ECLI:NL:RBAMS:2024:7708

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 december 2024
Publicatiedatum
11 december 2024
Zaaknummer
13-264155-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot detentieomstandigheden in Polen

Op 11 december 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam een tussenuitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door Polen. De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat er een algemeen reëel gevaar bestaat voor schending van grondrechten van gedetineerden in Polen. In deze tussenuitspraak heeft de rechtbank het individuele gevaar voor de opgeëiste persoon beoordeeld, maar de vragen die aan de Poolse autoriteiten zijn gesteld, zijn tot op heden onbeantwoord gebleven. De rechtbank heeft de termijn voor de uitspraak over de overlevering verlengd en een redelijke termijn van 30 dagen vastgesteld waarin de Poolse autoriteiten moeten reageren op de gestelde vragen. Indien er binnen deze termijn geen wijziging in de omstandigheden plaatsvindt, zal de overlevering niet worden toegestaan. De rechtbank heeft ook de geschorste gevangenhouding van de opgeëiste persoon verlengd en de zaak opnieuw ingepland voor behandeling op een nader te bepalen datum.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13-264155-24
Datum uitspraak: 11 december 2024
TUSSEN-UITSPRAAK
op de vordering van 20 augustus 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 1 juli 2024 door
the Regional Court in Gliwice,Polen (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1994,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

Zitting 17 oktober 2024
De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 17 oktober 2024, in aanwezigheid van mr. K. van der Schaft, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. S. de Goede, advocaat in Breda, en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering op zitting met 30 dagen verlengd (artikel 22, eerste en derde lid, OLW).
Verder heeft de rechtbank de gevangenhouding van de opgeëiste persoon bevolen met gelijktijdige schorsing van dat bevel tot aan de uitspraak.
Tussenuitspraak 31 oktober 2024
Onder verwijzing naar haar tussenuitspraken in soortgelijke zaken van 5 juni 2024 [2] en 6 juni 2024 [3] heeft de rechtbank bij tussenuitspraak van 31 oktober 2024 geconcludeerd dat sprake is van een algemeen reëel gevaar van schending van grondrechten van gedetineerden die in het
remand regimein Polen terecht komen. De rechtbank heeft het onderzoek heropend en direct geschorst. De officier van justitie is verzocht om de uitvaardigende justitiële autoriteit de vraag te laten beantwoorden of, indachtig de omstandigheden op grond waarvan een algemeen gevaar voor het
remand regimeis aangenomen, dit gevaar – al dan niet met een individuele detentiegarantie – voor de opgeëiste persoon kan worden weggenomen. Voor zover de uitvaardigende justitiële autoriteit meent dat het algemeen gevaar voor de opgeëiste persoon binnen het
remand regimekan worden weggenomen, heeft de rechtbank verzocht om antwoord op vijf vragen over de detentieomstandigheden in het Huis van Bewaring, waar de opgeëiste persoon naar alle waarschijnlijkheid zal worden gedetineerd.
Verder heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van de OLW uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd (artikel 22, vijfde lid, OLW).
Zitting 27 november 2024
De behandeling van het EAB is voortgezet op de zitting van 27 november 2024, in aanwezigheid van mr. K, van der Schaft, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. S. de Goede, advocaat in Breda en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de OLW uitspraak moet doen over de verzochte overlevering op zitting met 30 dagen verlengd (artikel 22, vijfde lid, OLW), onder gelijktijdige verlenging van de geschorste gevangenhouding (artikel 27, derde lid, OLW).

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon (opnieuw) verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Tussenuitspraak van 31 oktober 2024

Bij tussenuitspraak van 31 oktober 2024 heeft de rechtbank geoordeeld over de grondslag en inhoud van het EAB (rubriek 3) en de strafbaarheid van het feit (rubriek 4). Deze overwegingen dienen hier als herhaald en ingelast te worden beschouwd.

