ECLI:NL:RBAMS:2024:7724

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 december 2024
Publicatiedatum
11 december 2024
Zaaknummer
13/051256-32
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanranding door fysiotherapeut/manueel therapeut met meerdere slachtoffers en overtreding van de Wet BIG

Op 11 december 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een fysiotherapeut/manueel therapeut, die beschuldigd werd van het aanranding van vier vrouwelijke patiënten en het overtreden van artikel 98 van de Wet BIG. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan aanranding van de slachtoffers, waarbij hij zijn positie als zorgverlener misbruikte. De feiten vonden plaats in de periode van 13 november 2020 tot en met 27 september 2022, waarbij de verdachte de slachtoffers onder behandeling had en hen in een kwetsbare positie verkeerde. De rechtbank oordeelde dat de verdachte de slachtoffers heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, zoals het betasten van hun borsten en schaamstreek, en dat hij hen psychisch heeft benadeeld. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijftien maanden, waarvan vijf maanden voorwaardelijk, en kreeg een beroepsverbod van vijf jaar en tien maanden opgelegd. Daarnaast werden er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, die de psychische en materiële schade als gevolg van de aanrandingen claimden.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/051256-23
Datum uitspraak: 11 december 2024
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboortegegevens] 1965,
wonende op het adres [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting op 13 en 20 november 2024 en 11 december 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. G. Dankers, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. E.M. Steller, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort samengevat – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan een zestal feiten, telkens gepleegd in Aalsmeer, namelijk:
Feit 1:Aanranding van [slachtoffer 1] op 13 november 2020. Subsidiair is dit feit ten laste gelegd als het plegen van ontucht met een patiënt.
Feit 2:Aanranding van [slachtoffer 2] in de periode van 20 maart 2020 tot en met 7 april 2020. Subsidiair is dit feit ten laste gelegd als een poging tot aanranding, meer subsidiair als het plegen van ontucht met een patiënt en meest subsidiair als een poging tot het plegen van ontucht met een patiënt.
Feit 3:Aanranding van [slachtoffer 3] op 25 juli 2022. Subsidiair is dit feit ten laste gelegd als het plegen van ontucht met een patiënt.
Feit 4:Aanranding van [slachtoffer 4] op 27 september 2022. Subsidiair is dit feit ten laste gelegd als het plegen van ontucht met een patiënt.
Feit 5:Aanranding van [slachtoffer 5] op 20 september 2022. Subsidiair is dit feit ten laste gelegd als het plegen van ontucht met een patiënt.
Feit 6:Het geven van behandelingen in de individuele gezondheidszorg die nadelig voor de gezondheid waren, terwijl verdachte wist of redelijkerwijs kon vermoeden dat er nadeel zou kunnen ontstaan, in de periode van 20 maart 2020 tot en met 27 september 2022.
De tenlastelegging is op de zitting gewijzigd. De volledige gewijzigde tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat alle ten laste gelegde feiten kunnen worden bewezen. Voor de feiten 1 tot en met 5 geldt dat de verklaringen van de aangeefsters betrouwbaar zijn. Deze verklaringen worden alle ondersteund door een zogeheten
disclosuregetuige, een getuige aan wie de betreffende aangeefster heeft verteld wat er is gebeurd, terwijl die getuige emoties bij de aangeefster heeft waargenomen. Daarnaast komt de modus operandi van verdachte bij de verschillende feiten grotendeels overeen, zodat ook sprake is van schakelbewijs. De handelingen die verdachte heeft gepleegd, kunnen als ontuchtig worden aangemerkt.
Ten aanzien van de feiten 1, 3, 4 en 5 acht de officier van justitie de primair tenlastegelegde aanranding bewezen, omdat het onverhoedse karakter van de handelingen van verdachte maken dat sprake is geweest van feitelijkheden waardoor de aangeefsters gedwongen zijn de ontuchtige handelingen te ondergaan. Ook voor feit 2 geldt dat dwang kan worden bewezen, maar hierbij geldt dat geen sprake is van een voltooide aanranding. Bij dit feit kan de subsidiair ten laste gelegde poging tot aanranding wel bewezen worden verklaard.
Omdat de officier van justitie de feiten 1 tot en met 5 bewezen acht, vindt zij ook dat verdachte de gezondheid van de aangeefsters heeft benadeeld bij het uitoefenen van handelingen op het gebied van de individuele gezondheidszorg, terwijl hij wist dat hiermee hun gezondheid zou worden benadeeld. Daarmee kan ook feit 6 wettig en overtuigend worden bewezen, aldus de officier van justitie.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman vindt primair dat verdachte moet worden vrijgesproken van alle feiten die aan hem ten laste zijn gelegd. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Bij feit 1 geldt dat aangeefster [slachtoffer 1] over haar aangifte beschikte nadat zij aangifte had gedaan en dat zij die heeft gelezen ter voorbereiding van het verhoor bij de rechter-commissaris. Dat zij consistent heeft verklaard, zegt dus niet veel over de betrouwbaarheid van haar verklaringen. Bovendien heeft zij de gebeurtenissen later ingekleurd, omdat zij er aanvankelijk niet zeker van was of de handelingen van verdachte bij de behandeling hoorden of niet. Er moet daarom voorzichtig met haar verklaringen worden omgegaan.
De getuigenverklaringen kunnen niet voor het bewijs worden gebruikt, omdat de getuigen geen emoties bij [slachtoffer 1] hebben waargenomen. De verklaring van de reïncarnatietherapeut, waar de officier van justitie naar verwijst, vermeldt dat bij [slachtoffer 1] sprake was van een ‘leegte van binnen’. Dat is echter niet iets wat de therapeut zelf kan waarnemen; [slachtoffer 1] moet dit dan ook verbaal aan haar hebben overgebracht. Daarmee betreft het een verklaring uit dezelfde bron.
Voor feit 2 geldt dat de verklaring van aangeefster [slachtoffer 2] niet betrouwbaar is, omdat zij inconsistent heeft verklaard over de manier waarop verdachte haar aanraakte. Zij zegt eerst dat hij haar vulva aanraakte, later zegt zij dat hij haar aanraakte op het schaambot, vlak boven haar schaamhaar. Daarnaast is er geen
disclosuregetuige. Er is geen sprake van een voltooid delict, maar ook niet van een poging. Verdachte heeft zelf immers verklaard dat hij alleen ging laten zien wat hij bij het schaambot zou kunnen doen, zonder [slachtoffer 2] daarbij aan te raken. Dat maakt dat er geen sprake is van een begin van uitvoering van enig strafbaar feit.
Voor feit 3 geldt dat aangeefster [slachtoffer 3] wisselend heeft verklaard over onder meer de positie van verdachte ten opzichte van haar toen hij met zijn hand in haar onderbroek ging en waar hij haar precies aanraakte. Er moet daarom voorzichtig met haar verklaring worden omgegaan. Haar verklaring is niet zonder meer redengevend voor een bewezenverklaring. Ten aanzien van dit feit is er wel een getuige, de broer van [slachtoffer 3] , die emoties bij [slachtoffer 3] heeft waargenomen, maar de broer verklaart niet over de feitelijke handelingen die verdachte bij [slachtoffer 3] zou hebben verricht.
Ten aanzien van feit 5 wordt betoogd dat de aangifte van [slachtoffer 5] niet betrouwbaar is, omdat zij op essentiële punten wisselend heeft verklaard. Het gaat daarbij met name over de vraag of zij zelf haar bh heeft uitgedaan en of verdachte tussen haar schaamlippen is geweest.
Voor de feiten 1 tot en met 5 geldt daarnaast dat de handelingen niet als ontuchtige handelingen zijn aan te merken. De handelingen van verdachte zijn verricht in het kader van de behandeling waar hij op dat moment mee bezig was. Verdachte heeft verklaard dat er geen seksuele handelingen zijn verricht (hij heeft nimmer aan tepels getrokken of de clitoris gemasseerd), maar dat hij in de lies heeft gemasseerd en het schaambot en borstbeen heeft gemasseerd, gepalpeerd en/of gefrictioneerd middels de zogeheten methode Meyer. Dat sommige aangeefsters (met name bij de feiten 4 en 5) het gevoel hadden dat hij aan hun clitoris zat, kan mogelijk worden verklaard doordat er een bandje vanaf het schaambot naar de clitoris loopt. Wanneer dat bandje beweegt, zou volgens verdachte mogelijk het gevoel kunnen zijn ontstaan dat de clitoris wordt aangeraakt, terwijl dat in werkelijkheid niet gebeurt.
Ten aanzien van de feiten 1 tot en met 3 geldt voorts dat geen gebruik kan worden gemaakt van schakelbewijs. Er is geen sprake van een modus operandi die voldoende specifiek onderscheid maakt tussen een normale behandeling en een behandeling die zou zijn uitgemond in ontucht.
Subsidiair dient verdachte te worden vrijgesproken van de in feiten 1 tot en met 5 primair ten laste gelegde aanranding, omdat geen sprake is geweest van dwang. Er zijn geen omstandigheden waaruit dwang blijkt en aangeefsters kregen uitdrukkelijk de ruimte om het te zeggen als zij niet gediend waren van bepaalde handelingen, waardoor verdachte de aangeefsters niet tot het ondergaan van deze handelingen heeft gedwongen.
Voor feit 6 geldt dat dit feit bewezen kan worden geacht als één van de andere feiten kan worden bewezen, aldus de raadsman.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Inleiding
De rechtbank stelt voorop dat zedenzaken zich doorgaans kenmerken door de omstandigheid dat er slechts twee personen aanwezig zijn geweest bij hetgeen ten laste is gelegd, te weten het vermeende slachtoffer en de vermeende dader. Ook in deze zaak is dat het geval bij alle aangeefsters.
