ECLI:NL:RBAMS:2024:7803

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 oktober 2024
Publicatiedatum
12 december 2024
Zaaknummer
13/006970-23 (zaak A) en 13/005471-24 (zaak B) (ter terechtzitting gevoegd)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Meervoudige samenloop van gijzeling, mishandeling, bedreiging, wederrechtelijke vrijheidsberoving, diefstal met geweld en drugshandel

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 25 oktober 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij meerdere strafbare feiten. De zaak betreft twee incidenten, waarbij de verdachte samen met anderen betrokken was bij de gijzeling, mishandeling en bedreiging van een benadeelde partij, alsook bij de wederrechtelijke vrijheidsberoving en diefstal van een andere benadeelde partij. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 2 januari 2023 samen met medeverdachten [persoon 1], [persoon 2], en [persoon 4] [aangever] heeft ontvoerd en gedwongen om in een voertuig te blijven, waarbij hij onder druk werd gezet om zijn bankgegevens en pincode af te geven. Dit leidde tot een aanzienlijke diefstal van geld van zijn rekening. Op 6 januari 2023 vond een tweede incident plaats, waarbij de verdachte en medeverdachten [benadeelde partij] gijzelden en mishandelden, met als doel om zijn neef, [persoon 1], te dwingen naar een specifieke locatie te komen. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan meerdere feiten, waaronder medeplegen van gijzeling, mishandeling, bedreiging, en diefstal met geweld. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, en een taakstraf van 240 uren. De rechtbank heeft ook schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, waarbij de verdachte hoofdelijk aansprakelijk is voor de schade.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummers: 13/006970-23 (
zaak A) en 13/005471-24 (
zaak B) (
ter terechtzitting gevoegd)
Datum uitspraak: 25 oktober 2024
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 2003 te [geboorteplaats 1] ,
wonende op het adres [adres 1] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 11 oktober 2024. Verdachte was daarbij aanwezig, evenals zijn raadsman, mr. C.C.J. Tuip.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. L. Lopez de Vries, en van wat verdachte en zijn raadsman naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan:
zaak A:
feiten 1, 2 en 3:het medeplegen van gijzeling dan wel wederrechtelijke vrijheidsberoving, mishandeling met voorbedachten rade en bedreiging van [benadeelde partij] op 6 januari 2023 te Uithoorn en/of Amsterdam;
feiten 4, 5 en 6:het medeplegen van wederrechtelijke vrijheidsberoving, diefstal met (bedreiging met) geweld en diefstal door middel van valse sleutels van [aangever] op 2 en 3 januari 2023 te Amsterdam en/of Haarlem;
zaak B:
het opzettelijk telen en/of bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren dan wel aanwezig hebben van 0,78 gram cocaïne en/of 30 tabletten MDMA op 5 januari 2024 te Amsterdam.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte zich, samen met anderen, heeft schuldig gemaakt aan alle ten laste gelegde feiten, met uitzondering van het in zaak A onder 3 ten laste gelegde. Zij heeft gevorderd dat verdachte wegens onvoldoende bewijs van dit feit moet worden vrijgesproken.
Zaak A
De officier van justitie heeft ten aanzien van de feiten 1 primair en 2 meer specifiek betoogd dat gijzeling is bewezen, omdat het plan van de verdachten erop was gericht om [persoon 1] (hierna: [persoon 1] ) naar het Total tankstation aan [lokatie] te laten komen. De verdachten hebben – met dat doel voor ogen – [benadeelde partij] (hierna: [benadeelde partij] ), de neef vann [persoon 1] , opgehaald, met hem rondgereden en hem in een woning vastgehouden. Daarnaast kan op basis van de verklaring van [benadeelde partij] en het door de verbalisanten geconstateerde letsel worden bewezen dat verdachte zich ook schuldig heeft gemaakt aan mishandeling. Uit de aangetroffen chats, waaruit blijkt dat er een plan is opgesteld, kan bovendien worden afgeleid dat verdachten [benadeelde partij] met voorbedachte raad hebben mishandeld. Verdachte heeft bij het plegen van deze strafbare feiten nauw en bewust samengewerkt met anderen. De officier van justitie heeft aangevoerd dat sprake is van eendaadse samenloop.
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte partieel wordt vrijgesproken van de bedreiging ‘als je niet vertelt waar de jongen is die ze zoeken beland je in een lijkenzak en word je gedumpt’ bij feit 3, aangezien uit het dossier niet valt op te maken dat de verdachte of zijn medeverdachten deze woorden hebben geuit.
Wat betreft de feiten 4, 5 en 6 heeft de officier van justitie betoogd dat de wederrechtelijke vrijheidsberoving van [aangever] (hierna: [aangever] ) kan worden bewezen. De verdachten hebben urenlang met [aangever] rondgereden met het doel om geld van hem weg te nemen, waarbij verdachte de bestuurder van het voertuig was. Verdachte heeft ter terechtzitting ook verklaard dat hij wist dat [aangever] werd geslagen. Tijdens het rondrijden zijn ook de telefoon en pashouder met bankpas van [aangever] weggenomen, waarmee vervolgens door de verdachten een groot geldbedrag is gepind. Bij het plegen van deze strafbare feiten hebben de verdachten nauw en bewust samengewerkt. De officier van justitie heeft ten aanzien van feit 4 gerekwireerd dat er ook sprake is van het strafverzwarende bestanddeel dat verdachte het oogmerk heeft gehad om [aangever] te dwingen tot afgifte van zijn geld en dat het feit daarom als gijzeling gekwalificeerd kan worden.
Zaak B
De officier van justitie acht, gelet op de bekennende verklaring van verdachte, het ten laste gelegde feit bewezen.
3.2
Het standpunt van de verdediging
Zaak A
De raadsman heeft primair bepleit dat niet bewezen kan worden dat verdachte het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde heeft gepleegd en heeft verzocht hem daarvan vrij te spreken. Hij heeft daartoe aangevoerd dat, hoewel verdachte zijn betrokkenheid bij het feitencomplex deels bekent, hij geen geweldshandelingen heeft verricht. Bovendien is er geen sprake van een voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking met anderen, aangezien de bijdrage van verdachte beperkt is gebleven tot het vervoeren van de medeverdachten en [benadeelde partij] . Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat niet bewezen kan worden dat verdachte het oogmerk heeft gehad om [benadeelde partij] te bewegen [persoon 1] naar het Total tankstation te laten komen. Er kan bovendien niet uitgesloten worden dat [benadeelde partij] de berichten zelf naar [persoon 1] heeft gestuurd. Wat betreft het tenlastegelegde onder feit 2 en 3 heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat verdachte, wegens gebrek aan bewijs, moet worden vrijgesproken.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat feit 4 kan worden bewezen, gelet op de bekennende verklaring van verdachte. Hij heeft echter aangevoerd dat niet bewezen kan worden dat verdachte opzet heeft gehad op de verrichte geweldshandelingen. Ten aanzien van feit 5 heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat verdachte, wegens gebrek aan bewijs, moet worden vrijgesproken. Wat betreft feit 6 heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte partieel dient te worden vrijgesproken van het geldbedrag dat is weggenomen nadat verdachte uit het voertuig is vertrokken.
Zaak B
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het feit, gelet op de bekennende verklaring van verdachte, bewezen kan worden verklaard.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal voor de leesbaarheid van het vonnis eerst de wederrechtelijke vrijheidsberoving en diefstallen bespreken die zouden hebben plaatsgevonden op 2 januari 2023 (onderzoek Malaris). Daarna worden de gijzeling, mishandeling en bedreiging die zouden hebben plaatsgevonden op 6 januari 2023 (onderzoek Dorsalis) besproken. Ten slotte wordt hetgeen in zaak B ten laste is gelegd besproken.
3.3.1
Feiten en omstandigheden (zaak A, feiten 4, 5 en 6)
De feiten 4, 5 en 6 zien op hetzelfde feitencomplex. De feiten en omstandigheden zullen daarom tegelijkertijd besproken worden. De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit. [1]
[aangever] had op 2 januari 2023 omstreeks 21.00 uur met [persoon 2] bij de Willinklaan afgesproken, omdat [persoon 2] meedeelde hem een geldbedrag te willen terugbetalen. [aangever] kwam op de afgesproken locatie aan met zijn fiets en ging met [persoon 2] mee. Op dat moment werd [aangever] van zijn fiets getrokken door meerdere jongens. Hij werd bij zijn armen vastgepakt en naar een rode Volkswagen Up gebracht. [aangever] probeerde zich te verzetten. Hij moest in het midden op de achterbank van het voertuig gaan zitten. Naast hem kwamen twee onbekende jongens zitten, een andere onbekende jongen was de bestuurder van het voertuig en [persoon 2] zat voorin op de bijrijdersstoel. [aangever] probeerde uit de auto te komen door de jongens tegen de portierdeuren aan te duwen, maar werd door de twee jongens naast hem in zijn gezicht geslagen. Vervolgens haalde een van deze jongens de telefoon en de pashouder van [aangever] uit zijn jaszakken en vroeg hem naar de pincodes van zijn telefoon en zijn ING-betaalpas. Toen [aangever] zei dat hij deze niet wilde geven, werd hij in zijn gezicht geslagen. Uiteindelijk heeft hij de codes afgegeven, evenals de code van zijn ING-app. Het voertuig is twee keer gestopt bij een tankstation, zodat [persoon 2] een oplaadkabel voor de telefoon van [aangever] kon aanschaffen. Nadat het voertuig enige tijd had rondgereden, zag [aangever] dat de jongen rechts van hem (hierna: NN1) € 5.000,- van de spaarrekening naar de betaalrekening van [aangever] overmaakte. [persoon 2] stuurde vervolgens een Tikkie-betaalverzoek van € 3.500,- naar de telefoon van [aangever] , waarna NN1 dit bedrag overboekte. [aangever] hoorde NN1 zeggen: ‘Doe geen rare dingen, want ik haal mijn geweer tevoorschijn’. Hierna stapten [persoon 2] en de jongen links van [aangever] (hierna: NN2) uit het voertuig en overhandigden zij iets later contant geld aan NN1. Vervolgens is het voertuig op meerdere locaties gestopt, waarbij NN1 en NN2 steeds uitstapten. In Haarlem zag [aangever] dat zij naar een pinautomaat liepen en hoorde hij hen daarna verklaren dat ze een paar keer achter elkaar hadden gepind. Op het moment dat het voertuig weer is gaan rijden, is [aangever] uit de auto gezet. [2]
