9.3Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van de bewezen verklaarde feiten, de omstandigheden waaronder die zijn begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan zes aanrandingen en vijf pogingen daartoe. Hij heeft zijn slachtoffers lastiggevallen door hen te laten schrikken met de opmerking dat er een spin op hun rug zat, om daarna aan te bieden om die spin weg te halen. Door op deze manier te werk te gaan, namelijk door te anticiperen op de mogelijke angst voor spinnen en daarna daarvan gebruik te maken, heeft verdachte de slachtoffers bewust in een kwetsbare positie gebracht. In een aantal gevallen heeft verdachte daarnaast ook gezegd dat hij homoseksueel was. Zoals ter zitting is gebleken, heeft hij de slachtoffers daarmee ‘rustig willen houden’. Daarmee heeft hij temeer een situatie willen creëren waarin de slachtoffers minder weerstand zouden bieden. In zes gevallen heeft hij van de kwetsbaarheid van de slachtoffers gebruik gemaakt door zijn hand in hun broek of legging te steken en hun billen of vagina te betasten. In vijf andere situaties heeft hij dat ook geprobeerd, maar is hem dit door de slachtoffers belet. In die gevallen is hij niet verder gekomen dan het opentrekken van broek, legging of rokje. Met deze handelwijze heeft verdachte een ernstige inbreuk gepleegd of willen plegen op de lichamelijke integriteit van zijn slachtoffers. Hij heeft zich daarbij alleen laten leiden door zijn eigen behoeftes, zonder zich te bekommeren om de gevolgen van zijn handelen voor de slachtoffers.
Daarbij rekent de rechtbank verdachte zwaar aan dat twee van zijn slachtoffers ten tijde van de gepleegde feiten minderjarig (12 en 13 jaar oud) waren. Het gaat om jonge meisjes die aan het begin van hun seksuele ontwikkeling staan en door verdachte’s handelen daar een bijzonder negatieve ervaring mee hebben. Dat verdachte dit naar eigen zeggen destijds niet heeft gezien, bevestigt nog eens dat hij uitsluitend gericht was op de bevrediging van zijn eigen behoeftes.
Verder weegt de rechtbank mee dat verdachte zich met zijn handelen heeft gericht op vrouwen en meisjes die makkelijk benaderbaar waren, omdat zij op dat moment nietsvermoedend en op klaarlichte dag fietsten of (hard)liepen op de openbare weg. Ook valt op dat de slachtoffers in de meeste gevallen elastische (sport)kleding of een legging droegen, zodat verdachte ook qua kleding slachtoffers heeft uitgekozen bij wie hij relatief gemakkelijk hun billen of vagina kon bereiken. Vrouwen en meisjes moeten veilig op straat kunnen lopen, fietsen of sporten, zonder dat zij bang hoeven te zijn dat zij onzedelijk worden betast. Verdachte heeft met zijn handelen in ernstige mate afbreuk gedaan aan deze veiligheid. Dat geldt allereerst voor de slachtoffers, zoals blijkt uit hun verklaringen bij de politie, de rechter-commissaris en tijdens het onderzoek ter terechtzitting. Daarnaast heeft zijn handelen ook in de samenleving – en in het bijzonder in de omgeving van de fietsroute van verdachte – gevoelens van angst en onrust teweeggebracht.
Verdachte woont en werkt sinds enige jaren in Nederland. Daarvoor heeft hij jaren in Spanje en Colombia gewoond. De rechtbank heeft gekeken naar het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 13 december 2023. Hieruit blijkt dat verdachte in Nederland niet eerder voor een strafbaar feit is veroordeeld. Verder heeft de rechtbank acht geslagen op de inhoud van het uittreksel ECRIS Spanje van 28 januari 2024. Dit uittreksel heeft betrekking op het justitiële verleden van verdachte zoals dat is geadministreerd door de Spaanse overheid. Hieruit is gebleken dat verdachte ook in Spanje een blanco strafblad heeft. Daarnaast heeft de raadsman van verdachte een bevestiging van de Nationale Politie van Colombia overgelegd waarin staat vermeld dat verdachte in Colombia geen lopende zaken heeft bij de gerechtelijke autoriteiten.