Op grond van het bepaalde in artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) kan het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, door de rechtbank niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Voor een bewezenverklaring dient sprake te zijn van steunbewijs, afkomstig van een andere bron dan het vermeende slachtoffer. In zedenzaken kan een geringe mate van steunbewijs in combinatie met betrouwbare verklaringen van het slachtoffer voldoende wettig bewijs opleveren. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan een getuige die een verklaring heeft afgelegd over de waargenomen emotionele toestand bij een aangeefster kort na het feit.
Een bijzondere vorm van steunbewijs vormt het zogeheten schakelbewijs. Dat is een bewijsconstructie waarbij voor de bewezenverklaring gebruik wordt gemaakt van aan andere, soortgelijke feiten ten grondslag liggende bewijsmiddelen als steunbewijs. Daarbij moet het gaan om bewijsmateriaal ten aanzien van die andere feiten dat op essentiële punten belangrijke overeenkomsten of kenmerkende gelijkenissen vertoont met het bewijsmateriaal van het te bewijzen feit en dat duidt op een herkenbaar en gelijksoortig patroon in de handelingen van de verdachte (Hoge Raad 12 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3118).
De rechtbank zal hierna ingaan op de afzonderlijk ten laste gelegde feiten.
Zij zal verdachte vrijspreken van hetgeen onder feit 2 ten laste is gelegd en hier als eerste op ingaan.
Daarna zal de rechtbank voor de overige zedenfeiten telkens de verklaringen van de aangeefster in kwestie bespreken en geeft zij een oordeel over de betrouwbaarheid van de verklaringen. De rechtbank neemt daarbij in beginsel de aangifte als uitgangspunt, en waar nodig zal zij zich ook uitlaten over eventuele verschillen met het informatief gesprek en/of de verklaring bij de rechter-commissaris. Aandacht zal worden besteed aan de vraag of de verklaringen gedetailleerd en specifiek zijn, authentiek overkomen en of deze consistent zijn. Daarnaast zal de rechtbank zich telkens uitlaten over de aanwezigheid van direct steunbewijs. De rechtbank zal eindigen met het bespreken van feit 1, omdat dit het enige feit is waarbij zij tot het oordeel komt dat er geen direct steunbewijs in het dossier van die specifieke zaak aanwezig is. Bij het bespreken van feit 1 zal daarom ook het schakelbewijs aan de orde komen.
Daarna zal de rechtbank de vraag beantwoorden of de vastgestelde handelingen een ontuchtig karakter hebben en of de aangeefsters zijn gedwongen deze handelingen te dulden.
Tot slot zal de rechtbank zich uitlaten over het ten laste gelegde feit 6, het bij het verrichten van handelingen in de individuele gezondheidszorg buiten noodzaak benadelen van de gezondheid van een ander.
4.3.2
Vaststaande feiten
Verdachte was ten tijde van de ten laste gelegde feiten werkzaam als fysiotherapeut en manueel therapeut in - onder meer - een praktijkruimte in [plaats] . Hij stond als fysiotherapeut ingeschreven in het BIG-register voor beroepen in de individuele gezondheidszorg. Alle aangeefsters stonden als patiënt bij verdachte onder behandeling.
4.3.3
Vrijspraak van het onder 2 ten laste gelegde
Aangeefster [slachtoffer 2] heeft verklaard dat zij meerdere afspraken bij verdachte heeft gehad voor een behandeling. Op de derde afspraak vroeg hij of zij haar schaambot weleens had gemasseerd of had laten masseren. [slachtoffer 2] zei dat ze dat nog nooit had gedaan. Verdachte zei toen dat het niks seksueels was en dat hij niks ging doen, maar hij reikte met zijn hand naar haar schaambot. Hij raakte daarbij haar schaamstreek bijna aan, hij zat er op een millimeter van af. [slachtoffer 2] heeft toen uit reflex zijn hand weggeslagen. [slachtoffer 2] sloeg dicht, maar zei wel dat zij het niet fijn vond. Verdachte reageerde hierop door te zeggen dat het goed was dat zij het aangaf.
Hoewel in het informatief gesprek wordt gesproken over een aanraking bij de vulva, en vervolgens over een aanraking van het schaambot, net op de schaamhaargrens, gaat de rechtbank uit van de aangifte waarin staat dat verdachte haar bijna (op een millimeter na) aanraakte. De rechtbank is daarom, met de officier van justitie en de raadsman, van oordeel dat reeds hierom niet vastgesteld kan worden dat sprake is geweest van een voltooide aanranding.
Ten aanzien van de vraag of sprake is geweest van een poging tot aanranding dan wel (een poging tot) het plegen van ontucht, overweegt de rechtbank als volgt. [slachtoffer 2] heeft niet alleen verklaard over opmerkingen van verdachte over het masseren van haar schaambot, en over het reiken naar en bijna aanraken van haar schaambot, maar ook dat verdachte haar been over zijn been legde, en dat haar bh tijdens de behandeling uit was en gedurende de gehele behandeling uit bleef. De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of dit gedrag van verdachte ontuchtig is of ontuchtig bedoeld was. Voorop staat dat de gedragingen van verdachte hebben plaatsgevonden in de context van een manueel- of fysiotherapeutische behandeling. Algemeen geldt dat de behandelingen die verdachte beroepsmatig uitvoert nu eenmaal met zich kunnen brengen dat een patiënt op gevoelige, intieme plekken van het lichaam - zoals de lies - moet worden aangeraakt. Bijkomende omstandigheden kunnen echter tot het oordeel leiden dat het handelen van verdachte als ontuchtig moet worden aangemerkt. In het geval van [slachtoffer 2] stelt de rechtbank vast dat het uitdoen en uithouden van de bh niet noodzakelijk was voor haar behandeling. Dat is kwalijk. Bovendien lijken de vragen die verdachte aan [slachtoffer 2] stelde over het masseren van het schaambot ongepast. De rechtbank vindt de gevoelens die [slachtoffer 2] na de behandeling heeft ervaren dan ook zeer invoelbaar. De rechtbank is echter van oordeel dat één en ander, gecombineerd met een hand die zich volgens [slachtoffer 2] slechts
richtingde schaamstreek bewoog en die voortijdig werd weggeslagen, onvoldoende is om tot een bewezenverklaring van een poging tot aanranding dan wel (een poging tot) ontucht te kunnen komen. Hierbij wordt, onder verwijzing naar dat wat hiervoor is overwogen ten aanzien van beroepsmatige handelingen op intieme plekken van het lichaam, in aanmerking genomen dat verdachte mogelijk wel degelijk voornemens was een beroepsmatige en niet ontuchtige handeling te verrichten. Verdachte zal daarom van feit 2 worden vrijgesproken.
4.3.4
Het oordeel over het onder 3, 4, 5 en 1 ten laste gelegde
4.3.4.1 De betrouwbaarheid van de verklaringen en steunbewijs met betrekking tot het onder 3 ten laste gelegde
Aangeefster [slachtoffer 3] heeft in haar aangifte van 7 oktober 2022 verklaard dat zij al vijftien jaar bij verdachte komt voor behandelingen, soms met tussenpozen. Tijdens de afspraak van 15 juli 2022 ging hij uitgebreid in op het feit dat het uit was met haar vriend. Op 25 juli 2022 had zij weer een afspraak met hem. Die afspraak was aan het einde van de middag, omdat hij dan wat langer de tijd had. Hij kraakte haar nek en daar werd zij altijd best lang duizelig van, hetgeen ook op die dag het geval was. [slachtoffer 3] ging vervolgens op de massagetafel liggen. Verdachte vroeg ook of haar bh-bandje los kon. Dat vond [slachtoffer 3] raar, maar zij kende hem al vijftien jaar en vertrouwde hem. Haar bh ging steeds meer omhoog en kwam in haar nek. [slachtoffer 3] moest een aantal keer van haar buik naar haar rug draaien. Op een gegeven moment zei verdachte dat hij haar voorkant ging masseren en dat zij in het kader van
me toomaar moest aangeven wat zij fijn vond. Na eerst haar schouder te hebben gemasseerd, ging verdachte [slachtoffer 3] masseren bij haar liezen en borsten. Hij wisselde steeds van haar lies naar haar borsten. Hij maakte veegbewegingen bij haar borsten. Verdachte vroeg hoe het voelde en of [slachtoffer 3] het fijn vond. Plotseling deed hij zijn hand in haar onderbroek. Zij bevroor toen. Hij ging er steeds dieper in en hij maakte vegende bewegingen bij haar vagina. Hij zat ook tussen haar binnenste schaamlippen. Hij vroeg weer hoe het voelde, waarop [slachtoffer 3] zei dat het niet nodig was. Hij vroeg haar of zij het zeker wist, omdat het heel ontspannend kon zijn. Toen [slachtoffer 3] opnieuw zei dat het niet nodig was, stopte verdachte, maar hij ging wel door met de behandeling. Hij ging weer langs haar borsten vegen en in haar lies prikken en vervolgens nogmaals met zijn hand in haar onderbroek. Hij ging er toen nog dieper tussen. [slachtoffer 3] zei weer dat het echt niet nodig was. Verdachte stopte niet meteen, hij ging eerst nog een beetje wrijven voordat hij klaar was.
