ECLI:NL:RBAMS:2024:8029

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
31 oktober 2024
Publicatiedatum
19 december 2024
Zaaknummer
13/265231-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel en toepassing van de Overleveringswet

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 31 oktober 2024 uitspraak gedaan in het kader van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de regionale rechtbank van Gliwice, Polen. Het EAB was gericht op de aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon, geboren in 1981 in Polen, die een vrijheidsstraf van twee jaar moest ondergaan. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op 17 oktober 2024 gehouden, waarbij de opgeëiste persoon aanwezig was en werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. A.M.C.J. Baaijens, en een tolk. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd en de gevangenhouding bevolen, met schorsing tot aan de uitspraak.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon de Poolse nationaliteit heeft en dat het EAB een vonnis vermeldt van 14 december 2006, waaruit blijkt dat de opgeëiste persoon een straf had gekregen. De raadsman heeft verzocht om aanhouding van de zaak, omdat er onduidelijkheid bestond over een mogelijk hoger beroep in Polen. De officier van justitie heeft zich verzet tegen dit verzoek, en de rechtbank heeft geoordeeld dat er geen aanwijzingen waren voor een hoger beroep. De rechtbank heeft de weigeringsgrond van artikel 12 van de Overleveringswet (OLW) niet van toepassing geacht.

De rechtbank heeft verder beoordeeld of de overlevering kon worden geweigerd op basis van artikel 6a OLW, dat stelt dat overlevering kan worden geweigerd als de opgeëiste persoon in Nederland kan worden berecht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon ten minste vijf jaar ononderbroken rechtmatig in Nederland verblijft en dat hij zijn verblijfsrecht niet zal verliezen door de opgelegde straf. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de overlevering moet worden geweigerd en dat de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf in Nederland kan plaatsvinden. De rechtbank heeft de gevangenhouding van de opgeëiste persoon bevolen tot aan de tenuitvoerlegging van de straf.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/265231-24
Datum uitspraak: 31 oktober 2024
UITSPRAAK
op de vordering van 20 augustus 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 30 april 2019 door
the Regional Court of Gliwice 5th Criminal Division in Rybnik, Polen (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren op [geboortedag] 1981 te [geboorteplaats] (Polen),
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
Van [BRP-adres] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 17 oktober 2024, in aanwezigheid van mr. K. van der Schaft, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. A.M.C.J. Baaijens, advocaat in Utrecht, en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen met gelijktijdige schorsing van dat bevel tot aan de uitspraak.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een vonnis van
the District Court van Rybnik(Polen) van 14 december 2006 (referentienummer: III K 887/06).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van twee jaren, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog één jaar en vier maanden. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft het feit zoals dat is omschreven in het EAB. [3]
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft om aanhouding van de zaak verzocht. De opgeëiste persoon heeft verklaard hoger beroep te hebben ingesteld en dat strookt ook met de lange tijd die tussen het uitspreken van het vonnis en het onherroepelijk worden van het vonnis zit. Er moet bij de Poolse autoriteiten worden nagevraagd of er geen hoger beroep heeft plaatsgevonden.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich verzet tegen aanhouding van de zaak. De oorzaak van de tijd tussen het uitspreken van het vonnis en het onherroepelijk worden van het vonnis is het verzoek tot uitstel van de executie van de straf. Er zijn geen indicaties in het dossier dat er een procedure in hoger beroep heeft plaatsgevonden.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank wijst het aanhoudingsverzoek af en overweegt hiertoe als volgt. Het EAB biedt geen aanknopingspunten om aan te nemen dat sprake is geweest van een procedure in hoger beroep. De enkele verklaring van de opgeëiste persoon dat dit het geval is geweest, vormt onvoldoende aanleiding om hierover navraag te doen. Gelet op het vertrouwensbeginsel wordt uitgaan van de informatie in het EAB, welk EAB geen melding maakt van een hoger beroepsprocedure. Ook in de aanvullende informatie, die in relatie tot een eerder in verband met deze veroordeling uitgevaardigd EAB is verstrekt (zie hieronder onder 6.), wordt dit niet gedaan. Ook daarin wordt slechts melding gemaakt van een veroordeling van
‘the District Court of Rybnik in case reference III K 887/06.’
Het EAB vermeldt dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij het proces dat tot de beslissing heeft geleid. De weigeringsgrond van artikel 12 OLW is dus niet van toepassing.

4.Strafbaarheid: feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
diefstal, voorafgegaan van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen

