaald ten behoeve van de bewijsvoering. De reconstructie achteraf die [gedaagden] heeft gemaakt van de plaats van de schutting, door een lijn te trekken tussen de palen waaraan de schutting volgens [gedaagden] was bevestigd, is onvoldoende om over het voorgaande anders te oordelen. [gedaagden] hebben tegenover de gemotiveerde betwisting daarvan door [eisers] , onvoldoende aangetoond dat deze reconstructie overeenkomt met de voorheen bestaande feitelijke situatie.
4.4.
[gedaagden] hebben verder gesteld dat de kadastrale grens anders (meer de kant op van [eisers] ) ligt dan de grens als die door de schutting werd gevormd. Zij hebben dat tot heden niet met eenduidige van het kadaster afkomstige stukken onderbouwd. De onder 2.17 aangehaalde meting van [naam V.O.F.] is daartoe onvoldoende. Maar zelfs als dat wel het geval zou zijn hebben [eisers] zich terecht beroepen op (verkrijgende dan wel bevrijdende) verjaring. Zij hebben voldoende aannemelijk gemaakt dat de schutting sinds de aankoop van hun woning, tot aan de verbouwingswerkzaamheden van (de aannemer van) [gedaagden] op dezelfde plek heeft gestaan en dat [eisers] zich als eigenaar van de daaraan grenzende achtertuin beschouwden en als zodanig hebben gedragen. Het is dan ook in hoge mate aannemelijk dat de rechter in een eventuele bodemprocedure de (aanvankelijke) schutting als erfgrens zal aanmerken en zal oordelen dat het (vanuit de woningen met zicht op de achtertuinen aan de linkerkant van de tuin van [gedaagden] ) aangrenzende perceel eigendom van [eisers] is.
4.5.
Het voorgaande betekent dat de uitbouw van [gedaagden] een aantasting is van de eigendom van [eisers] als deze over de erfgrens heen is gebouwd, dat wil zeggen over de schutting waar die zich oorspronkelijk bevond. Dat dat het geval is hebben [eisers] eveneens aannemelijk gemaakt.
4.6.
Aannemelijk is dat het terras van [eisers] doorliep onder het schuurtje en dat de schutting zich enige centimeters achter het schuurtje bevond. Door de werkzaamheden van [gedaagden] is een deel van de klinkers weg. De uitbouw bevindt zich enige centimeters verwijderd van de muur van het schuurtje. Op basis van de constatering ter plaatse, de foto’s van de huidige situatie (productie 24 van [eisers] ) en de tekeningen waarin de situatie van vroeger en nu is vergeleken, kan worden geconcludeerd dat sprake is van een overbouw van tenminste 5 centimeter. De afstand van de achterwand van het schuurtje was aanvankelijk 14,3 centimeter en bedraagt nu slechts 9,2 centimeter.
4.7.
[gedaagden] heeft zich ter afwering van de vorderingen van [eisers] er ook nog op beroepen dat [eisers] in hun Whatsapp-bericht van 30 juli 2024 (2.5.2) hebben aangegeven het geen probleem te vinden als [gedaagden] de ruimte tussen de achtermuur van het schuurtje en de schutting zouden benutten. [eisers] hebben er echter terecht op gewezen dat dit een aanbod betrof dat door [gedaagden] van de hand is gewezen met het bericht van 5 augustus 2024 (2.5.3) waarin zij meedeelden dat het voor hen ‘geen optie [was] om niet de kadastrale erfgrens te hanteren ter hoogte van de geplande uitbouw’ en bezwaar maakten tegen het gebruik van ‘onze grond’ door [eisers] Hun standpunt dat het schuurtje mogelijk door verzakking zich deels op hun perceel bevond (2.5.7) hebben zij daarmee kennelijk gehandhaafd. Partijen zijn het toen niet eens geworden, waarmee het aanbod van [eisers] is vervallen. Ook overigens hebben partijen, anders dan [gedaagden] in correspondentie hebben aangegeven, op geen enkel moment overeenstemming bereikt over de erfgrens en overbouw.
4.8.
Het voorgaande betekent dat [gedaagden] gehouden zijn om de overbouw op het perceel van [gedaagden] ongedaan te maken. Anders dan [gedaagden] hebben betoogd worden zij daardoor niet onevenredig benadeeld. De kosten die zij volgens de door hen aangevraagde offerte zullen moeten maken (zie 2.15) komen niet buitensporig voor. [gedaagden] hebben bovendien een risico genomen door de uitbouw door te zetten terwijl ze van de bezwaren van [eisers] goed doordrongen moeten zijn geweest. Ook het belang dat [gedaagden] stellen te hebben bij een uitbouw van (tenminste) de huidige omvang omdat anders de door hen beoogde keuken kleiner zou worden is niet dermate zwaarwegend dat dit de inbreuk op de eigendomsrechten van [eisers] rechtvaardigt.