Op 4 januari 2023 is [aangever] gezien door een arts. Deze arts heeft letsel bij hem waargenomen, te weten meerdere bloeduitstortingen rondom zijn linkeroog en zijn linker- en rechterwang, en een beschadiging aan zijn onderlip. [3]
[persoon 3] heeft namens de ING Bank N.V. (hierna: de ING bank) op 10 januari 2023 aangifte gedaan van diefstal met geweld in vereniging en witwassen. Naar aanleiding van de melding van [aangever] heeft de ING bank onderzoek ingesteld naar de transacties. Hierbij is gebleken dat op 2 januari 2023 om 22:43 uur, vanaf de betaalrekening van [aangever] , een overboeking van € 3.500,- is gedaan naar de betaalrekening van [persoon 2] . Vervolgens hebben er meerdere geslaagde pintransacties plaatsgevonden in Amsterdam en Haarlem, waarbij van een aantal pintransacties camerabeelden beschikbaar zijn. Uiteindelijk is er een totaalbedrag van € 17.404,99 gepind van de rekening van [aangever] . [4]
[persoon 2] heeft op 31 januari 2023 bij de politie verklaard dat hij, in opdracht van [persoon 1] , [aangever] naar de betreffende locatie heeft gelokt. Toen [persoon 2] aangaf niet mee te willen werken, kreeg hij klappen op zijn hoofd en armen. Op de betreffende locatie werd [aangever] in zijn gezicht geslagen en in het voertuig geduwd. In het voertuig is [aangever] wederom meerdere keren in zijn gezicht geslagen door [persoon 1] en moest hij onder dwang zijn bankgegevens afgeven. Vervolgens is er op verschillende locaties gepind met de betaalpas van [aangever] , onder andere door [persoon 2] omdat hij bang voor de anderen was. [persoon 2] verklaarde dat [persoon 1] , [persoon 4] en [verdachte] aanwezig waren tijdens zowel het rondrijden in het voertuig als het pinnen. [5]
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij op 2 januari 2023 door [persoon 2] en [persoon 1] werd gebeld met de vraag of hij wilde helpen bij het uitvoeren van een plan gericht op [aangever] . Die avond is verdachte naar de betreffende locatie toe gegaan. Hij heeft verklaard dat hij [persoon 2] het voertuig in heeft geduwd, om zo te bewerkstelligen dat [aangever] mee zou werken. Nadat het voertuig wegreed, heeft [persoon 1] [aangever] geslagen en heeft verdachte hem geduwd. Verder heeft hij verklaard dat hij een keer met de betaalpas van [aangever] een pintransactie heeft gedaan. Nadat [aangever] in Haarlem uit het voertuig was gezet, is verdachte in Sloterdijk uit het voertuig gestapt. [6]
[persoon 1] heeft op 24 mei 2023 bij de politie verklaard dat hij op 2 januari 2023 via Snapchat door [persoon 2] werd benaderd met de vraag of hij geld wilde verdienen. [persoon 2] had het plan om [aangever] te lokken, hem in de auto te duwen en hem geld afhandig te maken. [persoon 1] is hiermee akkoord gegaan. Nadat [persoon 2] [aangever] naar de locatie had gelokt, heeft [persoon 1] , samen met [persoon 4] en verdachte, [aangever] een auto ingetrokken. Hoewel het niet het plan was om [aangever] te slaan, hebben [persoon 1] en verdachte dit wel gedaan omdat [aangever] niet wilde meewerken. In het voertuig heeft [persoon 1] met de telefoon van [aangever] een Tikkie-betaalverzoek van € 3.500,- van [persoon 2] betaald. Ze hebben ook meerdere keren met de betaalpas van [aangever] gepind. Ten slotte erkent [persoon 1] dat hij tegen [aangever] heeft gezegd dat hij een geweer bij zich had. [7]
Zowel bij de rechter-commissaris [8] als bij de politie [9] heeft [persoon 4] verklaard dat hij één à twee dagen vóór het incident via de Playstation door [persoon 2] werd benaderd met de vraag of hij tegen betaling een auto wilde besturen, omdat [persoon 2] iemand wilde beroven. [persoon 4] is akkoord gegaan met zijn voorstel. [persoon 4] was de bestuurder van het voertuig, [persoon 2] zat op de bijrijdersstoel en [persoon 1] en verdachte zaten op de achterbank. Verdachte heeft ter terechtzitting bevestigd dat hij inderdaad op de achterbank links van [aangever] zat. Tijdens het rijden heeft [persoon 4] gehoord dat er klappen werden gegeven. Verder heeft hij het voertuig op verschillende plekken gestopt, onder andere om te pinnen.
Tussenconclusie NN1, NN2 en NN3
De rechtbank komt op grond van het bovenstaande, in onderlinge samenhang bezien, tot de conclusie dat [aangever] in het voertuig zat met verdachte, [persoon 2] , [persoon 1] en [persoon 4] . [persoon 2] zat voorin op de bijrijderstoel van het voertuig. Verdachte zat links achterin op de achterbank van het voertuig en is daardoor NN2 in de aangifte van [aangever] . [persoon 1] zat rechts achterin op de achterbank van het voertuig, en is daarmee NN1. [persoon 4] is NN3, aangezien hij de bestuurder van het voertuig was.
3.3.1.1 Oordeel van de rechtbank over feit 4 in zaak A (wederrechtelijke vrijheidsberoving)
De rechtbank stelt voorop dat voor de beantwoording van de vraag of sprake is van wederrechtelijke vrijheidsberoving in de zin van artikel 282 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) bepalend is of het slachtoffer zich niet meer fysiek kon bewegen of verplaatsen dan wel zodanig gekneveld is dat die zich niet meer (zelfstandig) kon voortbewegen. Met andere woorden, of het slachtoffer de vrijheid heeft gehad om te gaan en staan waar hij wilde. De feitelijke situatie waarin het slachtoffer is gebracht vormt daarin het zwaartepunt. Hierbij is van belang dat iemands bewegingsvrijheid niet alleen fysiek beperkt kan worden, maar ook beperkt kan worden door iemand angst aan te jagen.
[aangever] werd op 2 januari 2023 gedwongen om in het midden op de achterbank van een voertuig te zitten en moest vervolgens gedurende langere tijd in het voertuig blijven zitten. Gelet op deze positie op de achterbank, waarbij zowel links als rechts van hem iemand zat, kon hij geen kant op. Ook bij de tankstations waar het voertuig stopte, was het onmogelijk voor hem om het voertuig te verlaten aangezien er continu iemand naast hem op de achterbank zat. Hierdoor werd [aangever] fysiek beperkt in zijn vrijheid om te gaan en staan waar hij wilde. Verder blijkt dat [aangever] uit angst voor geweld de bevelen van de verdachten opvolgde en zich niet verzette. Deze angst was ook reëel, omdat er verschillende keren geweld op hem is uitgeoefend, onder andere toen hij probeerde te ontsnappen uit het voertuig. Daarnaast is hem angst aangejaagd doordat [persoon 1] tegen hem heeft gezegd dat hij een wapen bij zich had. Bovendien werd zijn telefoon weggenomen, waardoor hij zowel tijdens als na het incident geen hulp kon inschakelen. Hieruit blijkt dat [aangever] dusdanig veel angst werd aangejaagd, waardoor hij ook op deze manier in zijn bewegingsvrijheid is belemmerd. De rechtbank is dan ook van oordeel dat [aangever] zich niet aan die intimiderende situatie heeft kunnen onttrekken, vanwege het geweld en de psychische druk die door de verdachten op hem werd uitgeoefend, waardoor sprake is geweest van een wederrechtelijke vrijheidsberoving.
Medeplegen
Bij de uitvoering van het gezamenlijke plan hadden de verdachten ieder een rol. [persoon 2] heeft een initiërende rol gehad in de wederrechtelijke vrijheidsberoving van [aangever] . Hij stelde het plan op, benaderde verdachte en de medeverdachten, en lokte [aangever] naar de locatie. De rol van [persoon 4] was gericht op het besturen van het voertuig. [persoon 1] en verdachte hadden de taak om [aangever] in het voertuig te krijgen en te voorkomen dat hij het voertuig zou verlaten. Vanuit hun rol zijn de verdachten gezamenlijk opgetrokken en zij hebben gezamenlijk het plan uitgevoerd. De intensiteit van de samenwerking, de rol in de uitvoering en het belang van de rol van verdachte maken dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachten. Hun rollen waren daarbij vergelijkbaar en inwisselbaar. De rechtbank acht medeplegen daarom bewezen.
Opzet
De rechtbank is op grond van de genoemde bewijsmiddelen, in samenhang bezien, van oordeel dat uit het handelen van verdachte en de medeverdachten duidelijk blijkt dat het hun bedoeling was [aangever] in het voertuig te krijgen en te voorkomen dat hij het voertuig zou verlaten. Hierdoor kan het vereiste opzet op de wederrechtelijke vrijheidsberoving bewezen worden geacht.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman dat verdachte geen geweldshandelingen heeft verricht. Uit de verklaring van verdachte ter terechtzitting blijkt immers dat hij [aangever] heeft geduwd toen zij in het voertuig zaten.
Hoewel de officier van justitie heeft gerekwireerd tot een bewezenverklaring van gijzeling, is deze strafverzwarende omstandigheid niet ten laste gelegd. De rechtbank zal hier daarom aan voorbij gaan.