De rechtbank vindt de verklaring van [slachtoffer 3] gedetailleerd, specifiek en authentiek. Weliswaar bevat haar aangifte enkele inconsistenties ten opzichte van het informatief gesprek en de verklaring bij de rechter-commissaris, maar dit zijn geen inconsistenties die zien op de essentiële aspecten van haar verklaring. Deze zien bijvoorbeeld op de hand waarmee verdachte de handelingen zou hebben verricht. In elke verklaring komt echter terug dat verdachte haar in de borststreek en schaamstreek heeft betast. De rechtbank acht de verklaring van [slachtoffer 3] dan ook betrouwbaar.
De rechtbank is daarnaast van oordeel dat de verklaring van aangeefster voldoende steun vindt in de getuigenverklaring van haar broer [naam 1] . Hij is de eerste die aangeefster gesproken heeft net na het incident. Anders dan de raadsman, is de rechtbank van oordeel dat deze getuige wel degelijk heeft verklaard over de toedracht van het incident, aangezien hij heeft verklaard dat aangeefster als eerste tegen hem zei: ‘Ik kom bij [verdachte] vandaan en hij heeft mij gevingerd.’ Ze vertelde vervolgens dat hij richting haar schaamstreek ging, dat ze zei dat ze dat niet nodig vond, maar dat hij toch verder ging. Ze vertelde dat ze bevroor. Daarnaast heeft deze getuige hevige emoties waargenomen bij aangeefster. Hij verklaart dat hij aan haar stem kon horen dat er iets ernstigs was gebeurd. Haar stemgebruik was intens, ontstemd. De getuige herkende haar huilstem uit duizenden. Dat gebeurt weinig en is een stem die hij hoort als zij echt geraakt is. Op basis van het voorgaande vindt de rechtbank dat de getuigenverklaring voldoende steunbewijs oplevert om uit te gaan van de feitelijke toedracht, zoals geschetst door aangeefster.
4.3.4.2 De betrouwbaarheid van de verklaringen en steunbewijs met betrekking tot het onder 4 ten laste gelegde
Aangeefster [slachtoffer 4] heeft in haar aangifte van 7 december 2022 verklaard over een incident op 27 september 2022. Zij kende verdachte toen ongeveer een half jaar. Hij had haar drie keer behandeld voor klachten aan haar schouders en nek. De eerste keer zei hij tegen haar dat zij het moest zeggen als zij iets niet wilde, omdat hij geen
me tootoestanden wilde. Dat gaf haar extra vertrouwen. In september 2022 vertelde zij hem dat zij ook last van haar been had. Verdachte zei dat hij daar wel iets mee kon, maar dat hij dan wel in haar lies moest zijn. Hij zei tegen haar dat zij haar sexy lingerie aan moest doen. [slachtoffer 4] beschouwde dat als een grapje en zocht er niets achter. Zij had op 27 september 2022 een afspraak in [plaats] . Hij kraakte eerst haar nek en schouders. Vervolgens moest zij op haar rug op de behandeltafel gaan liggen. Hij zei dat het handig zou zijn als haar onderbroek iets aan de kant ging. Hij begon toen met het masseren van haar been. Tijdens het masseren raakte hij vluchtig haar schaamlippen aan, onder haar onderbroek. [slachtoffer 4] verstijfde toen al, maar zij dacht dat het per ongeluk ging. Het gebeurde echter nog een paar keer. Op een gegeven moment ging de telefoon en hij zei: ‘Je bent
saved by the bell.’ Na het telefoongesprek ging hij verder en maakte hij bewegingen alsof hij haar aan het bevredigen was boven haar schaamhaar. Aangeefster zei: ‘Hier mag je mee stoppen.’ Verdachte zei ‘sorry’ en stopte toen, maar ging toen nog wel over haar borsten wrijven. Zij had haar bh toen niet aan. Toen de behandeling klaar was zei hij: ‘Misschien ben je één van de weinige mensen die dit gefriemel aan je lichaam niet lekker vinden.’ [slachtoffer 4] maakte hieruit op dat hij dus wel doorhad dat zij het niet fijn vond. Aangeefster verklaart dat zij overstuur en in de war was nadat zij was weggegaan.
De rechtbank vindt de verklaring van [slachtoffer 4] gedetailleerd, specifiek en authentiek. Er is geen sprake van inconsistenties op essentiële punten van haar verklaring. Weliswaar lijkt het in haar verklaring bij de rechter-commissaris eerst alsof haar schaamlippen slechts één keer zijn aangeraakt, maar nadat haar hierover een vraag werd gesteld, verklaart zij dat zij niet meer dacht dat het per ongeluk ging nadat hij de schaamlippen vaker aanraakte. Daarnaast heeft zij zowel in de aangifte als bij de rechter-commissaris verklaard over het wrijven over de borsten. [slachtoffer 4] verklaart op essentiële punten dus consistent. De rechtbank beschouwt haar verklaring dan ook als een betrouwbare verklaring.
De verklaring van [slachtoffer 4] wordt daarnaast ondersteund door de verklaring van haar vriendin [naam 2] . [naam 2] heeft hierover het volgende verklaard. [slachtoffer 4] heeft direct na haar bezoek aan verdachte met [naam 2] gebeld. [slachtoffer 4] vertelde haar dat zij zojuist bij de manueel therapeut was geweest. Tijdens de massage raakte hij haar aan bij haar edele delen, waar hij niet wezen moest. Het leek erop alsof hij haar aan het bevredigen was. Ze bevroor op dat moment. Het kostte haar tijd om te kunnen reageren, maar [slachtoffer 4] heeft toen wel tegen hem gezegd dat hij moest stoppen. Dat deed hij wel, maar daarna ging hij nog aan haar borsten zitten. [naam 2] verklaarde voorts dat de stem van [slachtoffer 4] trilde terwijl zij het vertelde.
Gelet op de verklaring van deze
disclosuregetuige vindt de rechtbank dat er voldoende steunbewijs in het dossier aanwezig is om uit te gaan van de feitelijke toedracht, zoals geschetst door aangeefster.
De verdediging heeft aangevoerd dat er een bandje van het schaambot naar de clitoris loopt en dat dit mogelijk zou kunnen verklaren dat aangeefster, toen verdachte dit bandje op het schaambot stimuleerde, heeft ervaren dat haar clitoris werd aangeraakt. De verdediging heeft stukken overgelegd waaruit dit volgens haar zou kunnen blijken. De rechtbank is echter van oordeel dat uit de overgelegde stukken geenszins kan worden afgeleid dat het stimuleren van het betreffende bandje ter hoogte van het schaambot ertoe kan leiden dat het voor de persoon in kwestie voelt alsof een andere plek, te weten de clitoris, wordt aangeraakt met de vingers.
4.3.4.3 De betrouwbaarheid van de verklaringen en steunbewijs met betrekking tot het onder 5 ten laste gelegde
Aangeefster [slachtoffer 5] heeft op 12 april 2023 aangifte gedaan van een incident op 20 september 2022. [slachtoffer 5] verklaart dat zij meerdere behandelingen bij verdachte had ondergaan en dat die goed hadden geholpen. Tijdens die behandelingen bleven haar onderbroek en bh aan. Op 20 september 2022 had [slachtoffer 5] een afspraak voor een ontspanningsmassage. Tijdens de ontspanningsmassage moest haar bh uit. [slachtoffer 5] had daar geen prettig gevoel bij, maar zij vertrouwde op de professionaliteit van verdachte. De massage begon in haar liezen. Het viel [slachtoffer 5] op dat verdachte regelmatig aan haar vroeg hoe iets voelde. [slachtoffer 5] wist niet hoe zij hierop moest antwoorden, ook omdat hij het zo vaak vroeg. [slachtoffer 5] voelde vrij snel daarna dat verdachte met zijn hand onder haar ondergoed ging, naar haar vaginastreek. Zij schrok hier erg van, kon het niet geloven en dacht: ‘Zit hij nou echt bij mijn vagina?’ Zij voelde dat hij met zijn vingers rondjes begon te draaien bij haar schaamlippen. Hij zat tussen haar schaamlippen. Zij voelde als lichamelijke reacties dat zij verstijfde en dat haar keel dichtsloeg. [slachtoffer 5] zei tegen hem dat ‘zij die plek niet wilde’. Hij reageerde met: ‘Oh sorry, daar was ik helemaal niet van bewust.’ Hij haalde toen zijn hand weg. Hij ging verder met de massage, begon haar buik te masseren en begon toen rondjes te draaien op haar borsten. Hij ging al draaiend van de ene borst naar de andere. Vrij snel bemerkte [slachtoffer 5] dat hij weer met zijn hand in haar onderbroek ging en op dezelfde plek bij haar vagina rondjes ging draaien. Dit was tussen haar schaamlippen, net boven haar clitoris. [slachtoffer 5] heeft toen weer gezegd dat zij het niet wilde en toen stopte hij. Verder heeft verdachte ook nog een aantal opmerkingen gemaakt, namelijk dat hij sinds het
me too-verhaal heel erg moet opletten en dat vrouwen overal over doordenken en overal een punt van maken. Hij heeft ook gezegd dat [slachtoffer 5] zeker van de ‘wilde feestjes’ was vanwege haar beroep als stewardess.
De rechtbank vindt de verklaring van [slachtoffer 5] gedetailleerd, specifiek en authentiek. Hoewel er enige inconsistenties in haar verklaringen lijken te zitten, zien deze inconsistenties (zoals over de manier waarop haar bh is uit gegaan) niet op essentiële aspecten van haar verklaring. De rechtbank acht de verklaring van aangeefster dan ook betrouwbaar.