4.Artikel 11 OLW: Poolse detentieomstandigheden

Inleiding
De rechtbank verwijst in dit kader allereerst naar haar overwegingen in rubriek 5 van de tussenuitspraak van 31 oktober 2024. Daarin heeft de rechtbank verwezen naar tussenuitspraken in soortgelijke zaken van 5 juni 2024 [4] en 6 juni 2024 [5] waarin is geconcludeerd dat sprake is van een algemeen reëel gevaar van schending van grondrechten van gedetineerden die in het
remand regimein Polen terecht komen. In deze tussenuitspraak heeft de rechtbank verder vragen geformuleerd om te kunnen beoordelen of er gronden bestaan om aan te nemen dat de opgeëiste persoon na zijn overlevering aan Polen een reëel gevaar zal lopen op schending van zijn grondrechten gezien het vastgestelde algemene gevaar voor gedetineerden in het Poolse
remand regime. De overwegingen uit de tussenuitspraak dienen hier als herhaald en ingelast te worden beschouwd.
Het Openbaar Ministerie heeft de in de tussenuitspraak van 31 oktober 2024 geformuleerde vragen op 4 november 2024 aan de Poolse autoriteiten voorgelegd. Op 12 november 2024 heeft het Openbaar Ministerie een rappel verzonden. Na ook hierop geen reactie te hebben ontvangen, heeft het Openbaar Ministerie op 20 november 2024 Eurojust verzocht om te assisteren in het leggen van contact met de Poolse autoriteiten. Op het moment van de zitting van 27 november 2024 zijn de antwoorden op de vragen nog niet ontvangen.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht om het onderzoek nog eenmaal te schorsen om de Poolse autoriteiten een laatste kans te geven om de in de tussenuitspraak van 31 oktober 2024 geformuleerde vragen te beantwoorden.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht om de officier van justitie niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vordering. Gelet op het ontbreken van antwoorden van de Poolse autoriteiten, ondanks meerdere verzoeken, kan niet worden gesteld dat het algemeen reële gevaar voor schending van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie ten aanzien van de opgeëiste persoon binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat de Poolse autoriteiten, ondanks meerdere rappels van het Openbaar Ministerie, nog geen antwoord hebben gegeven op vragen van de rechtbank die in de tussenuitspraak van 31 oktober 2024 zijn geformuleerd. Deze stand van zaken leidt tot het oordeel dat voor de opgeëiste persoon het vastgestelde reële gevaar van schending van zijn grondrechten wegens de detentieomstandigheden in het Poolse
remand regimeniet is weggenomen. De rechtbank gaat er daarom van uit dat er voor de opgeëiste persoon een individueel gevaar van schending van zijn grondrechten bestaat als de overlevering zou worden toegestaan.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of er – ondanks het uitblijven van antwoorden op haar vragen – een mogelijkheid bestaat dat bij wijziging van de omstandigheden het reële gevaar alsnog kan worden uitgesloten, zoals is bedoeld in artikel 11, tweede lid, OLW.
De rechtbank beantwoord deze vraag bevestigend. Daarbij is van belang dat het Openbaar Ministerie kort voor de zitting van 27 november 2024 aan Eurojust heeft gevraagd om te bemiddelen met de Poolse autoriteiten, teneinde toch antwoorden op de vragen van de rechtbank te verkrijgen. Daarom zal de rechtbank haar beslissing op grond van artikel 11, tweede lid, OLW aanhouden. Daarbij stelt de rechtbank, ingevolge artikel 11, vierde lid, OLW een redelijke termijn van 30 dagen vast. De voortzetting van de behandeling in deze zaak zal worden ingepland op het einde van deze termijn (
10 januari 2025) of uiterlijk 10 dagen daarna, zodat nagegaan kan worden of een verandering in de omstandigheden binnen de termijn van 30 dagen is opgetreden. Wanneer dit niet het geval is, zal aan de overlevering ingevolge artikel 11, eerste lid, OLW geen gevolg worden gegeven.
Op basis van artikel 22, vierde lid, onder c, OLW verlengt de rechtbank de termijn waarbinnen zij uitspraak moet doen met 60 dagen, onder gelijktijdige verlenging van de (geschorste) gevangenhouding op grond van artikel 27, derde lid, OLW.

5.Beslissing

HEROPENTen
SCHORSThet onderzoek en bepaalt dat de zaak opnieuw moet worden aangebracht op een zitting op
10 januari 2025 of uiterlijk 10 dagen daarna.
HOUDT AANde beslissing over de overlevering op grond van artikel 11, tweede lid, OLW.
VERLENGTde termijn waarbinnen de rechtbank op grond van artikel 22, eerste en derde lid, OLW, uitspraak moet doen op grond van artikel 22, vierde lid, onder c, OLW met 60 dagen.
VERLENGTde geschorste gevangenhouding met 60 dagen op grond van artikel 27, derde lid, OLW.
BEVEELTde oproeping van de opgeëiste persoon tegen een nader te bepalen datum en tijdstip, met tijdige kennisgeving daarvan aan zijn raadsman.
BEVEELTde oproeping van een tolk voor de Poolse taal tegen een nader te bepalen datum en tijdstip.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. R.A. Sipkens, voorzitter,
mrs. H.J.H. van Meegen en A.J.R.M. Vermolen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.M. Esschendal, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 11 december 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Rechtbank Amsterdam, 5 juni 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:3257.
3.Rechtbank Amsterdam, 6 juni 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:3365.
4.Rechtbank Amsterdam, 5 juni 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:3257.
5.Rechtbank Amsterdam, 6 juni 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:3365.