Conclusie
De rechtbank vindt bewezen dat verdachte zich op 2 januari 2023 samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan de wederrechtelijke vrijheidsberoving van [aangever] .
3.3.1.2 Oordeel van de rechtbank over feit 5 in zaak A (diefstal in vereniging met geweld en bedreiging met geweld)
Gelet op de onder 3.3.1 genoemde bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat [persoon 1] de telefoon en de pashouder van [aangever] heeft weggenomen en dat daarbij geweld is gebruikt.
Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat de rol van verdachte kan worden gekwalificeerd als die van medepleger. De rechtbank stelt vast dat de betrokkenheid van verdachte bij de diefstal kan worden afgeleid uit hun gezamenlijke plan om [aangever] mee te nemen en vervolgens geld van hem weg te nemen, zodat er daarom sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking, niet alleen ten aanzien van de ontvoering maar ook ten aanzien van de diefstal met (bedreiging met) geweld.
Concluderend acht de rechtbank bewezen dat verdachte zich, tezamen en in vereniging met anderen, schuldig heeft gemaakt aan diefstal voorafgegaan en gevolgd door geweld en bedreiging met geweld.
3.3.1.3 Oordeel van de rechtbank over feit 6 in zaak A (diefstal in vereniging door middel van valse sleutels)
Op grond van de onder 3.3.1 genoemde bewijsmiddelen acht de rechtbank bewezen dat verdachte zich op 2 januari 2023 samen met anderen heeft schuldig gemaakt aan de diefstal door middel van valse sleutels van een totaalbedrag van € 17.404,99.
Er is telkens door verdachte of een medeverdachte, kort na het afhandig maken van de telefoon, betaalpas en pincode van [aangever] , op verschillende locaties kort na elkaar gepind. Dat vereist een zekere mate van organisatie. Daarnaast heeft [persoon 2] tweemaal een oplader gekocht bij een tankstation, zodat de telefoon van [aangever] gebruikt kon blijven worden om geld van zijn spaarrekening van zijn betaalrekening over te maken. Uit de omstandigheid dat er steeds iemand anders pinde met de betaalpas van [aangever] , volgt dat de rollen van de verdachten inwisselbaar waren. Dit maakt dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachten, gericht op diefstal met een valse sleutel, namelijk de weggenomen telefoon, betaalpas en pincode.
De rechtbank houdt verdachte verantwoordelijk voor het totale geldbedrag dat is weggenomen van de rekening van [aangever] . Immers, het handelen van de verdachten stond in het teken van financieel gewin. Ook de transacties met de gestolen betaalpas waarbij verdachte niet aanwezig is geweest, maakten onderdeel uit van het gezamenlijke plan. De rechtbank verwerpt daarmee het verweer dat verdachte niet verantwoordelijk gehouden kan worden voor de handelingen van de medeverdachten nadat hij was vertrokken uit het voertuig.
3.3.1.4 Voortgezette handeling
Naar de oordeel van de rechtbank vallen de feiten 4, 5 en 6 niet aan te merken als eendaadse samenloop. De feiten dienen als afzonderlijk strafbare feiten te worden gezien, maar wel in het kader van een voortgezette handeling. De feiten betreffen immers gelijksoortige en elkaar in tijd opvolgende gedragingen, die ook ten aanzien van het wilsbesluit zo nauw met elkaar samenhangen dat de verdachten daarvan één verwijt kan worden gemaakt.
3.3.2
Feiten en omstandigheden (zaak A, feiten 1, 2 en 3)
De feiten 1, 2 en 3 zien op hetzelfde feitencomplex. De feiten en omstandigheden zullen daarom tegelijkertijd besproken worden. De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit.
Melding en ter plaatse
In de nacht van 6 januari 2023 kwam om 03.29 uur een melding binnen dat een slachtoffer gegijzeld zou zijn en dat hij zich in een Greenwheels-voertuig zou bevinden op de Bos en Lommerweg. Korte tijd later waren verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] ter plaatse en werden zij aangesproken door een onbekende vrouw in een voertuig. Zij verklaarde dat haar zoon uit een woning was ontvoerd en in een rood voertuig stapte. De bijrijder van het voertuig liet aan verbalisant [verbalisant 2] een Snapchatgesprek zien met ene ‘ [voornaam 1] ’, waarin meermaals werd gevraagd om politie en hulp. [10] Verbalisanten [verbalisant 8] en [verbalisant 9] zagen op [lokatie] een rode Volkswagen Up van ‘Greenwheels’ met kenteken [nummer] rijden. In het voertuig bleken te zitten: verdachte (bestuurder), [persoon 5] (bijrijder), [persoon 6] (rechts achterin) en [benadeelde partij] (links achterin). [11] Verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] zagen dat [benadeelde partij] bang naar hen keek en dat hij een wond op zijn linkerwang had. [12] Ook verbalisanten [verbalisant 5] , [verbalisant 6] en [verbalisant 7] zagen dat [benadeelde partij] hevig ontdaan was en dat hij verwondingen in zijn gezicht had. Zij hoorden hem zeggen dat hij door de inzittenden van het voertuig was meegenomen. [13]
Ter plaatse heeft verdachte verklaard dat de jongen bij hen in de auto zat, omdat de neef van die jongen een geldschuld heeft bij iemand. [14]
Verklaring [benadeelde partij]
heeft verklaard dat hij op 6 januari 2023 omstreeks 02.00 uur in zijn woning was aan [adres 2] toen [persoon 7] (hierna: [persoon 7] ) plots voor zijn deur stond. Toen [benadeelde partij] zijn jas pakte en de deur weer open deed, stonden [persoon 6] en verdachte ook in de deuropening. [persoon 6] pakte [benadeelde partij] vast [15] , nam hem mee naar beneden en zei: ‘Mij nakken toch, mij nakken toch’. [persoon 2] stond beneden bij de flat te wachten. [16] werd richting een voertuig geduwd en werd door [persoon 6] geslagen op zijn lichaam en in zijn gezicht. [benadeelde partij] werd in het voertuig geduwd en moest plaatsnemen in het midden van de achterbank, terwijl [persoon 6] en [persoon 2] naast hem plaatsnamen. Nadat de auto wegreed, pakte [persoon 6] zijn telefoon af, sloeg hem wederom in zijn gezicht en zei dat ze zijn moeder en familieleden ook dingen zouden aandoen. Nadat [persoon 7] thuis werd afgezet, reed het voertuig verder naar [straatnaam] . Het lukte [benadeelde partij] niet om het voertuig te verlaten, aangezien er een helm naast hem lag en de deuren op het kinderslot zaten. Vervolgens werd [benadeelde partij] de woning van [persoon 6] en [persoon 2] aan [straatnaam] binnengeduwd. In de woning werd hij door (onder andere) [persoon 6] en verdachte geslagen en getrapt. Tijdens de geweldshandelingen werd er tegen [benadeelde partij] gezegd dat hij dood zou gaan, dat als de politie komt hij zijn moeder en zijn hele familie kan begraven en dat er op dit moment mensen in Uithoorn zouden wachten om zijn familie te pakken. Bij de rechter-commissaris heeft [benadeelde partij] verklaard dat verdachte en [persoon 6] dit hebben gezegd. Na een periode van twintig minuten werd [benadeelde partij] opgetild en op een bed neergezet en hierna werd hij naar een andere kamer verplaatst. In deze kamer heeft [benadeelde partij] onder dwang van [persoon 6] zijn telefoon ontgrendeld en een memo ingesproken. Het betrof een spraakmemo gericht aan zijn neef [persoon 1] , waarin hij vroeg hem te ontmoeten bij de Total op [lokatie] . Vervolgens werd hij weer in de richting van het voertuig geduwd en nam plaats op de achterbank. Nadat het voertuig enige tijd had rondgereden, werden ze staandegehouden. [17]
Uit onderzoek in de telefoon van [benadeelde partij] blijkt dat aan [persoon 1] het volgende bericht is gestuurd: ‘ [naam 1] kom snel aub ben bossenlommer heb ze geloest. Snel. Me tel gaat uit vallen’. Daarnaast is er een spraakmemo gestuurd waarin [benadeelde partij] zegt: ‘Kom achter Total snel snel. Ik kon snel weg. Ik kon snel wegkomen. Kom achter Total ik heb wifi hier’. [18]
Snapchatberichten
In de telefoon van verdachte zijn Snapchatgesprekken aangetroffen tussen verdachte en ene [voornaam 2] . Op 5 januari 2023 om 20.37 uur stuurde verdachte ‘Joo we gaan hebben planning gemaakt’, waarop [voornaam 2] vroeg wat de planning is. Verderop in het gesprek stuurde verdachte dat het broertje van [persoon 6] ook komt. [voornaam 2] reageerde op dit met bericht met ‘ [naam 2] ’. [19]
Verklaringen
[persoon 6] heeft op 6 januari 2023 bij de politie verklaard dat (onder meer) zijn broertje in een voertuig achter hen reed. [20]
[persoon 7] heeft bij de politie verklaard dat [naam 2] op 6 januari 2023 omstreeks 02.00 uur bij zijn woning aan [adres 3] aanbelde, omdat hij met [voornaam 1] wilde praten. Toen [persoon 7] met hem mee naar buiten liep, kwamen er plotseling nog twee jongens aan. [persoon 7] werd geduwd en nam onder dwang plaats in het voertuig. Alle drie de jongens liepen mee naar de woning van [benadeelde partij] . Nadat [benadeelde partij] zijn jas had gepakt, werd hij vastgepakt en is er aan hem getrokken. Kort hierna is [persoon 7] thuis afgezet.
[getuige] heeft op 19 januari 2023 bij de politie verklaard dat hij een Greenwheels-voertuig heeft gehuurd op 6 januari 2023 van 00.30 uur tot en met 10.45 uur. [verdachte] en [persoon 6] hadden aan hem gevraagd om een voertuig voor hen te huren. [21]
Tussenconclusie aanwezigen
De rechtbank komt op grond van het bovenstaande, in onderlinge samenhang bezien, tot de conclusie dat het niet anders kan dan dat verdachte, [persoon 2] en [persoon 6] aanwezig waren bij zowel de woning van [persoon 7] , de woning van [benadeelde partij] als de woning aan [straatnaam] [huisnummer] .
Tussenconclusie Snapchatberichten