Daarnaast wordt de verklaring van [slachtoffer 5] ondersteund door de schriftelijke verklaring van therapeute [naam 3] . De therapeute schrijft dat de eerste behandeling van [slachtoffer 5] bij haar plaatsvond op 28 oktober 2022. Tijdens die behandeling uitte [slachtoffer 5] zich zeer emotioneel en vertelde zij over de ongewenste aanrakingen door verdachte. [slachtoffer 5] vertelde de therapeute onder meer dat verdachte twee keer met zijn hand in haar onderbroek is geweest en dat hij pas stopte nadat zij voor de tweede keer aangaf dat zij het niet wilde. Ook masseerde hij haar borsten.
De rechtbank vindt dat de verklaring van de therapeut voldoende steunbewijs oplevert om uit te gaan van de feitelijke toedracht, zoals geschetst door aangeefster.
Ook ten aanzien van [slachtoffer 5] heeft de verdediging de suggestie gedaan dat het bandje tussen schaambot en clitoris mogelijk kan verklaren dat [slachtoffer 5] een gevoel heeft ervaren dat haar clitoris is aangeraakt terwijl dit in werkelijkheid niet is gebeurd. De rechtbank verwerpt dit verweer en verwijst naar de motivering opgenomen onder 4.3.4.2 van dit vonnis.
4.3.4.4 De betrouwbaarheid van de verklaringen en steunbewijs met betrekking tot het onder 1 ten laste gelegde
Aangeefster [slachtoffer 1] heeft op 1 februari 2021 verklaard dat zij twee behandelingen bij verdachte heeft gehad. Tijdens de eerste behandeling, op 6 november 2020, kraakte hij haar nek en moest zij erg huilen, omdat er veel emoties loskwamen. Zij moest op de behandeltafel liggen en haar bh was uit. Verdachte vroeg of zij zich weleens liet masseren en hij zei dat zij zich lekker moest laten verwennen door een man. Dat vond zij een mannenopmerking. Die keer masseerde hij haar op een nette manier. Haar tweede afspraak met verdachte was op 13 november 2020. Tijdens die afspraak zei verdachte dat hij haar ook kon masseren met olie en dat hij dat niet bij iedereen doet. Hij zei ook weer: ‘Je moet effe lekker verwend worden.’ Ook zei hij dat hij een oudere vrouw had in de praktijk die een erotisch verzorger had. [slachtoffer 1] werd weer gekraakt. Deze keer moest zij niet huilen, maar de energie steeg wel naar haar hoofd en zij was daarna niet scherp. Ze moest vervolgens gaan liggen en toen begon het masseren direct. Haar bh was op dat moment uit. Hij begon bij haar schouders en armen en zei: ‘Jij geeft je grenzen aan he?’ Vervolgens maakte hij een rondje over haar beide borsten en buik, met zijn beide handen. Hij mixte dingen die wel oké waren met dingen die niet oké waren. Hij ging vervolgens onder haar onderbroek tot op haar schaambeen, net boven haar clitoris. [slachtoffer 1] verkrampte, waarop verdachte weer naar haar buik ging. Zij zei tegen hem dat ‘zij ervan uitging dat hij het goed bedoelde’. Vervolgens masseerde hij haar beide borsten en begon hij aan haar tepels te trekken. Dat deed hij twee of drie keer. Dat vond zij niet leuk en dat heeft zij toen ook gezegd. Hij zei dat hij dat dan niet zou doen, maar hij maakte nog wel een rondje bij haar borsten met zijn beide handen. Na afloop zei hij dat hij gewoon nieuwsgierig was en dat het niet professioneel was.
De rechtbank vindt de verklaring van [slachtoffer 1] gedetailleerd, specifiek en authentiek. Hoewel haar verklaringen enkele inconsistenties bevatten (met name over de manier waarop de bh is uit gegaan), vindt de rechtbank niet dat [slachtoffer 1] op essentiële punten inconsistent heeft verklaard. Ook in haar aangifte heeft zij verklaard over betasting in de schaamstreek en niet enkel in de liezen. Zij heeft immers verklaard dat hij haar onder haar onderbroek, net boven haar clitoris, aanraakte.
[slachtoffer 1] heeft eerst op 22 januari 2021 een informatief gesprek gevoerd met de politie en tien dagen later, op 1 februari 2021, aangifte gedaan. Dat [slachtoffer 1] haar aangifte heeft doorgelezen voordat zij op 6 december 2023 bij de rechter-commissaris een verklaring heeft afgelegd, doet niet af aan de betrouwbaarheid van haar verklaringen, omdat alle drie de verklaringen grotendeels, en in elk geval op essentiële punten, overeenkomen. Het enkele feit dat [slachtoffer 1] zich pas later realiseerde dat zij was misbruikt, raakt niet aan de betrouwbaarheid van haar verklaring. Gelet op al het bovenstaande acht de rechtbank haar verklaring dan ook betrouwbaar.
Naar het oordeel van de rechtbank kunnen de getuigenverklaringen die zich in het dossier bevinden niet worden gebruikt als steunbewijs. De door de officier van justitie aangehaalde therapeute [naam 4] heeft weliswaar een schriftelijke verklaring afgelegd waarin zij weergeeft wat [slachtoffer 1] aan haar over de toedracht heeft verteld, maar de rechtbank vindt dat hieruit onvoldoende blijkt wat deze therapeute zelf heeft waargenomen over de emotionele toestand van [slachtoffer 1] . [naam 4] heeft onder meer opgeschreven dat [slachtoffer 1] ‘leegte van binnen’ voelde en ontdaan was, maar het is de rechtbank niet duidelijk geworden of zij dit zelf heeft waargenomen dan wel op basis waarvan zij tot die conclusie is gekomen. De rechtbank kan niet uitsluiten dat [slachtoffer 1] enkel verbaal haar gevoelens op [naam 4] heeft overgebracht. Juridisch gezien is deze verklaring dan ook onvoldoende voor het gebruik als steunbewijs.
Zoals hiervoor onder 4.3.1 weergegeven, kan steunbewijs mogelijk ook worden gevonden in de andere feiten die aan een verdachte ten laste zijn gelegd, te weten zogenoemd ‘schakelbewijs’. De rechtbank zal hierna ingaan op de vraag of schakelbewijs ook voor dit feit kan worden toegepast.
De rechtbank ziet in het bewijsmateriaal ten aanzien van de feiten 1, 3, 4 en 5 belangrijke overeenkomsten die duiden op een gelijksoortig patroon, een zogeheten modus operandi, van verdachte. De rechtbank weegt hierbij de volgende omstandigheden mee.
  • Alle aangeefsters waren patiënt van verdachte in zijn hoedanigheid van fysiotherapeut dan wel manueel therapeut.
  • Alle aangeefsters hadden een afspraak in [plaats] , op een locatie waar verdachte als enige therapeut werkzaam is en alleen met zijn patiënt in het pand aanwezig was.
  • Verdachte besprak persoonlijke, vaak intieme, zaken met de meeste aangeefsters.
  • Verdachte maakte bij elke aangeefster ongepaste, en ook seksueel getinte opmerkingen, bijvoorbeeld over het lekker verwend worden door een man (in het geval van [slachtoffer 1] ), het aantrekken van sexy lingerie (in het geval van [slachtoffer 4] ) en het bekend zijn met wilde feestjes (in het geval van [slachtoffer 5] ).
  • Bij iedere aangeefster maakte verdachte opmerkingen over dat zij zelf hun grenzen moesten aangeven. Bij [slachtoffer 3] , [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] verwees verdachte daarbij expliciet naar de
  • Meerdere aangeefsters werden door verdachte gekraakt en waren daar vervolgens dizzy, of in elk geval niet scherp, van.
  • Alle aangeefsters lagen op hun rug en met ontblote borsten (of in het geval van [slachtoffer 3] met grotendeels ontblote borsten) op de behandeltafel.
  • De vermeende seksuele handelingen komen in grote lijnen overeen, namelijk het betasten van de schaamstreek, al dan niet tussen de schaamlippen, en de borsten van de aangeefsters.
  • De vermeende seksuele handelingen werden afgewisseld met handelingen die wel bij de behandeling pasten. Sommige aangeefsters verklaren dit expliciet, terwijl dit uit de overige verklaringen kan worden afgeleid.
  • Verdachte vraagt (opvallend) vaak of de aangeefsters het fijn vinden en/of hoe iets voelt.
  • Verdachte stopt niet direct met de handelingen wanneer de aangeefsters laten merken dat zij het niet willen, of gaat vervolgens verder met een andere vermeende seksuele handeling. Zo verwijdert hij bij meerdere aangeefsters zijn hand uit de schaamstreek, om vervolgens de borsten te betasten. Soms gaat hij vervolgens weer terug richting de schaamstreek.
De rechtbank vindt al deze omstandigheden in onderlinge samenhang bezien voldoende om tot het oordeel te komen dat sprake is van een herkenbaar en gelijksoortig gedragspatroon bij verdachte. Zij zal daarom de bewijsmiddelen ten aanzien van de feiten 3, 4 en 5 als schakelbewijs gebruiken, als steunbewijs voor feit 1. Ten overvloede merkt de rechtbank nog op dat ook ten aanzien van elk van de feiten 3, 4 en 5 de bewijsmiddelen in de overige zaken kunnen worden gebruikt als schakelbewijs. Nu echter ten aanzien van die feiten al voldoende steunbewijs in het dossier aanwezig is, zal de rechtbank het schakelbewijs daar niet opnemen.
4.3.4.5 Ontuchtige handelingen en dwang
De rechtbank stelt voorop dat zij ter zitting heeft besproken hoe de tenlastelegging gelezen moet worden. De officier van justitie heeft aangegeven dat alle handelingen die vermeld staan achter de woorden ‘plotseling en/of onverhoeds en/of onvoorzien en/of tegen de wil’, moeten worden gezien als onverhoedse handelingen die bijdragen aan het aspect dwang.