4.9.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de vorderingen onder I en II zullen worden toegewezen zoals hierna in de beslissing vermeld. Afweging van de betrokken belangen staat daaraan niet in de weg.
4.10.
[gedaagden] hebben erkend dat zij de beschadigingen aan de vloer onder het schuurtje (de klinkers van het terras) en het gat in de keukenmuur moeten herstellen.
Dat dat nog niet is gebeurd verwijten partijen elkaar over en weer. Om verdere disputen hierover te voorkomen zal ook op deze punten een veroordeling worden uitgesproken jegens [gedaagden] Zij zullen de werkzaamheden deugdelijk moeten laten uitvoeren binnen een redelijke termijn. Een (uitgebreid) plan van aanpak is daarvoor niet nodig. De vorderingen zullen dan ook worden toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
4.11.
Ook zullen [gedaagden] de schutting moeten herstellen in een staat soortgelijk aan die waarin deze zich bevond in 1998, zoals afgebeeld op de middelste foto in productie 2 van [eisers] Ook de vordering onder V zal in zoverre worden toegewezen.
4.12.
De dwangsommen zullen worden gematigd en gemaximeerd zoals hierna in de beslissing vermeld.
4.13.
Voor toewijzing van de vordering onder VI bestaat vooralsnog onvoldoende grond. [gedaagden] hebben zelf gewezen op het uitgangspunt dat eigenaren van naburige erven op zorgvuldige wijze met elkaars belangen moeten omgaan en gebonden zijn aan de eisen van redelijkheid en billijkheid. [1] Aangenomen mag worden dat zij zich dienovereenkomstig zullen gedragen. Er zijn geen concrete aanwijzingen dat zij nog andere plannen hebben voor verbouwingswerkzaamheden die een aantasting zullen vormen van het eigendom van [eisers]
4.14.
Als de in het ongelijk gestelde partij zullen [gedaagden] worden veroordeeld in de kosten van dit geding.
4.15.
Tenslotte spreekt de voorzieningenrechter de hoop uit dat wanneer de herstelwerkzaamheden en de verdere verbouwing achter de rug zijn, partijen weer met elkaar on speaking terms geraken en in de toekomst als buren een beroep op elkaar zullen kunnen doen.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk om de bouwwerkzaamheden (met betrekking tot de uitbouw), voor zover die ertoe leiden dat er zaken (verder) in, op en/of boven de in eigendom van [eisers] toebehorende grond komen te staan met onmiddellijke ingang te staken en gestaakt te houden,
5.2.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk om binnen een maand na de betekening van dit vonnis het gedeelte van de uitbouw dat zich bevindt binnen 14,3 centimeter van de achterwand van het schuurtje te (laten) verwijderen,
5.3.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk om het terras van [eisers]
binnen een maand na de betekening van dit vonnis, deugdelijk te (laten) herstellen
in de toestand voorafgaand aan de in hun opdracht uitgevoerde werkzaamheden,
5.4.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk om het gat in de scheidsmuur ter hoogte van de keuken van [eisers] binnen een maand na de betekening van dit vonnis deugdelijk te (laten) herstellen,
5.5.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk om de schutting binnen veertien dagen na uitvoering van de onder 5.2 en 5.3 uitgevoerde werkzaamheden deugdelijk te herstellen in een staat soortgelijk aan die waarin deze zich bevond in 1998, zoals afgebeeld op de middelste foto in productie 2 van [eisers] ,
5.6.
bepaalt dat [gedaagden] tijdig (dat wil zeggen minimaal drie dagen tevoren) schriftelijk moet aankondigen wanneer de onder 5.3 tot en met 5.5 genoemde werkzaamheden kunnen plaatsvinden, waarna partijen over het exacte tijdstip in onderling overleg een afspraak moeten maken,
5.7.
bepaalt dat [gedaagden] een dwangsom verbeuren van € 250,00 voor iedere dag dat zij nalaten om aan (een van de) hiervoor uitgesproken veroordelingen te voldoen, met een maximum van (in totaal) € 25.000,00,
5.8.
veroordeelt [gedaagden] in de proceskosten (inclusief nakosten), tot heden aan de kant van [gedaagden] begroot op:
– € 137,47 € 137,47 aan explootkosten,
– € 137,47 € 320,00 aan griffierecht en
– € 137,47 € 1.107,00 aan salaris advocaat
– € 137,47
€ 178,00 aan nakosten,
– € 137,47 € 1.742,47 totaal,
te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [gedaagden] niet tijdig aan de veroordelingen voldoen en het vonnis wordt betekend, vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten indien [gedaagden] deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving hebben voldaan,
5.9.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.10.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.A. Messer, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. M. Balk, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 19 december 2024. [2]

Voetnoten

2.type: MB