De rechtbank gaat op basis van het voorgaande ervan uit dat de verdachten zijn samengekomen vanwege een gezamenlijk opgesteld plan gericht tegen [benadeelde partij] .
Tussenconclusie incidenten 2 januari 2023 en 6 januari 2023
Het is de rechtbank, met name gelet op de verklaring van verdachte bij zijn staandehouding, duidelijk geworden dat sprake was van een conflict tussen de neef van [benadeelde partij] , [persoon 1] , en de verdachten. Op basis van de beschreven feiten en omstandigheden stelt de rechtbank vast dat de incidenten die hebben plaatsgevonden op 2 januari 2023 verband houden met de incidenten op 6 januari 2023.
3.3.2.1 Oordeel van de rechtbank over feit 1 primair in zaak A (gijzeling)
Voor de beantwoording van de vraag of sprake is van gijzeling in de zin van artikel 282a Sr is ten eerste vereist dat de bewegingsvrijheid van het slachtoffer werd beperkt. Ten tweede is vereist dat de dader het oogmerk heeft gehad een ander dan de gegijzelde te dwingen iets te doen of niet te doen.
De rechtbank is van oordeel dat [benadeelde partij] fysiek werd beperkt in zijn vrijheid om te gaan en staan waar hij wilde. Hij werd immers tot tweemaal toe in een voertuig geduwd en moest gedwongen in het midden op de achterbank zitten terwijl er steeds iemand naast hem zat. Verder is hij gedurende langere tijd vastgehouden in een vreemde woning. Zowel in het voertuig als in de woning waren er voortdurend mensen aanwezig die op [benadeelde partij] letten. Verder blijkt dat [benadeelde partij] uit angst voor geweld de bevelen van de verdachten opvolgde en zich niet verzette. De rechtbank acht deze angst reëel, omdat er verschillende keren geweld op hem is uitgeoefend en hij is bedreigd. Daarnaast is zijn telefoon weggenomen, zodat hij geen hulp kon inschakelen. [benadeelde partij] heeft bovendien verklaard dat hij in de woning doodsangsten heeft uitgestaan en verbalisanten hebben waargenomen dat hij hevig ontdaan was. Hieruit blijkt dat de verdachten, door het creëren van een situatie van (bedreiging met) geweld, [benadeelde partij] dusdanig veel angst hebben aangejaagd voor herhaling van agressie, dat zij hem ook op deze manier hebben in zijn vrijheid hebben belemmerd om te gaan en staan waar hij wenste. De rechtbank is dan ook van oordeel dat [benadeelde partij] zich niet aan die intimiderende situatie heeft kunnen onttrekken, vanwege het geweld en de psychische druk die door de verdachten op hem werd uitgeoefend, waardoor sprake is geweest van een wederrechtelijke vrijheidsberoving.
Medeplegen
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank met betrekking tot de betrokkenheid van verdachte bij het tenlastegelegde het volgende af. Er is sprake geweest van een gezamenlijk plan tussen de verdachten. [persoon 2] zijn rol bestond uit het benaderen van [persoon 7] , zodat hij [benadeelde partij] uit zijn woning kon lokken. Hij is zowel aanwezig geweest bij de woningen van [persoon 7] en [benadeelde partij] in Uithoorn als in de woning aan [straatnaam] . Verdachte en [persoon 6] zijn ook betrokken geweest bij de uitvoering van het gezamenlijke plan. Hierbij heeft verdachte steeds het voertuig bestuurd en had [persoon 6] de taak om [benadeelde partij] in het voertuig te krijgen. De verdachten zijn gezamenlijk opgetrokken en hebben gezamenlijk het plan uitgevoerd. Hieruit blijkt de nauwe en bewuste samenwerking. Hun rollen waren daarbij vergelijkbaar en inwisselbaar. Anders dan de raadsman, acht de rechtbank medeplegen daarom bewezen.
Opzet en oogmerk
Op basis van de in de bewijsmiddelen genoemde gedragingen is de rechtbank van oordeel dat het opzet van de verdachten naar de uiterlijke verschijningsvorm gericht was op de wederrechtelijke vrijheidsberoving van [benadeelde partij] .
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman dat verdachte geen opzet heeft gehad op de geweldshandelingen die met de wederrechtelijke vrijheidsberoving gepaard zijn gegaan. Verdachte is betrokken geweest bij het opstellen van een gezamenlijk plan, gericht tegen [benadeelde partij] . Gelet op dit plan was voorzienbaar en had verdachte dus kunnen en mogen verwachten dat [benadeelde partij] niet vrijwillig plaats zou nemen in het voertuig, in het voertuig zou blijven zitten en in de woning aan [straatnaam] [huisnummer] zou verblijven. Er is zodoende een aanmerkelijke kans dat de uitvoering van het gezamenlijk opgestelde plan gepaard zou kunnen gaan met (licht) geweld. Door het plan op te stellen en zich gedurende de uitvoering van het plan niet te distantiëren, heeft verdachte deze aanmerkelijke kans op geweldshandelingen ook aanvaard. Daardoor is er volgens de rechtbank op zijn minst sprake van voorwaardelijk opzet op de geweldshandelingen tijdens de wederrechtelijke vrijheidsberoving.
Daarnaast heeft de rechtbank vastgesteld dat de wederrechtelijke vrijheidsberoving als drukmiddel is ingezet met het oogmerk om de neef van [benadeelde partij] te dwingen zich te begeven naar het Total tankstation. Verdachte heeft ook verklaard dat [benadeelde partij] bij hen in de auto zat, omdat zijn neef een geldschuld had bij iemand. Verdachten hadden aldus het oogmerk om een ander dan [benadeelde partij] te dwingen iets te doen. De rechtbank verwerpt hiermee het verweer van de raadsman, dat niet bewezen kan worden dat [benadeelde partij] werd bewogen om [persoon 1] te dwingen naar het Total tankstation te komen.
Conclusie
De rechtbank vindt bewezen dat verdachte zich op 6 januari 2023 samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan de gijzeling van [benadeelde partij] .
3.3.2.2 Oordeel van de rechtbank over feit 2 in zaak A (mishandeling)
Op grond van de onder 3.3.2 genoemde feiten en omstandigheden acht de rechtbank bewezen dat verdachte [benadeelde partij] heeft mishandeld. De verklaring van [benadeelde partij] , dat hij meermaals in zijn gezicht is geslagen, wordt ondersteund door het geconstateerde letsel door de verbalisanten. Uit de foto’s van het letsel blijkt ook dat hij letsel op zijn lichaam heeft opgelopen. Het waargenomen letsel past naar het oordeel van de rechtbank ook bij meerdere geweldshandelingen op (verschillende plaatsen in) het gezicht en op het lichaam, en is naar het zich laat aanzien recent voor het nemen van de foto’s toegebracht.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman dat [benadeelde partij] niet gezien kan hebben wie hem heeft geslagen of getrapt. [benadeelde partij] heeft bij de rechter-commissaris duidelijk en uitdrukkelijk verklaard dat hij door verdachte en [persoon 6] werd geslagen en getrapt, terwijl hij zich in de woning aan [straatnaam] [huisnummer] bevond.
Medeplegen
Uit de onder 3.3.2 genoemde bewijsmiddelen volgt verder dat verdachte en [persoon 6] beiden in het kader van de gijzeling geweldshandelingen hebben uitgevoerd. Tussen de verdachten bestond mede gelet op het gijzelingsplan ook ten aanzien van de mishandeling een bewuste en nauwe samenwerking. De rechtbank is dan ook van oordeel dat er sprake is van medeplegen.
Partiële vrijspraak
De rechtbank is van oordeel dat niet vast is komen te staan dat de verdachten met voorbedachte raad hebben gehandeld, aangezien niet is komen vast te staan dat de mishandeling een vooraf gepland onderdeel was van het gijzelingsplan, zodat verdachte daarvan partieel zal worden vrijgesproken.
3.3.2.3 Oordeel van de rechtbank over feit 3 in zaak A (bedreiging)
Op grond van de onder 3.3.2 genoemde bewijsmiddelen acht de rechtbank bewezen dat [benadeelde partij] op 6 januari 2023 is bedreigd door verdachte en [persoon 6] . De rechtbank is van oordeel dat bij [benadeelde partij] de redelijke vrees kon ontstaan dat hij het leven zou kunnen verliezen dan wel dat zijn familie zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen. Uit de gebezigde bewijsmiddelen kan ook worden afgeleid dat verdachte opzet heeft gehad op de bedreiging. Het verweer van de raadsman wordt verworpen.
Medeplegen
Uit de bewijsmiddelen volgt verder dat zowel verdachte als [persoon 6] in het kader van de gijzeling bedreigingen hebben geuit. Tussen de verdachten bestond mede gelet op het gijzelingsplan ook ten aanzien van deze bedreigingen een bewuste en nauwe samenwerking. De rechtbank is dan ook van oordeel dat er sprake is van medeplegen.
Partiële vrijspraak
De rechtbank is van oordeel dat niet vast is komen te staan dat verdachte dan wel [persoon 6] de bedreiging ‘als je niet vertelt waar de jongen is die ze zoeken beland je in een lijkenzak en word je gedumpt’ heeft geuit, zodat verdachte daarvan partieel zal worden vrijgesproken.
3.3.2.4 Meerdaadse samenloop
De rechtbank is van oordeel dat met betrekking tot de onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde feiten sprake is van meerdaadse samenloop als bedoeld in artikel 57 Sr. Hoewel de bewezenverklaarde handelingen namelijk weliswaar een zich op dezelfde tijd en plaats afspelend feitencomplex opleveren, loopt de strekking van de strafbepalingen dusdanig uiteen dat niet kan worden geoordeeld dat verdachte van die handelingen in wezen één verwijt kan worden gemaakt.
3.3.3
Oordeel van de rechtbank in zaak B (verkopen en aanwezig hebben van verdovende middelen)
De rechtbank acht op grond van de bekennende verklaring van verdachte bij de politie en ter terechtzitting, en het rapport van het Laboratorium Forensische Opsporing met betrekking tot de inhoud van de aangetroffen plastic zakjes bewezen dat verdachte 0,78 gram cocaïne heeft verkocht en 30 tabletten MDMA aanwezig heeft gehad. [22]

