ECLI:NL:RBAMS:2024:746

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 februari 2024
Publicatiedatum
12 februari 2024
Zaaknummer
13/279810-23 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van diefstal en bedreiging met oplegging van ISD-maatregel

Op 2 februari 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 11 oktober 2023 in Amsterdam een blik bier heeft gestolen uit de supermarkt Dirk van den Broek en daarbij twee medewerkers heeft bedreigd met een mes. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op de bewuste dag in de supermarkt aanwezig was en met twee blikken bier bij de zelfscankassa stond. Na het scannen van één blik, heeft hij de winkel verlaten met een tweede blik onder zijn arm, wat door camerabeelden en getuigen is bevestigd. De rechtbank oordeelt dat de verdachte met opzet heeft gehandeld en de diefstal wettig en overtuigend bewezen is.

Daarnaast heeft de verdachte, na aangesproken te zijn over de diefstal, een mes getrokken en daarmee een zwaaiende beweging gemaakt richting de medewerkers. De rechtbank heeft de verklaringen van de aangevers en getuigen in overweging genomen en oordeelt dat de bedreiging ook bewezen is. De rechtbank heeft de verdachte als strafbaar verklaard en heeft de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel) opgelegd voor de duur van twee jaren. De rechtbank heeft hierbij rekening gehouden met de ernst van de feiten, de recidive van de verdachte en het advies van de reclassering, die geen andere mogelijkheden voor begeleiding zagen. De rechtbank heeft de vorderingen tot tenuitvoerlegging van eerdere voorwaardelijke straffen afgewezen, omdat de ISD-maatregel als meer passend werd beschouwd.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/279810-23 (Promis)
Parketnummers vorderingen tul: 02/027324-21 en 13/036827-23
Datum uitspraak: 2 februari 2024
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1991 in [geboorteplaats] ,
inschrijvingsadres in de basisregistratie personen:
[adres 1] ,
thans gedetineerd in [PI] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 19 januari 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. R. Leuven en van wat verdachte en zijn raadsman mr. J. Kleiman naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich op 11 oktober 2023 in Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan:
1. diefstal van een blik bier toebehorende aan Dirk van den Broek;
2. bedreiging van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] (medewerkers van Dirk van den Broek).
De tekst van de volledige tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van beide ten laste gelegde feiten. Hij heeft daartoe de relevante bewijsmiddelen opgenoemd.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van de onder feit 1 ten laste gelegde winkeldiefstal. Hij heeft daartoe aangevoerd dat het vereiste opzet op de diefstal ontbreekt. Verdachte was immers in de veronderstelling dat hij beide blikken had afgerekend.
Daarnaast heeft de raadsman bepleit dat vrijspraak moet volgen voor de onder feit 2 ten laste gelegde bedreiging, omdat op basis van het dossier niet kan worden bewezen dat verdachte met het mes heeft uitgehaald of hiermee stekende of zwaaiende bewegingen heeft gemaakt.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht de onder feit 1 en 2 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen en overweegt hiertoe als volgt.