Ook heeft de rechtbank kennisgenomen van de Pro Justitia rapportage van C. Pronk, GZ-psycholoog i.o. specialist, van 1 december 2023. Hierin is te lezen dat de persoonlijkheid van verdachte zich kenmerkt door een lage draaglast en een zeer positief zelfbeeld. Zowel verdachte zelf, als ook zijn vrouw en vader hebben verdachte van zijn beste kant willen laten zien. Het is de rapporteur dan ook opgevallen dat in het leven van verdachte geen moeilijkheden lijken te bestaan. Daarnaast lijkt sprake van een beperkt, genuanceerd, introspectief vermogen, waarbij beschrijvingen over zijn binnenwereld, (de belevingswereld van) anderen, emotionele oorzaak-gevolgrelaties afwezig blijven of oppervlakkig. De rapporteur heeft opgemerkt dat verdachte veel lijkt na te denken over de tenlasteleggingen en verklaringen zoekt naar hoe dit heeft kunnen gebeuren, maar dit niet kan doorgronden. Hij lijkt hiermee berouw te willen tonen, waarbij hij naar de inschatting van de rapporteur met name geschokt is door de invloed van de strafzaak op zijn dagelijks leven. Er zijn vanuit dit onderzoek onvoldoende aanwijzingen gevonden voor een psychische stoornis of verstandelijke handicap. Er werd, wegens het ontbreken van een diagnose, geen verband gevonden met het ten laste gelegde. De rapporteur heeft geadviseerd om het ten laste gelegde, indien bewezen, volledig aan verdachte toe te rekenen. Omdat geen verband werd gevonden, heeft de rapporteur geen interventieadvies gegeven en kon evenmin een risicoanalyse worden gedaan.
Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van het reclasseringsadvies van Reclassering Nederland van 26 januari 2024, opgemaakt door B.E. van Leeuwen, en de toelichting daarop van B.E. van Leeuwen per e-mail op 30 januari 2024. Ook de reclassering concludeert dat de omstandigheden en het gedrag van verdachte rondom het delict moeilijk zijn te duiden en dat risicofactoren daardoor moeilijk zijn in te schatten. Wel ziet de reclassering meerwaarde in het opleggen van een (deels) voorwaardelijke straf waaraan bijzondere voorwaarden worden verbonden. Die voorwaarden bestaan uit een meldplicht bij reclassering en daarnaast een verplichte behandeling door De Waag of een soortgelijke zorgverlener voor meer verdiepende diagnostiek, om zo te onderzoeken waar bepaald gedrag vandaan komt. Dit tevens om de gevolgen van zijn aanhouding te kunnen verwerken. De ambulante behandeling kan ook het innemen van medicijnen inhouden. Verder kan in dat kader een aanmelding bij Cirkels voor Ondersteuning, Samenwerking en Aanspreekbaarheid (COSA) bijdragen aan de door verdachte ervaren gevoelens van eenzaamheid. De reclassering heeft geconstateerd dat verdachte berouw toont, onder de indruk is van zijn aanhouding en gemotiveerd is om mee te werken aan een hulpverleningstraject. Dit berouw en zijn motivatie om zich aan de genoemde voorwaarden te houden heeft verdachte ten overstaan van de rechtbank tijdens de terechtzitting meermalen herhaald.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden en in het bijzonder het aantal en de ernst van de feiten
engekeken naar wat in soortgelijke zaken als straf wordt opgelegd, aanleiding bestaat bij de straftoemeting af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd. Dit betekent dat de rechtbank een hogere gevangenisstraf zal opleggen dan gevorderd.
Omdat verdachte de bewezenverklaarde feiten schijnbaar uit het niets zou hebben gepleegd, acht de rechtbank het verder van groot belang dat verdachte de juiste ondersteuning krijgt, nader onderzoek naar verdachte’s persoon wordt verricht en wanneer als gevolg daarvan geadviseerd wordt een behandeling te starten verdachte daarmee aan de slag gaat. Dit om strafbare feiten zoals waar het in de onderliggende zaak om gaat in de toekomst koste wat het kost te voorkomen. Verdachte heeft zich bereid verklaard de geadviseerde bijzondere voorwaarden na te leven. Om verdachte zich aan die voorwaarden te laten houden, legt de rechtbank een flinke voorwaardelijke straf op met een proeftijd voor de duur van drie jaren.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan acht maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren, passend en geboden. De rechtbank zal aan de voorwaardelijke straf de bijzondere voorwaarden verbinden zoals geadviseerd door de reclassering, met uitzondering van het gedeelte dat op aanwijzing van de zorgverlener medicatie moet worden ingenomen. Dit omdat de noodzaak daartoe onvoldoende is gebleken. Het door de officier van justitie gevorderde contactverbod zal worden afgewezen omdat de uitvoering daarvan in praktische zin niet haalbaar is gebleken.