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de rubriek 3.3.1 en 3.3.2 vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
ten aanzien van zaak A, feit 1, primair:
op 6 januari 2023 te Uithoorn en Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk [benadeelde partij] wederrechtelijk van de vrijheid hebben beroofd en beroofd gehouden,
door
- die [benadeelde partij] vast te pakken en te duwen en
- vervolgens die [benadeelde partij] de woorden toe te voegen: 'Mij nakken toch, mij nakken toch' en
- vervolgens die [benadeelde partij] in de richting van een voertuig voorzien van kenteken [nummer] te duwen en
- vervolgens die [benadeelde partij] te dwingen in voornoemd voertuig plaats te nemen en
- vervolgens tegen die [benadeelde partij] te zeggen dat ze zijn moeder en andere familieleden ook dingen gingen aandoen en
- vervolgens de telefoon van die [benadeelde partij] af te pakken en
- vervolgens die [benadeelde partij] te dwingen een woning binnen te gaan en
- vervolgens die [benadeelde partij] op een bed neergezet en
- die [benadeelde partij] op te tillen en
- die [benadeelde partij] een snapchatbericht naar [persoon 1] (de neef van die [benadeelde partij] ) te laten sturen, inhoudende te tekst: ' [naam 1] kom snel aub ben Bosenlommer heb ze geloest. Snel. Me
tel gaat uitvallen.’ en
- die [benadeelde partij] een voicebericht naar [persoon 1] (de neef van die [benadeelde partij] ) te sturen, inhoudende de tekst:‘kom achter total snel snel. Ik kon snel wegkomen. Kom achter total ik
heb wifi hier.’ en
- die [benadeelde partij] nogmaals in de richting van voornoemd voertuig te duwen en
- vervolgens die [benadeelde partij] nogmaals te dwingen in voornoemd voertuig plaats te nemen,
terwijl die [benadeelde partij] voortdurend meermalen is geslagen en getrapt, met het oogmerk een ander, te weten [persoon 1] , te dwingen iets te doen of niet te doen, te weten, zich te begeven naar de Total Tankstation (locatie [naam locatie] );
ten aanzien van zaak A, feit 2:
op 6 januari 2023 te Uithoorn en Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, [benadeelde partij] heeft mishandeld door meermalen in het gezicht van die [benadeelde partij] te slaan en tegen het lichaam van die [benadeelde partij] te slaan en trappen;
ten aanzien van zaak A, feit 3:
op 6 januari 2023 te Uithoorn en Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, [benadeelde partij] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, en met zware mishandeling, door tegen die [benadeelde partij] te zeggen dat
- hij dood zou gaan en
- als de politie komt, die [benadeelde partij] zijn moeder en zijn hele familie kan begraven en
- op dit moment mensen in Uithoorn wachten om zijn familie te pakken;
ten aanzien van zaak A, feit 4:
op 2 januari 2023 te Amsterdam en Haarlem, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk [aangever] wederrechtelijk van de vrijheid hebben beroofd en beroofd gehouden, door
- die [aangever] van zijn fiets af te trekken en
- vervolgens die [aangever] vast te pakken en
- vervolgens die [aangever] in de richting van een voertuig voorzien van kenteken [kentekennummer] te duwen en
- vervolgens die [aangever] te dwingen in voornoemd voertuig plaats te nemen op de achterbank en vervolgens gedurende enige tijd in voornoemd voertuig rond te rijden, terwijl die [aangever] meermalen in het gezicht is geslagen;
ten aanzien van zaak A, feit 5:
op 2 januari 2023 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, een telefoon (merk: Samsung S9+) en een pasjeshouder met inhoud, waaronder een ING-bankpas op naam van [aangever] , die aan [aangever] toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen die [aangever] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door
- meermalen in het gezicht van die [aangever] te slaan en
- vervolgens voornoemde telefoon en pasjeshouder uit de zakken van die [aangever] te pakken, terwijl die [aangever] tegen zijn wil in een voertuig zat;
ten aanzien van zaak A, feit 6:
op meerdere tijdstippen in de periode van 2 januari 2023 tot en met 3 januari 2023 te Amsterdam en Haarlem, tezamen en in vereniging met anderen, een geldbedrag van in totaal 17.404,99 euro, dat aan [aangever] toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededaders zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft en dat weg te nemen geldbedrag onder hun bereik hebben gebracht door middel van een valse sleutel, te weten een telefooncode en een pincode van een betaalpas, door met een wederrechtelijk verkregen telefoon en bijbehorende pincode via een internetbankieren app meerdere geldbedragen van de spaarrekening van die [aangever] over te boeken naar de betaalrekening van die [aangever] en vervolgens met een wederrechtelijk verkregen bankpas op naam van die [aangever] en bijbehorende pincode transacties te verrichten bij meerdere betaalautomaten en bij meerdere winkels goederen aan te schaffen;
ten aanzien van zaak B:
op 5 januari 2024 te Amsterdam opzettelijk heeft verkocht ongeveer 0,78 gram van een materiaal bevattende cocaïne (goednummer 6445347) en opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 30 tabletten van een materiaal bevattende MDMA (goednummer 6445343), zijnde cocaïne en MDMA middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.