De rechtbank begrijpt de tenlastelegging aldus dat, in het kader van de verdenking van ontuchtige handelingen, omstandigheden naar voren zijn gebracht die enerzijds zien op de afhankelijkheidsrelatie tussen verdachte en aangeefsters en anderzijds op het plotseling/onverhoeds/onvoorzien/tegen de wil handelen van verdachte.
De rechtbank vindt dat het uitdoen van de bh dan wel het vragen de bh uit te doen, geen onverhoedse handeling is, maar wel een handeling betreft die de afhankelijkheidsrelatie tussen verdachte en de aangeefster versterkt. De aangeefsters liggen dan immers met ontblote borsten op de behandeltafel en dat vergroot hun kwetsbaarheid. Meerdere aangeefsters verklaren ook dat zij het uitdoen en vooral het uitlaten van de bh niet prettig vonden, maar dat zij het toelieten, omdat zij op de professionaliteit van verdachte vertrouwden.
De rechtbank heeft hierboven besproken dat zij ten aanzien van de feiten 1, 3, 4 en 5 uitgaat van de verklaringen van de aangeefsters. Het betasten van de schaamstreek en borsten waarover zij verklaren, merkt de rechtbank aan als ontuchtige handelingen waarop verdachte ook opzet had. Op geen enkele wijze is de rechtbank gebleken dat die door aangeefsters beschreven wijze van betasten van de borsten en de schaamstreek/schaamlippen deel uitmaakt van een manueel- of fysiotherapeutische behandeling van de klachten van de aangeefsters. De rechtbank weegt daarbij de context mee, waarin verdachte ook ongepaste opmerkingen maakte jegens de aangeefsters en hen (blijvend) met ontblote borsten op de behandeltafel heeft laten liggen, in een deel van de gevallen nota bene nadat de Commissie van Toezicht Fysiotherapie (hierna: de Commissie) op 6 juli 2021 op klacht van [slachtoffer 1] had geoordeeld dat hij hiermee haar lichamelijke integriteit had geschonden en hem een waarschuwing had gegeven. Gelet op de aard van de handelingen en de context waarbinnen de handelingen plaatsvonden, kan niet worden gesproken van het per ongeluk aanraken van borsten en/of schaamstreek en kan evenmin worden gesteld dat de in de tenlastelegging genoemde handelingen onderdeel waren van de – overigens niet erkende – methode Meyer.
De raadsman heeft het voorwaardelijk verzoek gedaan om een deskundige zoals W.J. den Hengst te horen over de methode Meyer. De rechtbank wijst dit verzoek af, omdat zij het horen van een deskundige over de methode Meyer niet noodzakelijk acht. De rechtbank weegt daarbij mee dat niet valt in te zien hoe het aanraken van en tussen de schaamlippen, het masseren van de borsten en het trekken aan tepels onderdeel zou kunnen uitmaken van welke manueel- of fysiotherapeutische (massage)behandeling dan ook, zodat geen aanleiding bestaat nadere informatie over de methode Meyer in te winnen. Ten aanzien van het bandje dat vanaf het schaambot naar de clitoris loopt, heeft de rechtbank bij de feiten 4 en 5 al overwogen dat zij dit geen aannemelijk scenario acht.
Ten aanzien van de dwang geldt dat geen sprake is geweest van het dwingen van de aangeefsters de ontuchtige handelingen te ondergaan door geweld of bedreiging met geweld. De rechtbank vindt echter wel dat sprake is van dwang door feitelijkheden.
In de eerste plaats gaat het dan om het onverhoedse karakter van de ontuchtige handelingen en van de ongepaste opmerkingen die verdachte maakte. Daarbij is relevant dat verdachte de ontuchtige handelingen afwisselde met niet-ontuchtige handelingen. De aangeefsters gingen uit van de professionaliteit van verdachte en waren soms nog duizelig, althans niet scherp, van het kraken door verdachte. Zij hoefden er hoe dan ook in geen enkel geval rekening mee te houden dat verdachte ontuchtige handelingen zou plegen.
In de tweede plaats gaat het om de afhankelijkheidssituatie waarin aangeefsters verkeerden en het overwicht dat verdachte op hen had. Die afhankelijkheidsrelatie is gelegen in de behandelaar-patiënt relatie, het feit dat verdachte een grote man is (waarover aangeefsters ook verklaren), dat de handelingen plaatsvonden terwijl verdachte stond en aangeefsters op hun rug lagen en dat de borsten van aangeefsters (grotendeels) ontbloot waren.
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat telkens sprake is geweest van feitelijkheden waardoor verdachte de aangeefsters heeft gedwongen tot het dulden van de ontuchtige handelingen. Daarmee kan ten aanzien van de feiten 1, 3, 4 en 5 de primair ten laste gelegde aanranding worden bewezen.
4.3.4.6 Het oordeel over het onder 6 ten laste gelegde
Hierboven heeft de rechtbank overwogen dat zij ten aanzien van de feiten 1, 3, 4 en 5 bewezen acht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan aanranding van de slachtoffers. De rechtbank vindt dat verdachte zich daarmee ook schuldig heeft gemaakt aan feit 6, door bij het verrichten van behandelingen op het gebied van de individuele gezondheidszorg buiten noodzaak benadeling van de psychische/geestelijke gezondheid van aangeefsters te veroorzaken, terwijl hij dat wist of ernstige reden had om dat te vermoeden. Onder het geven van behandelingen valt al het doen en laten van de zorgverlener. De ontuchtige handelingen zijn gepleegd tijdens een manueel- of fysiotherapeutische (massage)behandeling. De rechtbank is daarom van oordeel dat de ontuchtige handelingen binnen de reikwijdte van artikel 96 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (hierna: Wet BIG) vallen. Voor de benadeling van de gezondheid geldt dat hieronder ook de psychische gezondheid valt. Uit de verklaringen van de verschillende aangeefsters blijkt dat zij allemaal psychische schade hebben opgelopen als gevolg van de ontuchtige handelingen van verdachte. Verdachte had tenminste ernstige reden om te vermoeden dat dit nadeel het gevolg zou zijn van zijn handelen. Dat het plegen van ontuchtige handelingen door een behandelaar bij een patiënt leidt tot psychische en/of geestelijke schade is tenminste uiterst voorzienbaar. Het feit is daarmee wettig en overtuigend bewezen met uitzondering van dat deel dat ziet op aangeefster [slachtoffer 2] omdat verdachte van feit 2 wordt vrijgesproken en er ook overigens onvoldoende bewijs is dat verdachte zich ten aanzien van haar schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage II vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
Ten aanzien van feit 1:
op 13 november 2020 te Aalsmeer, door een feitelijkheid, te weten het als
fysiotherapeut/manueel therapeut in het kader van een (massage)behandeling [slachtoffer 1] in een afhankelijkheidsrelatie met hem, verdachte, te brengen door:
- die [slachtoffer 1] op zijn behandelbank te laten plaatsnemen/liggen en die [slachtoffer 1] aldaar te masseren (in welke situatie verdachte een bepaald overwicht op die [slachtoffer 1] had) en
- de bh van die [slachtoffer 1] uit te trekken en
vervolgens plotseling, onverhoeds, onvoorzien en tegen de wil van die [slachtoffer 1] :
  • de woorden toe te voegen: "
  • de borsten, tepels en schaamstreek van die [slachtoffer 1] te masseren en/of te betasten, terwijl die [slachtoffer 1] aan verdachte had laten weten zich daarbij niet comfortabel te voelen,
[slachtoffer 1] heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, te weten het betasten en/of masseren van de borsten, tepels en de schaamstreek van die [slachtoffer 1] .
Ten aanzien van feit 3:
op 25 juli 2022 te Aalsmeer, door een feitelijkheid, te weten het als fysiotherapeut/manueel therapeut in het kader van een (massage)behandeling, [slachtoffer 3] in een afhankelijkheidsrelatie met hem, verdachte, te brengen door:
- die [slachtoffer 3] op zijn behandelbank te laten plaatsnemen/liggen en die [slachtoffer 3] aldaar te masseren (in welke situatie verdachte een bepaald overwicht op die [slachtoffer 3] had) en
- die [slachtoffer 3] te vragen haar bh uit te trekken en
vervolgens plotseling, onverhoeds, onvoorzien en tegen de wil van die [slachtoffer 3] :
  • de borststreek en schaamstreek van die [slachtoffer 3] te masseren en/of te betasten, terwijl die [slachtoffer 3] aan hem, verdachte, heeft laten weten zich daarbij niet comfortabel te voelen, en
  • de woorden toe te voegen "
[slachtoffer 3] heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, te weten het betasten en/of masseren van de borststreek en/of de schaamstreek van die [slachtoffer 3] .
Ten aanzien van feit 4:
op 27 september 2022 te Aalsmeer, door een feitelijkheid, te weten het als fysiotherapeut/manueel therapeut in het kader van een (massage)behandeling, [slachtoffer 4] in een afhankelijkheidsrelatie met hem, verdachte, te brengen door:
- die [slachtoffer 4] op zijn behandelbank te laten plaatsnemen/liggen en die [slachtoffer 4] aldaar te masseren (in welke situatie verdachte een bepaald overwicht op die [slachtoffer 4] had) en
- die [slachtoffer 4] te vragen haar onderbroek aan de kant te doen en
- nadat de bh van die [slachtoffer 4] is uitgetrokken de woorden toe te voegen "
Zal ik deze maar even aan de kant leggen?", en
vervolgens plotseling, onverhoeds, onvoorzien en tegen de wil van die [slachtoffer 4] :
  • de onderbroek van die [slachtoffer 4] opzij te schuiven en
  • meermalen de borsten en schaamstreek van die [slachtoffer 4] te masseren en/of te betasten, terwijl die [slachtoffer 4] aan hem, verdachte, heeft laten weten zich daarbij niet comfortabel te voelen en dat hij, verdachte, moest stoppen, en
  • vervolgens de woorden toe te voegen "
[slachtoffer 4] heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, te weten het betasten en/of masseren van de borststreek en de schaamstreek van die [slachtoffer 4] .
