Op 10 december 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door Polen. De zaak betreft de opgeëiste persoon, geboren in 1981 in Polen, die zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland gedetineerd was. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op verschillende zittingen besproken, waarbij de detentieomstandigheden in Polen centraal stonden. Tijdens de zitting op 21 augustus 2024 werd de termijn voor uitspraak verlengd en werd de gevangenhouding bevolen. In een tussenuitspraak op 4 september 2024 concludeerde de rechtbank dat er een algemeen reëel gevaar bestond voor schending van de grondrechten van gedetineerden in Polen. De rechtbank heeft de Poolse autoriteiten om verduidelijking gevraagd over de detentieomstandigheden, maar de antwoorden waren onvoldoende om het individuele gevaar voor de opgeëiste persoon weg te nemen.
Op 10 oktober 2024 heeft de rechtbank de behandeling voortgezet, maar de opgeëiste persoon heeft afstand gedaan van zijn recht om te worden gehoord. De rechtbank heeft opnieuw de termijn voor uitspraak verlengd. In de tussenuitspraak van 24 oktober 2024 werd vastgesteld dat er nog steeds een gevaar bestond voor schending van de grondrechten van de opgeëiste persoon, omdat de Poolse autoriteiten geen adequate antwoorden hadden gegeven op de vragen van het Openbaar Ministerie.
Uiteindelijk heeft de rechtbank op 10 december 2024 geoordeeld dat het risico op schending van de grondrechten van de opgeëiste persoon bij overlevering aan Polen niet kon worden weggenomen. De rechtbank verklaarde het Openbaar Ministerie niet ontvankelijk in de vordering tot overlevering en hefte de overleveringsdetentie op. Deze uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank en is openbaar uitgesproken. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.