5.De strafbaarheid van het feit

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf en maatregel

7.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twintig maanden, waarvan tien maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van een jaar en met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Daarnaast heeft zij gevorderd dat aan het voorwaardelijke strafdeel de bijzondere voorwaarden meldplicht en ambulante behandeling worden gekoppeld.
7.2
Strafmaatverweer van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat het adolescentenstrafrecht wordt toegepast gelet op de reclasseringsrapporten uit 2023 en 2024. In het meest recente reclasseringsrapport wordt bovendien gerapporteerd dat er indicaties bestaan voor de toepassing van het adolescentenstrafrecht. Hij heeft de rechtbank verzocht zich qua straf te beperken tot een deels voorwaardelijke jeugddetentie waarvan het onvoorwaardelijke strafdeel gelijk is aan de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Wat betreft de duur van het voorwaardelijke strafdeel refereert de raadsman zich aan het oordeel van de rechtbank. Om die reden heeft de raadsman ook verzocht het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op te heffen op de datum van de uitspraak.
De raadsman merkt ten overvloede op dat de rechtbank, in plaats van een langere onvoorwaardelijke jeugddetentie, separate hoofdstraffen kan opleggen en verzoekt de rechtbank dat in dit geval ook te doen.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van de feiten
[persoon 2] heeft [aangever] op 2 januari 2023 naar een locatie gelokt, waar de verdachten [aangever] van zijn fiets hebben getrokken en hebben hem gedwongen om in het midden op de achterbank van een voertuig te gaan zitten. De verdachten hebben toen gedurende langere tijd met [aangever] in het voertuig rondgereden en hebben hem onder druk gezet om zijn telefoon, pashouder en bijbehorende pincodes af te geven. Tijdens de rit werd [aangever] meerdere keren in zijn gezicht geslagen, waardoor hij letsel heeft opgelopen. Hij werd daarnaast bedreigd door een medeverdachte dat hij een wapen zou trekken. Het voertuig is vervolgens op verschillende locaties gestopt om te pinnen. Uiteindelijk werd [aangever] in Haarlem uit het voertuig gezet. Ook nadat [aangever] uit het voertuig was gezet, zijn nog forse geldbedragen opgenomen van zijn rekening en zijn meerdere goederen aangeschaft. In totaal is er ruim € 17.404,99 van de rekening van [aangever] weggenomen. De rechtbank rekent het de verdachten aan dat ze zich niet hebben bekommerd om de gevolgen van hun handelen voor [aangever] , maar enkel uit financieel gewin hebben gehandeld. Uit de ingediende vordering tot schadevergoeding van [aangever] blijkt dat het een zeer beklemmende ervaring voor hem is geweest. Om de traumatische gebeurtenissen te verwerken heeft hij een EMDR-behandeling gevolgd bij een psycholoog.
Slechts een paar dagen later, op 6 januari 2023, heeft verdachte zich samen met de medeverdachten wederom schuldig gemaakt aan strafbare feiten, te weten de gijzeling, mishandeling en bedreiging van [benadeelde partij] . De verdachten hebben hem naar een voertuig geduwd, hem gedwongen om in het midden op de achterbank van een voertuig te gaan zitten en hebben hem naar een woning vervoerd. [benadeelde partij] moest enige tijd in de woning verblijven en is vervolgens wederom in een voertuig geduwd. Gedurende de gijzeling hebben de verdachten [benadeelde partij] verschillende keren in zijn gezicht en op zijn lichaam geslagen, waardoor [benadeelde partij] letsel heeft opgelopen. Daarnaast is hij ook verschillende keren bedreigd. De rechtbank rekent het de verdachten aan dat zij [benadeelde partij] op deze gewelddadige wijze hebben gegijzeld omwille van een conflict tussen zijn neef en de verdachten. [benadeelde partij] heeft verklaard dat hij continu doodsangsten heeft uitgestaan. Door angstgevoelens voor toekomstige confrontaties met de verdachten is hij oplettender geworden wanneer hij op straat loopt.
Verdachte en de medeverdachten zijn bij de feiten op 2 januari 2023 en 6 januari 2023 zeer planmatig te werk gegaan. De verdachten hebben op zeer grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit en persoonlijke levenssfeer van de slachtoffers.
Verdachte heeft zich daarnaast schuldig gemaakt aan het verkopen en het aanwezig hebben van een hoeveelheid verdovende middelen. Verdovende middelen, zoals cocaïne en MDMA, vormen niet alleen een bedreiging voor de volksgezondheid, maar zijn ook verslavend, met alle gevolgen van dien voor de maatschappij.
De ernst van de bewezenverklaarde feiten rechtvaardigt de oplegging van een gevangenisstraf.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte van 24 juli 2024, waaruit blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld.
De rechtbank heeft ook kennis genomen van het door Reclassering Nederland opgestelde adviesrapport van 25 april 2024, opgemaakt door [naam 4] . Hierin is – kort gezegd – gerapporteerd dat er riscofactoren zijn op de leefgebieden sociaal netwerk en financiën. Positief is dat verdachte stabiele huisvesting heeft en een opleiding volgt. Daarnaast heeft hij dagbesteding en daarmee ook een inkomen. Gedurende de schorsing van de voorlopige hechtenis heeft verdachte de gedragsinterventie Cognitieve Vaardigheidstraining gevolgd. Hij is echter gedurende de schorsing ook met politie en justitie in aanraking gekomen. De reclassering ziet daarom geen andere mogelijkheden dan de interventies die reeds zijn ingezet om het recidiverisico te beperken. Bij bewezenverklaring wordt daarom geadviseerd tot oplegging van een straf zonder bijzondere voorwaarden.
Toepassing volwassenenstrafrecht
Verdachte was ten tijde van het plegen van de strafbare feiten 19 jaar oud en dus meerderjarig. Voor een jongvolwassen verdachte onder de 23 jaar kan ook het jeugdstrafrecht worden toegepast als sprake is van omstandigheden gelegen in de persoon van verdachte of in de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd die daartoe aanleiding geven.
De reclassering heeft in haar rapport geadviseerd om het volwassenenstrafrecht toe te passen. Volgens de reclassering blijkt uit toepassing van het wegingskader Adolescentenstrafrecht dat er indicaties zijn die zowel voor als tegen toepassing van het adolescentenstrafrecht spreken. De reclassering heeft daarbij het volgende overwogen. Hoewel de reclassering de indruk heeft dat verdachte beïnvloedbaar is en gebaat zou zijn bij een interventie om hem weerbaarder te maken, worden de reeds ingezette interventies ook binnen het volwassenenstrafrecht aangeboden. Er zijn daarnaast geen aanwijzingen dat er sprake is van een licht verstandelijke beperking en verdachte oogt conform zijn kalenderleeftijd. Bovendien is er geen noodzaak voor een gezinsgerichte aanpak en lijkt hij in staat om zijn eigen zaken te regelen en de gevolgen van zijn handelen in te schatten.
De rechtbank onderschrijft het advies van de reclassering en maakt de conclusies uit het rapport tot de hare. De rechtbank zal daarom het volwassenenstrafrecht toepassen. De rechtbank houdt bij de strafoplegging wel in strafmatigende zin rekening met de jonge leeftijd van verdachte.
De op te leggen straffen
De rechtbank acht, rekening houdend met het hiervoor overwogene en de ernst van het feit, een deels voorwaardelijke gevangenisstraf en een onvoorwaardelijke taakstraf passend en geboden.
Verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan acht maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van een jaar. Het onvoorwaardelijke gedeelte van de straf heeft verdachte al ondergaan in het kader van de voorlopige hechtenis. Met oplegging van een fors voorwaardelijk strafdeel wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds rekening gehouden met de persoon van verdachte. Aan het voorwaardelijk deel van de straf zal de rechtbank als bijzondere voorwaarde een contactverbod met [benadeelde partij] verbinden, omdat er mogelijk nog een onopgelost conflict is blijven bestaan. De rechtbank vindt het belangrijk dat verdachte gedurende de schorsing van de voorlopige hechtenis de gedragsinterventie Cognitieve Vaardigheidstraining met succes heeft gevolgd en legt daarom een kortere proeftijd dan gebruikelijk op. Daarnaast wordt verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 240 uren.