Ten aanzien van feit 5:
op 20 september 2022 te Aalsmeer, door een feitelijkheid, te weten het als fysiotherapeut/manueel therapeut in het kader van een (massage)behandeling [slachtoffer 5] in een afhankelijkheidsrelatie met hem, verdachte, te brengen door:
- die [slachtoffer 5] op zijn behandelbank te laten plaatsnemen/liggen en die [slachtoffer 5] aldaar te masseren (in welke situatie verdachte een bepaald overwicht op die [slachtoffer 5] had) en
- die [slachtoffer 5] te vragen haar bh uit te trekken en
vervolgens plotseling, onverhoeds, onvoorzien en tegen de wil van die [slachtoffer 5] :
  • met zijn handen onder de onderbroek van die [slachtoffer 5] te gaan en
  • vervolgens de borsten en schaamstreek van die [slachtoffer 5] te masseren en/of te betasten, terwijl die [slachtoffer 5] aan verdachte had laten weten zich daarbij niet comfortabel te voelen, en
  • tegen die [slachtoffer 5] te zeggen dat vrouwen overal op doordenken en overal een punt van maken,
[slachtoffer 5] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van ontuchtige handelingen, te weten het betasten en/of masseren van de borsten en de schaamstreek van die [slachtoffer 5] .
Ten aanzien van feit 6:
op tijdstippen in de periode van 13 november 2020 tot en met 27 september 2022, te Aalsmeer, bij het verrichten van handelingen op het gebied van de individuele gezondheidszorg buiten noodzaak benadeling van de gezondheid van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 3] , [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] heeft veroorzaakt, door
- de bh van die [slachtoffer 1] uit te trekken en
- die [slachtoffer 3] en [slachtoffer 5] te vragen hun bh uit te trekken en
- met zijn handen in de onderbroek van die [slachtoffer 5] te gaan en
- die [slachtoffer 4] te vragen haar onderbroek aan de kant te doen en
- nadat de bh van die [slachtoffer 4] is uitgetrokken de woorden toe te voegen "
Zal ik deze maar even aan de kant leggen?", en
plotseling, onverhoeds, onvoorzien en tegen de wil
- de borsten en/of tepels en/of de schaamstreek van die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] te masseren en te betasten,
terwijl die [slachtoffer 1] , [slachtoffer 3] , [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] aan verdachte hebben laten weten zich daarbij niet comfortabel te voelen, en terwijl die [slachtoffer 1] , [slachtoffer 3] , [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] , aan verdachtes zorg als fysiotherapeut/manueel therapeut waren toevertrouwd,
de benadeling van de psychische/geestelijke gezondheid van die [slachtoffer 1] , [slachtoffer 3] , [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] heeft veroorzaakt, terwijl hij, verdachte, ernstige reden had om te vermoeden dat hij, verdachte, bij het verrichten van die handelingen benadeling van de gezondheid van een ander veroorzaakte.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de haar onder 1 tot en met 6 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaar. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat aan verdachte een gedeeltelijk beroepsverbod wordt opgelegd, inhoudende dat hij gedurende zes jaar geen vrouwen mag behandelen in de hoedanigheid van fysiotherapeut, manueel therapeut of masseur. Tot slot heeft de officier van justitie gevorderd dat aan verdachte de vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht (Sr) wordt opgelegd, inhoudende een contactverbod met alle aangeefsters in deze zaak.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
Voor het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, heeft de raadsman verzocht om aan verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Verdachte is al 21 maanden geconfronteerd met de gevolgen van deze strafzaak. Hij heeft minder kunnen werken vanwege het gedeeltelijke beroepsverbod dat als schorsingsvoorwaarde is opgenomen. De verdenkingen en het verbod hebben (financiële) gevolgen gehad voor hem en zijn gezin. Er is sprake van eendaadse samenloop tussen feit 6 en de overige feiten.
De raadsman verzoekt om een taakstraf op te leggen, eventueel voor de maximale duur, en eventueel in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich als fysiotherapeut/manueel therapeut schuldig gemaakt aan de aanranding van vier vrouwelijke patiënten. Ook heeft hij als zorgverlener door dit handelen de psychische gezondheid van die slachtoffers benadeeld en daarmee de Wet BIG overtreden.
De feiten waaraan verdachte zich schuldig heeft gemaakt, beschouwt de rechtbank als ernstige feiten. Verdachte heeft onverhoeds seksuele handelingen bij zijn slachtoffers verricht, terwijl zij zich in een kwetsbare positie bevonden. Zij waren als patiënt aan zijn zorg toevertrouwd. Zij lagen met ontblote borsten op hun rug op de behandeltafel. Verdachte had ook een aantal van de slachtoffers gekraakt, hetgeen invloed had op hun scherpte. In die situatie heeft hij de borsten van de slachtoffers betast. Ook heeft hij bij alle slachtoffers de schaamstreek betast en is hij bij twee van de slachtoffers met zijn hand of vinger tussen de schaamlippen gegaan. Deze laatste handelingen zijn in andere zaken ook wel als verkrachting ten laste gelegd en bewezen. Hoewel er in deze zaak geen verkrachting ten laste is gelegd, acht de rechtbank dit een zeer ernstige vorm van aanranding. Verdachte heeft een grote inbreuk op de lichamelijke integriteit en de seksuele eerbaarheid van de slachtoffers gemaakt. Daarnaast heeft hij het vertrouwen dat de slachtoffers in hem als zorgverlener hadden gesteld op grove wijze misbruikt. Meerdere slachtoffers hebben in hun verklaringen in het dossier en op de zitting verklaard over het beschadigde vertrouwen in fysiotherapeuten en in mannen in het algemeen. De rechtbank rekent verdachte dit alles zwaar aan.
De rechtbank constateert daarnaast dat verdachte geen enkele verantwoordelijkheid neemt voor zijn daden. Hij heeft de ten laste gelegde feiten ontkend en hij heeft zich op de zitting geprofileerd als een fysiotherapeut die op geen enkel moment seksuele intenties heeft bij de behandeling van zijn patiënten en altijd uitlegt wat hij gaat doen. De verklaringen van de verschillende slachtoffers weerspreken dit beeld echter. Daarnaast is dus gebleken dat hij is doorgegaan met het plegen van aanrandingen, ook nadat er een klacht tegen hem was ingediend door [slachtoffer 1] . De Commissie heeft toen weliswaar niet kunnen vaststellen dat verdachte ontuchtige handelingen had verricht bij [slachtoffer 1] (want de Commissie kon zich alleen baseren op haar verklaring), maar heeft haar klacht wel gegrond verklaard omdat haar bh langer dan noodzakelijk uit was gebleven. Nadat de Commissie had geoordeeld dat verdachte zich daarmee schuldig had gemaakt aan grensoverschrijdend gedrag, heeft verdachte de feiten 3, 4 en 5 gepleegd. Dit baart de rechtbank zorgen voor de toekomst. Ook het gebrek aan inlevingsvermogen van verdachte baart de rechtbank zorgen. Uit het gesprek met verdachte op zitting maakt de rechtbank op dat hij van mening is dat vrouwelijke patiënten wel begrijpen wat hij gaat doen als hij in de onderbuik zegt te gaan masseren, dat zij tijdens een behandeling te allen tijde mondig genoeg zijn om duidelijk hun grenzen aan te geven, en dat hij ervan uitgaat dat, als een patiënte verstijft, dit komt doordat ze pijn heeft.
Gelet op de aard van de gedragingen en de context waarin de feiten zijn gepleegd, vindt de rechtbank een taakstraf geen passende straf. Feiten als de onderhavige rechtvaardigen de oplegging van een gevangenisstraf van aanzienlijke duur.
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 12 september 2024. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten. Dit weegt de rechtbank niet in strafverzwarende of strafverminderende zin mee.
Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op het reclasseringsrapport van Reclassering Nederland van 11 november 2024, opgemaakt door N. Blaauw. In dit rapport wordt het risico op recidive als laag ingeschat. Verdachte heeft een behandeling gevolgd bij De Waag. Omdat hij echter stelt nooit bewust over een grens te zijn gegaan, was het niet mogelijk gebleken om dieper in te gaan op hetgeen achter het delictgedrag zit. Daarom is het niet gelukt om behandeldoelen te formuleren. De mogelijkheden om aan het recidiverisico te werken, zijn hierdoor beperkt gebleven. Verdachte heeft geen hulpvragen geformuleerd. Er zijn dan ook geen aanknopingspunten gevonden voor het adviseren van bijzondere voorwaarden.
De rechtbank schat, mede gelet op de voortgezette gedragingen van verdachte nadat de Commissie zijn handelen richting [slachtoffer 1] als grensoverschrijdend had beoordeeld, het recidiverisico hoger in dan de reclassering, maar vindt dat dit voldoende kan worden ondervangen door het hierna te bespreken gedeeltelijke beroepsverbod.
Verder weegt de rechtbank mee dat het relatief oude feiten betreft en houdt de rechtbank rekening met de (financiële) gevolgen die de aan de schorsing van de voorlopige hechtenis verbonden voorwaarden voor verdachte reeds hebben gehad.