3.3.1.
Het oordeel over feit 1
Vast staat dat verdachte op 11 oktober 2023 omstreeks 08:00 uur in de supermarkt Dirk van den Broek aan het [adres 2] in Amsterdam aanwezig was. Verdachte stond met twee blikken bier bij de zelfscankassa. Nadat verdachte de winkel met twee blikken bier heeft verlaten, ziet aangever [slachtoffer 1] (hierna: aangever) op de camerabeelden dat verdachte slechts één blik bier heeft afgerekend. Zijn aangifte wordt ondersteund door de verklaring van getuige [getuige 1] . Voornoemde getuige voerde die dag een controle uit bij de zelfscankassa waar verdachte afrekende. Zij heeft verklaard dat verdachte één blik bier heeft gescand en een ander blik bier onder zijn arm hield. Volgens de getuige was op het beeldscherm te zien dat verdachte slechts één van de twee blikken had gescand. Uit angst voor verdachte – een voor haar bekende winkeldief die volgens haar agressief kan reageren – heeft zij verdachte hier niet op aangesproken, maar wel heeft zij op haar handscanner melding gemaakt van de diefstal.
Gelet op het bovenstaande stelt de rechtbank vast dat verdachte het blik bier heeft weggenomen met de intentie om zich dat blik wederrechtelijk toe te eigenen. Het door de verdediging gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak wordt dan ook weersproken door de bewijsmiddelen in het dossier.
3.3.2.
Het oordeel over feit 2
Niet ter discussie staat dat verdachte op 11 oktober 2023 omstreeks 14:00 opnieuw in dezelfde supermarkt aanwezig was. Verdachte heeft verklaard dat hij een mes heeft getrokken, nadat hij door het winkelpersoneel werd aangesproken over de diefstal die hij eerder die dag zou hebben gepleegd. De verklaringen van aangever [slachtoffer 1] en verdachte lopen echter uiteen over de vraag wat verdachte met dat mes heeft gedaan. Verdachte stelt zich op het standpunt dat hij de medewerkers enkel het mes heeft getoond. Volgens aangever en getuige [slachtoffer 2] heeft verdachte met het mes een zwaaiende beweging gemaakt, volgens aangever om te ontkomen.
Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat de aangifte voldoende wordt ondersteund door de overige bewijsmiddelen in het dossier. De verbalisant die de camerabeelden heeft omschreven, heeft op de beelden waargenomen dat verdachte met een langwerpig voorwerp, gelijkend op een mes, wilde uithalen naar het supermarktpersoneel. Daarnaast is door de verbalisant omschreven dat verdachte, terwijl hij zijn weg naar buiten vervolgde, met het mes zwaaiende bewegingen heeft gemaakt richting het winkelpersoneel. Ter terechtzitting zijn de camerabeelden afgespeeld. De rechtbank constateert dat op de beelden te zien is dat verdachte om 14:13:13 uur met het mes in de richting van aangever en getuige [slachtoffer 2] zwaait. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht – op grond van de in
bijlage IIopgenomen bewijsmiddelen waarin de redengevende feiten en omstandigheden zijn vervat – bewezen dat verdachte:
1.
Op 11 oktober 2023 te Amsterdam een blik bier dat geheel aan supermarktketen Dirk van den Broek toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
2.
op 11 oktober 2023 te Amsterdam [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door op korte afstand met een mes uit te halen en een zwaaiende beweging te maken in de richting van die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] .