8.Beslag

Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:
40 EUR (omschrijving: G6445348);
5 STK Verdovende Middelen (omschrijving: G445335);
1 STK Verdovende Middelen (omschrijving: G445339, MDMA);
5 STK Verdovende Middelen (omschrijving: G445340, 3M);
8 STK Verdovende Middelen (omschrijving: G445341, Cocaine crack);
30 STK Verdovende Middelen (omschrijving: G445343, Blauw, merk: XTC);
6 STK Verdovende Middelen (omschrijving: G445345, Bruin, merk: MDMA);
STK Verdovende Middelen (omschrijving: G445346, Cocaine crack).
8.1
Teruggave aan verdachte en verbeurdverklaring (het geldbedrag)
Het voorwerp onder 1 (het geldbedrag) behoort gedeeltelijk aan verdachte toe. Uit het dossier blijkt echter dat verdachte een hoeveelheid cocaïne heeft verkocht voor € 50,-. Dit geldbedrag heeft verdachte aldus verdiend door middel van de verkoop van verdovende middelen en wordt verbeurdverklaard. Het is daarvoor vatbaar omdat het aan verdachte toebehoort en het geheel door middel van het in zaak B bewezen geachte is verkregen. De rechtbank is van oordeel dat onvoldoende is gebleken dat het overige geldbedrag, te weten € 90,-, ook is verdiend met het bewezenverklaarde feit. De rechtbank gelast daarom de teruggave van € 90,- aan verdachte.
8.2
Onttrekking aan het verkeer (de drugs)
Het onder 6 inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerp wordt onttrokken aan het verkeer. Deze is daarvoor vatbaar, omdat met betrekking tot dit voorwerp het in zaak B bewezen geachte is begaan en het van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.
De onder 2, 3, 4, 5, 7 en 8 inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen worden onttrokken aan het verkeer. Zij zijn daarvoor vatbaar, omdat zij aan verdachte toebehoren en zijn aangetroffen bij gelegenheid van het onderzoek naar de door verdachte begane strafbare feit, terwijl zij kunnen dienen tot het begaan van soortgelijke strafbare feiten en van zodanige aard zijn, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.

9.De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] (zaak A, feiten 1, 2 en 3)

De benadeelde partij [benadeelde partij] vordert € 6.000,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Ter terechtzitting heeft de advocaat van de benadeelde partij aangevoerd dat er ook materiële schade is geleden. Zij vordert namens de benadeelde partij € 1.950,- aan materiële schade. De totale vordering tot vergoeding van schade komt daardoor uit op € 7.950,-.
De materiële schade bestaat uit kosten van een mobiele telefoon, te weten € 1.400,-, kosten van een jas, te weten € 300,- en kosten van schoenen, te weten € 250,-.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de gevorderde materiële-schadevergoeding niet-ontvankelijk wordt verklaard, aangezien er geen stukken zijn bijgevoegd die de schadeposten onderbouwen.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de gevraagde immateriële-schadevergoeding in zijn geheel toewijsbaar is, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vordering gelet op de primair bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat de gevorderde materiële en immateriële schade onvoldoende is onderbouwd en de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vordering. Meer subsidiair heeft de raadsman verzocht de immateriële-schadevergoeding te matigen tot een bedrag van € 1.000,- en de schadevergoeding niet hoofdelijk op te leggen, maar evenredig te verdelen.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de gevorderde kosten van de mobiele telefoon merkt de rechtbank op dat deze reeds aan [benadeelde partij] is teruggeven en daarom niet zonder meer voor vergoeding in aanmerking komt. De overige materiële-schadeposten acht de rechtbank onvoldoende onderbouwd. De rechtbank verklaart de benadeelde partij gelet hierop niet-ontvankelijk in zijn vordering van materiële schade.
De rechtbank heeft vastgesteld dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte feit 1 heeft gepleegd. Ook staat vast dat [benadeelde partij] als gevolg van de bewezenverklaarde gijzeling doodsangsten heeft uitgestaan, tot op heden angstgevoelens ervaart om op straat te zijn en psychische klachten heeft opgelopen.
Gelet op de aard en ernst van de normschending, liggen de nadelige gevolgen van het bewezenverklaarde zo voor de hand dat een aantasting van de persoon kan worden aangenomen. Bij het vaststellen van de hoogte van het toe te kennen bedrag heeft de rechtbank rekening gehouden met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend. De rechtbank begroot de immateriële schade naar billijkheid op een bedrag van € 1.700,-. Voor het meerdere zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren.
Conclusie
De rechtbank zal de vordering gedeeltelijk toewijzen tot een bedrag van € 1.700,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum waarop de gijzeling plaats heeft gevonden, te weten 6 januari 2023.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
In het belang van de benadeelde partij wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte opgelegd, zodat de benadeelde partij de opgelopen schade niet zelf hoeft te innen en de schade ook vergoed krijgt als verdachte die niet (direct) kan betalen. Verdachte wordt verplicht het toegewezen bedrag aan de Staat te betalen.
De rechtbank is van oordeel dat de toegewezen vordering hoofdelijk dient te worden toegewezen, omdat verdachte de feiten samen met (een) ander(en) heeft gepleegd. Verdachte en zijn mededader(s) zijn, als zij worden aangesproken door de benadeelde partij, ieder afzonderlijk verplicht om het totale bedrag aan de benadeelde partij te betalen, tenzij (een) ander(en) het hele bedrag al heeft/hebben betaald.

10.De vordering van de benadeelde partij [aangever] (zaak A, feiten 4, 5 en 6)

De benadeelde partij [aangever] vordert € 639,45 aan vergoeding van materiële schade en € 1.700,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Verder vordert de benadeelde partij een hoofdelijke veroordeling tot betaling van de schade.
De materiële schade bestaat uit kosten van het eigen risico van de ziektekostenverzekering van [aangever] , te weten € 385,-, en kosten van zijn mobiele telefoon, te weten € 200,-, zijn pashouder, te weten € 49,95, en de aanschaf van een nieuwe bankpas, te weten € 4,50.
10.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering geheel kan worden toegewezen. Zij vordert verdachte te veroordelen tot betaling van de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
10.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de materiële-schadepost van de mobiele telefoon onvoldoende is onderbouwd. Ten aanzien van de immateriële-schadevergoeding heeft de raadsman verzocht aansluiting te zoeken bij ECLI:NL:RBNNE:2017:1986 en de schadevergoeding niet hoofdelijk op te leggen, maar evenredig te verdelen.
10.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft vastgesteld dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte de onder 4, 5 en 6 ten laste gelegde feiten heeft gepleegd. [aangever] heeft de vordering onderbouwd en de vordering is verder niet, althans onvoldoende, inhoudelijk betwist.
Vast staat dat aan de benadeelde partij [aangever] door het bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. Verder staat vast dat [aangever] , als gevolg van het bewezenverklaarde, onder behandeling van een psycholoog stond en EMDR-therapie heeft ontvangen. Hij heeft een lange periode na de feiten slecht geslapen en last gehad van herbelevingen. Ook is hij wantrouwend geworden naar anderen en is schrikachtig geworden als andere mensen onverwacht in zijn nabijheid komen. Daarnaast heeft hij ook een periode niet of minder uren kunnen werken. Op grond van de omstandigheid dat [aangever] door de gebeurtenis geestelijk letsel heeft opgelopen, zal de rechtbank de immateriële-schadevergoeding geheel toewijzen.
Conclusie
De rechtbank zal de vordering geheel toewijzen tot een bedrag van € 2.339,45, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum waarop de gijzeling plaats heeft gevonden, te weten 2 januari 2023.
Voorts dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
In het belang van de benadeelde partij wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte opgelegd, zodat de benadeelde partij de opgelopen schade niet zelf hoeft te innen en de schade ook vergoed krijgt als verdachte die niet (direct) kan betalen. Verdachte wordt verplicht het toegewezen bedrag aan de Staat te betalen.
De rechtbank is van oordeel dat de toegewezen vordering hoofdelijk dient te worden toegewezen, omdat verdachte de feiten samen met (een) ander(en) heeft gepleegd. Verdachte en zijn mededader(s) zijn, als zij worden aangesproken door de benadeelde partij, ieder afzonderlijk verplicht om het totale bedrag aan de benadeelde partij te betalen, tenzij (een) ander(en) het hele bedrag al heeft/hebben betaald.