De verdediging gaat uit van eendaadse samenloop. Het ligt voor de hand te spreken van eendaadse samenloop met betrekking tot het zedenfeit ten aanzien van elk van de aangeefsters en het BIG-feit ten aanzien van elk van de aangeefsters. Nu de officier van justitie de tenlastegelegde zedenfeiten per aangeefster apart ten laste heeft gelegd maar de overtreding van de Wet BIG ten aanzien van alle aangeefsters in één ten laste gelegd feit heeft vervat, gaat de rechtbank uit van meerdaadse samenloop. De rechtbank merkt hierbij op dat het bewezenverklaarde BIG-feit voor haar geen zelfstandige strafverzwarende rol speelt bij het bepalen van de strafmaat.
De rechtbank vindt de eis van de officier van justitie in beginsel passend. Zij zal een enigszins lagere straf opleggen, omdat zij één feit minder bewezen acht dan de officier van justitie. Aan verdachte zal een gevangenisstraf voor de duur van vijftien maanden, waarvan vijf maanden voorwaardelijk, worden opgelegd. Gelet op de omstandigheid dat de feiten van langer geleden dateren, ziet de rechtbank aanleiding te volstaan met het opleggen van een proeftijd van twee jaren.
Verdachte heeft de bewezen verklaarde feiten gepleegd in de uitoefening van zijn beroep. Gelet op de houding van verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde, vindt de rechtbank het belangrijk dat het gevaar dat verdachte zich opnieuw schuldig maakt aan soortgelijke strafbare feiten, wordt ingeperkt. Zij zal daarom een tijdelijk en gedeeltelijk beroepsverbod aan verdachte opleggen, waarbij het verdachte verboden wordt om
vrouwente behandelen in de hoedanigheid van fysiotherapeut, manueel therapeut en masseur. Omdat het de intentie van de rechtbank is om het verbod vijf jaar te laten duren (exclusief de periode waarin de onvoorwaardelijke gevangenisstraf wordt ondergaan) en het verbod tijdens het ondergaan van de gevangenisstraf doorloopt, zal zij het verbod voor de duur van vijf jaren en tien maanden opleggen.
Tot slot heeft de officier van justitie de rechtbank gevraagd een contactverbod in relatie tot alle slachtoffers op te leggen middels de maatregel van artikel 38v Sr. Voor de oplegging van een dergelijke vrijheidsbenemende maatregel dienen er ernstige redenen te zijn om aan te nemen dat verdachte zich belastend zal gedragen jegens één van de slachtoffers. Concrete aanwijzingen hiervoor heeft de rechtbank niet. Zij zal daarom geen maatregel ex artikel 38v Sr opleggen. Wel zal als bijzondere voorwaarde een contactverbod worden opgelegd met alle aangeefsters. Hieronder valt ook aangeefster [slachtoffer 2] , ondanks dat verdachte van het feit waarvan zij aangifte heeft gedaan is vrijgesproken. Daarnaast valt ook aangeefster [slachtoffer 5] onder dit contactverbod; zij viel niet onder het verbod dat gold in het kader van het schorsingstoezicht.

9.Ten aanzien van de benadeelde partijen

Namens [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 5] zijn vorderingen tot schadevergoeding ingediend.
[slachtoffer 1] (feit 1)
[slachtoffer 1] vordert:
a. a) een bedrag van € 2.505,37,- aan vergoeding van materiële schade, bestaande uit:
  • het eigen risico over 2023 en 2024 (in totaal € 750,-),
  • niet vergoede kosten van therapie (in totaal € 1.345,70),
  • reis- en parkeerkosten in relatie tot ondergane therapie (€ 364,67),
  • de kosten van de behandeling door verdachte op 13 november 2020 (€ 45,-),
b) een bedrag van € 4.000,- aan vergoeding van immateriële schade,
alles te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 november 2020. Daarnaast verzoekt [slachtoffer 1] de rechtbank om de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Aan de gevorderde immateriële schadevergoeding is het volgende ten grondslag gelegd. [slachtoffer 1] ervaart door de aanranding psychische klachten, bestaande onder meer uit stress en herbelevingen. Als gevolg van de stress is sprake van toenemende klachten van het syndroom van Ménière (plotselinge aanvallen van duizeligheid), alsmede gehoorverlies bij het linkeroor. Bij [slachtoffer 1] is inmiddels de diagnose PTSS gesteld.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft om toewijzing van de vordering verzocht, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft betoogd dat de gevorderde vergoeding van het eigen risico, de niet vergoede behandelingen alsook de reis- en parkeerkosten onvoldoende zijn onderbouwd en daarom moeten worden afgewezen dan wel niet-ontvankelijk moeten worden verklaard. Niet duidelijk is welk deel van deze schade in rechtstreeks verband staat met het ten laste gelegde en onduidelijk is wat de oorzaak is/oorzaken zijn van de PTSS.
Verder moet de gevorderde vergoeding van de door verdachte verrichte behandeling worden afgewezen, nu dit geen schade veroorzaakt door het bewezen verklaarde betreft. Voor de immateriële schade kan met een vergoeding van € 1.500,- worden volstaan.
Oordeel van de rechtbank
Eigen risico, kosten therapie en reis- en parkeerkosten
De rechtbank acht voldoende onderbouwd dat [slachtoffer 1] als rechtstreeks gevolg van de bewezen verklaarde aanranding schade heeft geleden in de vorm van het bij haar in rekening gebrachte eigen risico van haar zorgverzekering over de jaren 2023 en 2024, niet vergoede zorg, en reis- en parkeerkosten. Uit de door de benadeelde overgelegde stukken blijkt dat zij sinds 14 november 2022 behandeling voor psychische problemen heeft ondergaan en dat de diagnose PTSS is gesteld. Uit de stukken blijkt dat is gewerkt aan trauma gerelateerde klachten, waarbij het seksuele misbruik door de fysiotherapeut expliciet wordt genoemd. Dat aan haar klachten mogelijk ook andere oorzaken ten grondslag liggen, doet aan het voorgaande niet af. Nu tegen de hoogte van de gevorderde schadeposten geen verweer is gevoerd, zal de vordering in zoverre (€ 2.460.37) worden toegewezen.
Kosten van de behandeling van 13 november 2020
De door [slachtoffer 1] gemaakte kosten voor de behandeling die zij op 13 november 2024 heeft ondergaan is geen schade als gevolg van het bewezen verklaarde feit. Dit onderdeel van de vordering wordt daarom afgewezen.
Immateriële schadeEen benadeelde partij kan op grond van artikel 6:106, eerste lid, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek (BW) aanspraak maken op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding. Dat kan als de benadeelde partij lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast. Van een aantasting in de persoon op andere wijze is in ieder geval sprake indien de benadeelde geestelijk letsel heeft opgelopen of indien het gaat om een diepe inbreuk op de persoonlijke levenssfeer, persoonlijke integriteit of een fundamenteel recht. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit blijkt dat hiervan sprake is. Op grond van vaste jurisprudentie kunnen in sommige gevallen de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen zonder zo'n nadere concrete onderbouwing.
Hoewel de aard en de ernst van de normschending in dit geval meebrengen dat de relevante nadelige gevolgen daarvan voor [slachtoffer 1] zo voor de hand liggen, dat - ook zonder onderbouwing - kan worden aangenomen dat sprake is van een aantasting in de persoon op andere wijze, is de rechtbank van oordeel dat de aanwezigheid van psychisch letsel in relatie tot de bewezenverklaarde aanranding bij [slachtoffer 1] voldoende is aangetoond/onderbouwd met (medische) stukken. Uit de stukken blijkt immers dat zij, weliswaar na enig tijdsverloop, psychische (spoed)behandelingen heeft moeten ondergaan die in relatie stonden met de aanranding. Dit betekent dat een bedrag aan immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt.
Gelet op de bewezen verklaarde feiten en omstandigheden, de gebleken gevolgen daarvan voor [slachtoffer 1] en de bedragen die Nederlandse rechters in min of meer vergelijkbare gevallen plegen toe te kennen, acht de rechtbank ten aanzien van [slachtoffer 1] vergoeding van een bedrag van € 3.000,- billijk. Anders dan door de raadsman bepleit, ziet de rechtbank in de aangehaalde jurisprudentie geen aanleiding dit bedrag (verder) te matigen, reeds omdat uit het vonnis in de door de raadsman genoemde zaak niet kan worden afgeleid dat het slachtoffer door de aanranding van de fysiotherapeut ook daadwerkelijk psychische schade heeft ondervonden en wel in de mate zoals aan de orde bij [slachtoffer 1] . Het genoemde bedrag zal daarom worden toegewezen. Voor het overige zal [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk in haar vordering worden verklaard. Zij kan zich met het resterende deel van haar vordering eventueel nog tot de burgerlijke rechter wenden.
Wettelijke rente
Verder zal de rechtbank beslissen dat verdachte wettelijke rente moet betalen over het toe te wijzen bedrag en wel vanaf 13 november 2020 voor wat betreft het bedrag van € 3.000, voor immateriële schade en voor wat betreft de overige posten vanaf het moment van het optreden van de (laatste factuur dan wel betaaldatum van de) verschillende schadeposten. Concreet betekent dit dat verdachte wettelijke rente is verschuldigd over:
  • € 3.000,- (de immateriële schade) vanaf 13 november 2020;
  • € 375,- (het eigen risico over 2023) vanaf 3 februari 2023;
  • € 375,- (het eigen risico over 2024) vanaf 1 maart 2024;
  • € 1.345,70 (niet vergoede zorg) vanaf 13 mei 2024;
  • € 364,67 (reis- en parkeerkosten in relatie tot ondergane therapie) vanaf 13 mei 2024.