5.Aanhoudingsverzoek

Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft verzocht om aanhouding van de behandeling van de zaak, omdat het onduidelijk is of het EAB nog wel voor tenuitvoerlegging vatbaar is in de zin van artikel 2, tweede lid, onderdeel c, OLW. Uit de stukken blijkt immers dat er een EAB is uitgevaardigd in 2012 en dat dit EAB vervolgens in 2017 is ingetrokken. Vervolgens is in 2019 een nieuw EAB, het onderhavige EAB, uitgevaardigd, maar de vraag is of de reden van de eerdere intrekking er niet aan de weg staat dat er een nieuw EAB wordt uitgevaardigd. Hiernaar moet navraag worden gedaan, aldus de raadsman.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich verzet tegen aanhouding. Het EAB dat in 2012 is uitgevaardigd, is ingetrokken, omdat de opgeëiste persoon om uitstel van de executie van de straf had verzocht. De officier van justitie heeft daarbij verwezen naar de informatie van
the Circuit Court of Gliwice, 5th Criminal Division in Rybnik(Polen) van 19 juli 2018, waarin het volgende staat vermeld:
“ln response to your letter of 12 July 2018 please be advised by the Circuit Court of Gliwice 5th
Criminal Division based in Rybnik that on 22 November 2017 this Court cancelled the
international search for the requested person [opgeëiste persoon] due to the respite of the penalty imposed on him by the District Court of Rybnik in case reference III K 887/06.”
Het staat de Poolse autoriteiten vrij om een nieuw EAB uit te vaardigen, zoals zij in 2019 hebben gedaan.
Oordeel van de rechtbank
Uit het EAB blijkt dat het in 2012 uitgevaardigde EAB in 2017 is ingetrokken, omdat aan de opgeëiste persoon bij beslissing van 20 november 2017 zes maanden uitstel van executie van de straf was verleend en dat hij daarom – tijdelijk – niet meer werd gezocht. Het EAB vermeldt echter voorts dat een verzoek tot nader uitstel bij beslissing van 11 juli 2018 was afgewezen en dat de opgeëiste persoon zich vervolgens niet heeft gemeld om de straf te ondergaan. Het staat de uitvaardigende justitiële autoriteit (ook in deze situatie) vrij om een nieuw EAB uit te vaardigen, zolang de uitvaardiging van het nieuwe EAB door de uitvaardigende justitiële autoriteit opnieuw evenredig is bevonden. [4] De rechtbank wijst het aanhoudingsverzoek van de raadsman dan ook af.

6. Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW

Overlevering van een met een Nederlander gelijk te stellen vreemdeling kan op basis van artikel 6a, eerste en negende lid, OLW worden geweigerd als deze is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf en de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van die straf kan worden overgenomen.
Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet op grond van artikel 6a, negende lid, OLW zijn voldaan aan twee vereisten, te weten:
1. de opgeëiste persoon verblijft ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000;
2. ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel.
Eerste voorwaarde
De rechtbank is – met de raadsman en de officier van justitie – van oordeel dat de opgeëiste persoon aan de hand van de overgelegde stukken heeft aangetoond dat hij ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland verblijft als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000 en daarmee een duurzaam verblijfsrecht heeft verworven.
Aan deze voorwaarde is dus voldaan.
Tweede voorwaarde
De tweede voorwaarde voor gelijkstelling met een Nederlander wordt getoetst aan de hand van een verklaring van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) over de verwachting of de opgeëiste persoon al dan niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel. Uit de brief van de IND van 2 oktober 2024 volgt dat de opgeëiste persoon zijn verblijfsrecht niet zal verliezen ten gevolge van de opgelegde straf.
Ook aan deze voorwaarde is voldaan.
De rechtbank moet daarom beoordelen of de tenuitvoerlegging van de Polen opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen.
De in artikel 6a, tweede lid, aanhef en onder a, OLW van overeenkomstige toepassing verklaarde weigeringsgronden staan niet in de weg aan overname van de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf.
Uit de hiervoor onder 4. weergegeven Nederlandse kwalificaties volgt dat de opgelegde vrijheidsstraf niet de toepasselijke Nederlandse wettelijke strafmaxima overstijgt.
Uit het dossier volgt verder dat de opgeëiste persoon voldoende economische en familiale, culturele en sociale banden met Nederland heeft, zodat de overname van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf zal bijdragen aan de maatschappelijke re-integratie van de opgeëiste persoon.
De rechtbank is dan ook bevoegd om de overlevering overeenkomstig artikel 6a, eerste lid, OLW te weigeren. In dit geval ziet zij geen aanleiding om af te zien van de uitoefening van die bevoegdheid.
De rechtbank zal daarom de overlevering weigeren en gelijktijdig de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf in Nederland bevelen. Daarbij zal de rechtbank op grond van artikel 27, vierde lid, OLW de gevangenhouding van de opgeëiste persoon tot aan de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf bevelen.

7.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat de weigeringsgrond van artikel 6a OLW van toepassing is. De rechtbank ziet geen aanleiding om af te zien van toepassing van die weigeringsgrond. Om die reden wordt de overlevering geweigerd.

8.Toepasselijke wetsbepalingen

Artikel 312 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 5, 6a en 7 OLW.

9.Beslissing

WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Regional Court of Gliwice 5th Criminal Division in Rybnik(Polen).
BEVEELTde tenuitvoerlegging van de in overweging 3. bedoelde vrijheidsstraf in Nederland.
HEFT OPde overleveringsdetentie van
[opgeëiste persoon] .
BEVEELTde gevangenhouding van
[opgeëiste persoon]tot aan de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. A.J. Scheijde en D.A. Segbedzi, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V.D. Bennett, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 31 oktober 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Vergelijk rechtbank Amsterdam, 22 maart 2023, ECLI:NL:RBAMS:2023:1661 (overweging 3.4).