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders

7.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: ISD-maatregel) zal worden opgelegd voor de duur van twee jaren.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht om aan verdachte geen onvoorwaardelijke
ISD-maatregel op te leggen. Verdachte wil na het overlijden van zijn vader nog steeds naar Thailand verhuizen om de erfenis te regelen en de hotels van zijn overleden vader te runnen. Gelet op deze zwaarwegende belangen verzoekt de raadsman te volstaan met het opleggen van een gevangenisstraf.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen oplegging van de ISD-maatregel is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende maatregel en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
7.3.1.
De ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een winkeldiefstal. Dit is een vervelend feit, dat overlast en veelal schade veroorzaakt. Nadat verdachte later op de dag wordt geconfronteerd met de diefstal, heeft hij zich schuldig gemaakt aan bedreiging door met een mes een zwaaiende beweging in de richting van de twee winkelmedewerkers te maken. Dit is voor hen – en voor het winkelende publiek – een beangstigende situatie geweest.
7.3.2.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het reclasseringsadvies van GGZ Reclassering Inforsa van 16 januari 2024, opgemaakt door reclasseringswerker [reclasseringsmedewerker] . Dit rapport houdt
– zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in.
Sinds 2020 komt verdachte herhaaldelijk in aanraking met politie en justitie, voornamelijk vanwege het plegen van vermogensdelicten. Er is sprake van een delictpatroon. Het delictgedrag van verdachte is gerelateerd aan zijn verslaving aan alcohol en cocaïne. Verdachte beschikt niet over een zinvolle dagbesteding of werk en heeft schulden. Verdachte is verder gediagnosticeerd met een angststoornis en PTSS. In het verleden is door middel van reclasseringstoezicht meermalen geprobeerd om de negatieve spiraal waarin verdachte zich bevindt te doorbreken, waarbij actief is ingezet op onder andere huisvesting en behandeling. Hiervan heeft verdachte echter geen of onvoldoende gebruik gemaakt. Hoewel verdachte destijds op zitting meerdere keren beterschap beloofde en een laatste kans kreeg, bleef hij onbereikbaar voor de reclassering, kwam hij zijn afspraken niet na en bleef hij recidiveren. In 2023 kreeg verdachte een voorwaardelijke ISD-maatregel opgelegd. Sinds het onverwachte overlijden van zijn vader in augustus 2023 zou verdachte zijn afgegleden. Vóór die tijd heeft verdachte echter ook geen stappen ondernomen om structuur in zijn leven aan te brengen en was er tevens sprake van delictgedrag. Verdachte stelt zich bagatelliserend op over de ernst van zijn middelengebruik. Uitgebreide diagnostiek en intensieve, langdurige behandeling wordt noodzakelijk geacht om te komen tot gedragsverandering en om het hoge risico op recidive te verminderen. De reclassering ziet geen mogelijkheden om verdachte binnen een drangkader te begeleiden. Zijn ernstige verslavingsproblematiek, zwakke sociaal-maatschappelijke situatie en beperkte responsiviteit en probleembesef maken dat geen van de interventies heeft geleid tot het doorbreken van de vicieuze cirkel.
Op de terechtzitting heeft reclasseringswerker [reclasseringsmedewerker] , verbonden aan GGZ Reclassering Inforsa, de inhoud van het advies bevestigd en daar waar nodig toegelicht.
7.3.3.
De motivering van de maatregel
De rechtbank stelt vast dat is voldaan aan de voorwaarden die artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht aan het opleggen van de ISD-maatregel stelt, immers:
  • de bewezenverklaarde feiten betreffen misdrijven waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten;
  • uit het Uittreksel Justitiële Documentatie (strafblad) van verdachte van
  • de onderhavige feiten zijn begaan na de tenuitvoerlegging van deze straffen;
  • gelet op het advies van de reclassering en het strafblad moet er ernstig rekening mee worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan;
  • de veiligheid van goederen en personen eist het opleggen van de ISD-maatregel, gezien de ernst en het aantal door verdachte begane soortgelijke feiten.
Blijkens het strafblad is ook voldaan aan de eisen die de “Richtlijn voor Strafvordering bij meerderjarige veelplegers” van het Openbaar Ministerie stelt: verdachte is een zeer actieve veelpleger, die over een periode van vijf jaren processen-verbaal tegen zich zag opgemaakt worden voor meer dan tien misdrijven, waarvan ten minste één in de laatste twaalf maanden, terug te rekenen vanaf de pleegdatum van het laatst gepleegde feit. Gelet op het voorgaande concludeert de rechtbank dat is voldaan aan de ‘harde’ ISD-criteria.
Uit bovengenoemd reclasseringsrapport blijkt dat de reclassering geen andere mogelijkheden ziet om verdachte te begeleiden en het risico op recidive te verminderen. Verdachte stelt wel dat hij graag naar Thailand wil om daar de zaken van zijn vader te regelen, maar het blijft onduidelijk wat hij daar precies gaat doen. Daar komt bij dat verdachte eerder verslaafd is teruggekeerd uit Thailand. De rechtbank heeft er geen vertrouwen in dat verdachte na het uitzitten van de straf voor onderhavige twee feiten niet in delictgedrag zal terugvallen wanneer hij onbehandeld terugkeert in de maatschappij. Door aan verdachte de ISD-maatregel op te leggen wordt de maatschappij beschermd tegen de delicten die verdachte pleegt en wordt de recidive van verdachte beëindigd. Binnen deze maatregel kan – afhankelijk van de medewerking van verdachte – de door hem gewenste hulp ten aanzien van zijn problematiek worden geboden.
Alles overwegend is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte de ISD-maatregel dient te worden opgelegd. Zij zal daarom de officier van justitie in zijn vordering volgen.
Om de beëindiging van de recidive van verdachte en het leveren van een bijdrage aan de oplossing van zijn problematiek alle kansen te geven en voorts ter optimale bescherming van de maatschappij, is het van groot belang dat voldoende tijd wordt genomen om de
ISD-maatregel ten uitvoer te leggen. Daarom zal de rechtbank de maatregel voor de maximale termijn van twee jaren opleggen en de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht niet in mindering brengen op de duur van de maatregel.