SchadevergoedingsmaatregelOm te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal de rechtbank de maatregel van artikel 36f Sr opleggen op de hierna te noemen wijze.
[slachtoffer 2] (feit 2)
[slachtoffer 2] heeft een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade tot een bedrag van € 5.789,92.
Oordeel van de rechtbank
Nu verdachte van het onder 2. ten laste gelegde (en in relatie tot [slachtoffer 2] ook deels van het onder 6. ten laste gelegde) wordt vrijgesproken, dient [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk te worden verklaard in haar vordering.
De rechtbank zal bepalen dat verdachte en [slachtoffer 2] ieder de eigen kosten dragen.
[slachtoffer 5] (feit 5)
[slachtoffer 5] vordert:
a. a) een bedrag van € 815,53,- aan vergoeding van materiële schade, bestaande uit:
  • niet vergoede kosten van therapie (in totaal € 739,50),
  • een kilometervergoeding in relatie tot de ondergane therapie (€ 76,03),
b) een bedrag van € 3.500,- aan vergoeding van immateriële schade,
alles te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 20 september 2022. Daarnaast verzoekt [slachtoffer 5] de rechtbank om de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Aan de gevorderde immateriële schadevergoeding is het volgende ten grondslag gelegd. [slachtoffer 5] heeft door de aanranding psychische klachten. Zij ervaart spanning, herbelevingen en angst bij fysieke aanrakingen. Er is een intensief behandeltraject gestart om deze klachten te behandelen.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft om toewijzing van de vordering verzocht, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft betoogd dat onduidelijk is of en in hoeverre de genoemde kosten in relatie staan tot het aan verdachte ten laste gelegde. Bovendien betreffen de
rebalancingen
life coachinggeen erkende therapieën, zodat onduidelijk is of deze effectief zijn om de klachten van [slachtoffer 5] te verhelpen. Voor wat betreft de immateriële schadevergoeding kan met € 1.500,- worden volstaan.
Oordeel van de rechtbank
Kosten therapie en reiskosten
De rechtbank acht voldoende onderbouwd dat de benadeelde partij als rechtstreeks gevolg van de bewezen verklaarde aanranding schade heeft geleden in de vorm van de opgevoerde kosten van niet vergoede zorg en van gereden kilometers in relatie tot die zorg. Uit de ‘rapportage cliëntcontact’ van
Mind to Heartkan worden afgeleid dat [slachtoffer 5] op 14 september 2022, dus krap een week vóór de bewezen verklaarde aanranding van 20 september 2022, een intakegesprek bij
Mind to Heartheeft gehad. Dit betekent weliswaar dat [slachtoffer 5] kennelijk al hulp/coaching zocht vóórdat het bewezen verklaarde had plaatsgevonden, maar niet dat zij reeds onder behandeling stond. Uit genoemde rapportage blijkt verder dat reeds bij de eerste behandeling op 28 september 2022 aan het licht kwam dat [slachtoffer 5] met name klachten ervaarde door de aanranding door verdachte en dat de focus van de ondergane therapie, waaronder psychotherapie, met name daarop heeft gelegen. Hiermee is naar het oordeel van de rechtbank de door de verdediging genoemde onduidelijkheid over de aanvang, de aard en de focus van de behandelingen voldoende weggenomen. Nu niet is onderbouwd waarom [slachtoffer 5] door het ondergaan van de door haar uitgekozen behandelingen geen baat kon hebben, wordt aan het verweer over de effectiviteit van de behandeling voorbij gegaan. Dat de hiervoor besproken zorg niet volledig is vergoed en dat [slachtoffer 5] in relatie tot die zorg van en naar Uithoorn heeft moeten rijden, is verder voldoende onderbouwd. De hoogte van deze schadeposten is verder niet betwist. Het gevorderde bedrag van € 815,53 zal dan ook worden toegewezen.
Immateriële schadeHoewel ook hier geldt dat de aard en de ernst van de normschending in dit geval meebrengen dat de relevante nadelige gevolgen daarvan voor [slachtoffer 5] zo voor de hand liggen, dat - ook zonder onderbouwing - kan worden aangenomen dat sprake is van een aantasting in de persoon op andere wijze, is de rechtbank van oordeel dat de aanwezigheid van psychisch letsel in relatie tot de bewezenverklaarde aanranding ook bij [slachtoffer 5] voldoende is aangetoond/onderbouwd met (medische) stukken. Dit betekent dat een bedrag aan immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt. Ook voor [slachtoffer 5] geldt dat de rechtbank, gelet op de bewezenverklaarde feiten en omstandigheden, de gebleken gevolgen daarvan voor [slachtoffer 5] en de bedragen die Nederlandse rechters in min of meer vergelijkbare gevallen plegen toe te kennen, een vergoeding van een bedrag van € 3.000,- billijk acht. Voor het overige zal [slachtoffer 5] niet-ontvankelijk in haar vordering worden verklaard. Zij kan zich met het resterende deel van haar vordering eventueel nog tot de burgerlijke rechter wenden.
Wettelijke rente
Verder zal de rechtbank beslissen dat verdachte wettelijke rente moet betalen over het toe te wijzen bedrag en wel vanaf 20 september 2022 voor wat betreft het bedrag van € 3.000,- voor immateriële schade, en voor wat betreft de overige posten vanaf het moment van het optreden van de (laatste factuur/betaaldatum van de) verschillende schadeposten. Concreet betekent dit dat verdachte wettelijke rente is verschuldigd over de materiële schade vanaf 8 februari 2024.
SchadevergoedingsmaatregelOm te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal de rechtbank de maatregel van artikel 36f Sr opleggen op de hierna te noemen wijze.

10.De voorlopige hechtenis

De rechtbank neemt geen beslissing over de voorlopige hechtenis. Dit betekent dat de schorsing van de voorlopige hechtenis doorloopt totdat anders wordt beslist of tot het vonnis onherroepelijk is.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 28, 31, 36f, 57, 246 (oud) en 251 (oud) Sr en artikel 96 Wet BIG.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

12.Beslissing

Verklaart het onder 2 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 primair, 3 primair, 4 primair, 5 primair en 6. ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
feiten 1 primair, 3 primair, 4 primair en 5 primair: telkens: aanranding
en
feit 6
- Het bij het verrichten van handelingen op het gebied van de individuele gezondheidszorg buiten noodzaak benadeling van de gezondheid van een ander veroorzaken, terwijl hij ernstig reden had te vermoeden dat bij het verrichten van die handelingen benadeling of een aanmerkelijke kans op benadeling van de gezondheid van een ander wordt veroorzaakt, meermalen gepleegd
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
15 (vijftien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Bepaalt dat een gedeelte, groot 5 (vijf) maanden, van deze gevangenisstraf niet ten uitvoer gelegd zal worden, tenzij later anders wordt bevolen.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaar vast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden bevolen indien de verdachte de onderstaande bijzondere voorwaarde niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarde:
Verdachte zoekt op geen enkele wijze – direct of indirect – contact met:
- [slachtoffer 1] , geboren [geboortedatum] ,
- [slachtoffer 2] , geboren [geboortedatum] ,
- [slachtoffer 3] , geboren [geboortedatum] ,
- [slachtoffer 4] , geboren [geboortedatum] en
- [slachtoffer 5] , geboren [geboortedatum] .
Ten aanzien van feit 1 primair, feit 3 primair, feit 4 primair en feit 5 primair:
Ontzet verdachte van het recht tot uitoefening van het beroep van fysiotherapeut, manueel therapeut en masseur, maar alleen ten aanzien van het behandelen van vrouwen, voor de duur van vijf jaren en tien maanden.
Ten aanzien van feit 1 primair:
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] toe tot een bedrag van € 2.460,37 (tweeduizend vierhonderd zestig euro en zevenendertig cent) aan vergoeding van materiële schade en € 3.000,- (drieduizend euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening, als volgt:
  • € 3.000,- (immateriële schade) vanaf 13 november 2020,
  • € 375,- (materiële schade, eigen risico over 2023) vanaf 3 februari 2023;
  • € 375,- (materiële schade, eigen risico over 2024) vanaf 1 maart 2024;
  • € 1.345,70 (materiële schade, niet vergoede zorg) vanaf 13 mei 2024;
  • € 364,67 (materiële schade, reis- en parkeerkosten in relatie tot ondergane therapie) vanaf 13 mei 2024.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 1] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 1] aan de Staat € 5.460,37 (vijfduizend vierhonderd zestig euro en zevenendertig cent) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening, als volgt:
  • € 3.000,- vanaf 13 november 2020;
  • € 375,- vanaf 3 februari 2023;
  • € 375,- vanaf 1 maart 2024;
  • € 1.345,70 vanaf 13 mei 2024;
  • € 364,67 vanaf 13 mei 2024.
Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 62 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Ten aanzien van feit 5 primair:
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 5] toe tot een bedrag van € 815,53 (achthonderd vijftien euro en drieënvijftig cent) aan vergoeding van materiële schade en € 3.000,- (drieduizend euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening, als volgt:
  • € 3.000,- (immateriële schade) vanaf 20 september 2022);
  • € 815,53 (materiële schade) vanaf 8 februari 2024.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 5] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 5] aan de Staat € 3.815,53 (drieduizend achthonderd vijftien euro en drieënvijftig cent) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening, als volgt:
  • € 3.000,- (immateriële schade) vanaf 20 september 2022);
  • € 815,53 (materiële schade) vanaf 8 februari 2024.
Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 48 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Ten aanzien van feit 2:
Verklaart [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk in haar vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.P.E. Meewisse, voorzitter,
mrs. A.J. Scheijde en E. Slager, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.D.N. Tool, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 11 december 2024.