11.De vordering van de benadeelde partij ING Bank N.V. (zaak A, feiten 4, 5 en 6)

De benadeelde partij [persoon 3] vordert namens de ING Bank N.V. € 16.009,56 aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De materiële schade bestaat uit kosten van de schadevergoeding die ING heeft uitbetaald, te weten € 14.053,56,- en onderzoekskosten, te weten € 1.956,-.
11.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vindt dat de gevorderde materiële-schadevergoeding ten aanzien van de kosten van de schadevergoeding die ING heeft uitbetaald in zijn geheel moet worden toegewezen en vordert verder verdachte te veroordelen tot betaling van de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De schadepost van de onderzoekskosten dient volgens de officier van justitie niet-ontvankelijk te worden verklaard, omdat zij het onredelijk acht om deze kosten te verhalen op de verdachten.
11.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair aangevoerd dat de vordering op een onjuiste wijze is ingediend. Uit het bijgevoegde uittreksel van de Kamer van Koophandel blijkt niet dat [persoon 3] bevoegd is tot het indienen van een vordering namens de ING bank. Om die reden verzoekt hij de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in haar vordering. Subsidiair heeft hij zich op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van rechtstreekse schade en dat de onderzoekskosten onvoldoende zijn onderbouwd, waardoor de benadeelde partij ook niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Meer subsidiair heeft de raadsman verzocht om – bij toewijzing – de schadevergoeding niet hoofdelijk op te leggen, maar evenredig te verdelen.
11.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft vastgesteld dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte de onder 4, 5 en 6 ten laste gelegde feiten heeft gepleegd. Vast staat dat de ING bank het weggenomen geldbedrag heeft vergoed aan [aangever] , met uitzondering van de kosten die De Bijenkorf heeft teruggestort.
Bij de vordering tot schadevergoeding is een uittreksel van de Kamer van Koophandel van de ING bank opgenomen. De rechtbank merkt op dat uit het uittreksel niet blijkt dat [persoon 3] vertegenwoordigingsbevoegdheid heeft. Gelet daarop en de niet weersproken betwisting op dit punt kan de rechtbank niet vaststellen of hij bevoegd is om een vordering namens de ING bank in te dienen en is de ING bank niet-ontvankelijk in de ingediende vordering.

12.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 33, 33a, 36b, 36c, 36d, 36f, 47, 56, 57, 282, 282a, 285, 300, 311 en 312 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 10 en 13a van de Opiumwet.

13.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
ten aanzien van zaak A, feit 1 primair, 2 en 3:
de meerdaadse samenloop van:

1 primair. medeplegen van gijzeling;

2. medeplegen van mishandeling;

en

3. medeplegen van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling;

ten aanzien van zaak A, feiten 4, 5 en 6:
de voortgezette handeling van:

4. medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden;

5. diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;

en

6. diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels, meermalen gepleegd;

ten aanzien van zaak B:opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod en opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Gevangenisstraf
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Bepaalt dat een gedeelte, groot
8 (acht) maanden, van deze gevangenisstraf niet ten uitvoer gelegd zal worden, tenzij later anders wordt bevolen.
Stelt daarbij een proeftijd van
1 (één) jaarvast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden bevolen als de veroordeelde gedurende de proeftijd niet aan de hierna vermelde bijzondere voorwaarden voldoet.
Stelt als bijzondere voorwaarde:
-
Contactverbod
Veroordeelde heeft of zoekt op geen enkele wijze – direct of indirect – contact met de [benadeelde partij]
, geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats 2] ,zolang de reclassering dit verbod nodig vindt.
Geeft aan de reclassering de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Geeft aan Reclassering Nederland de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Taakstraf
Veroordeelt verdachte tot een
taakstrafvan
240 (tweehonderdveertig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
120 (honderdtwintig) dagen.
Beslag:
Gelast de gedeeltelijke teruggave aan [verdachte] van het inbeslaggenomen geldbedrag, te weten: 90 EUR (omschrijving: G6445348).
Verklaart gedeeltelijk verbeurd het inbeslaggenomen geldbedrag, te weten: 50 EUR (omschrijving: G6445348).
Verklaart onttrokken aan het verkeer de inbeslaggenomen goederen, te weten:
  • 5 STK Verdovende Middelen (omschrijving: G445335);
  • 1 STK Verdovende Middelen (omschrijving: G445339, MDMA);
  • 5 STK Verdovende Middelen (omschrijving: G445340, 3M);
  • 8 STK Verdovende Middelen (omschrijving: G445341, Cocaine crack);
  • 30 STK Verdovende Middelen (omschrijving: G445343, Blauw, merk: XTC);
  • 6 STK Verdovende Middelen (omschrijving: G445345, Bruin, merk: MDMA);
  • 8 STK Verdovende Middelen (omschrijving: G445346, Cocaine crack).
T.a.v. zaak A, feiten 1, 2 en 3: Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] :
De rechtbank wijst de vordering van de benadeelde partij
[benadeelde partij]gedeeltelijk toe tot een bedrag van
€ 1.700,- (duizend zevenhonderd euro)bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (
6 januari 2023) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Verdachte is met zijn mededaders hoofdelijk aansprakelijk voor het gehele bedrag. Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij of zijn mededaders heeft/hebben voldaan aan een van de hem/hen opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Schadevergoedingsmaatregel
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde partij] aan de Staat
€ 1.700,- (duizend zevenhonderd euro)te betalen, behalve voor zover dit bedrag al door of namens een ander is betaald, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 6 januari 2023 tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 27 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
T.a.v. zaak A, feiten 4, 5 en 6: Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [aangever] :
De rechtbank wijst de vordering van de benadeelde partij
[aangever]toe tot een bedrag van
€ 639,46 (zeshonderd negenendertig euro en zesenveertig eurocent)bestaande uit materiële schade, en een bedrag van
€ 1.700,- (duizend zevenhonderd euro)bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (
2 januari 2023) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Verdachte is met zijn mededaders hoofdelijk aansprakelijk voor het gehele bedrag. Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij of zijn mededaders heeft/hebben voldaan aan een van de hem/hen opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Schadevergoedingsmaatregel
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [aangever] aan de Staat
€ 2.339,45 (tweeduizend driehonderd negenendertig euro en vijfenveertig eurocent)te betalen, behalve voor zover dit bedrag al door of namens een ander is betaald, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 2 januari 2023 tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 33 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
T.a.v. zaak A, feiten 4, 5 en 6: Beslissing op de vordering van de benadeelde partij ING Bank N.V.:
Verklaart de ING Bank N.V. niet-ontvankelijk in haar vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen proceskosten dragen.
Voorlopige hechtenis
Opheffing van het tegen verdachte verleende geschorste bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M. Wiewel, voorzitter,
mrs. M.R.J. van Wel en M.A. Boerhorst, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.K. Raspoort, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 25 oktober 2024.

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Een proces-verbaal van aangifte van [aangever] met bijlage met nummer PL1300-2023001474-5 d.d. 3 januari 2023, doorgenummerde pagina’s 001-011.
3.Een geschrift, inhoudende een letselrapportage d.d. 4 januari 2023, opgemaakt door drs. [naam 5] , forensisch arts, doorgenummerde pagina’s 012-016.
4.Aangifte van [persoon 3] namens de ING Bank N.V. met bijlagen d.d. 10 januari 2023, doorgenummerde pagina’s 017-081.
5.Een proces-verbaal van verhoor verdachte [persoon 2] met bijlage met nummer PL1300-2023001474-28 d.d. 31 januari 2023, doorgenummerde pagina’s 1002-1008.
6.Proces-verbaal van verhoor verdachte [persoon 2] ter terechtzitting, d.d. 11 oktober 2024.
7.Een proces-verbaal van verhoor verdachte [persoon 1] met bijlage met documentcode 17986387 d.d. 24 mei 2023, doorgenummerde pagina’s 3036-3048.
8.Een proces-verbaal van verhoor verdachte [persoon 4] bij de rechter-commissaris, d.d. 26 april 2023.
9.Een proces-verbaal van tweede verhoor verdachte [persoon 4] met documentcode 17978177 d.d. 17 mei 2023, doorgenummerde pagina’s 4028-4031.
10.Proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1300-2023004277-5 d.d. 6 januari 2023, doorgenummerde pagina’s 004-006.
11.Proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1300-2023004277-18 d.d. 6 januari 2023, doorgenummerde pagina’s 010-013.
12.Proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1300-2023004277-22 d.d. 6 januari 2023, doorgenummerde pagina’s 014-016.
13.Proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1300-2023004277-21 d.d. 6 januari 2023, doorgenummerde pagina’s 017-019.
14.Proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1300-2023004277-18 d.d. 6 januari 2023, doorgenummerde pagina’s 010-013.
15.Proces-verbaal van verhoor aangever [benadeelde partij] met bijlagen met documentcode 17380528 d.d. 6 januari 2023, doorgenummerde pagina’s 032-042.
16.Proces-verbaal van verhoor getuige [benadeelde partij] bij de rechter-commissaris, d.d. 14 september 2023.
17.Proces-verbaal van bevindingen met bijlage met nummer PL1300-2023004277-13 d.d. 6 januari 2023, doorgenummerde pagina’s 022-031.
18.Proces-verbaal van bevindingen met documentcode 17382112 d.d. 6 januari 2023, doorgenummerde pagina’s 043-044.
19.Proces-verbaal van bevindingen met bijlagen met documentcode 17631770 d.d. 1 maart 2023, doorgenummerde pagina’s 151-175.
20.Proces-verbaal van verhoor verdachte [persoon 6] met bijlagen met nummer PL1300-2023004277-25 d.d. 6 januari 2023, doorgenummerde pagina’s 1 012-1 027.
21.Proces-verbaal van bevindingen van verhoor getuige [getuige] met bijlage met documentcode 17442503 d.d. 19 januari 2023, doorgenummerde pagina’s 112-115.
22.Een geschrift, te weten een laboratoriumrapport van het Laboratorium Forensische Opsporing d.d. 11 juni 2024.