8.Vorderingen tot tenuitvoerlegging na voorwaardelijke veroordeling

Verdachte is in de zaak met parketnummer 02/027324-21 op 16 april 2021 door de politierechter te Middelburg onder meer veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand met aftrek van het voorarrest.
Daarnaast is verdachte in de zaak met parketnummer 13/036827-23 op 17 mei 2023 door de meervoudige strafkamer te Amsterdam veroordeeld tot een voorwaardelijke ISD-maatregel voor de duur van 2 jaren.
In beide zaken is bevolen dat de voorwaardelijk opgelegde straf dan wel maatregel niet ten uitvoer gelegd zal worden, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een op twee jaar bepaalde proeftijd aan een ander strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken geschriften waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden.
8.1.
Het standpunt van de officier van justitie
Op 19 december 2023 heeft de officier van justitie in beide zaken schriftelijk gevorderd dat de voorwaardelijk opgelegde straf en maatregel ten uitvoer worden gelegd. Ter terechtzitting heeft de officier van justitie, gelet op zijn vordering om aan verdachte een onvoorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen, verzocht de vorderingen af te wijzen.
8.2.
Het standpunt de verdediging
Ten aanzien van de voorwaardelijk opgelegde straf onder parketnummer 02/027324-21 is op 6 juli 2022 reeds een strafgedeelte van 15 dagen ten uitvoer gelegd. De raadsman heeft verzocht om de vordering voor het restant, zijnde een gevangenisstraf van 15 dagen, toe te wijzen. Daarbij heeft de raadsman verzocht naar analogie van artikel 90 lid 4 Sv (oud) en artikel 534 Sv (nieuw) te gelasten dat de tijd die verdachte reeds op grond van het bevel tot inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis in de onderhavige zaak heeft doorgebracht op de tenuitvoerlegging in mindering wordt gebracht.
Ten aanzien van de voorwaardelijk opgelegde straf onder parketnummer 12/036827-23 begrijpt de rechtbank de raadsman aldus, dat hij primair verzoekt de vordering af te wijzen en subsidiair verzoekt de proeftijd te verlengen.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van beide voorwaardelijke veroordelingen stelt de rechtbank vast dat verdachte voor het einde van de proeftijd van 2 jaren opnieuw een strafbaar feit heeft gepleegd, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. Gelet hierop kunnen beide vorderingen worden toegewezen. De rechtbank zal hiertoe echter niet besluiten, omdat aan verdachte een ISD-maatregel wordt opgelegd en de rechtbank toewijzing van de vorderingen in dat licht niet opportuun acht.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen 38m, 38n, 57, 285 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder feit 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1
diefstal;
feit 2
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of zware mishandeling, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Legt op
de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige dadersvoor de duur van
2 (twee) jaren.
Wijst afde vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 02/027324-21.
Wijst afde vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 13/036827-23.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.W.H.G. Loyson, voorzitter,
mrs. I. Timmermans en B. Kuppens, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. N. Heida, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 2 februari 2024.
[....]
[....]

1.[....][....]

2.[....]

[....]