ECLI:NL:RBAMS:2024:7413

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 november 2024
Publicatiedatum
2 december 2024
Zaaknummer
13-242515-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering toegestaan op basis van Europees aanhoudingsbevel met verzetgarantie

Op 21 november 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de procureur van de republiek te Metz, Frankrijk. De zaak begon met een vordering van de officier van justitie op 31 juli 2024 om het EAB in behandeling te nemen. De opgeëiste persoon, geboren in 1987, werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. L.H.J. Kortz, en verscheen op de zittingen van 19 september en 7 november 2024. Tijdens deze zittingen werd de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd en werd de rechtbank geconfronteerd met vragen over de detentieomstandigheden in Frankrijk. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak op basis van de Overleveringswet (OLW) meerdere keren verlengd en heeft de gevangenhouding van de opgeëiste persoon bevolen.

In een tussenuitspraak op 3 oktober 2024 oordeelde de rechtbank dat er een verzetgarantie aanwezig was en dat de detentieomstandigheden in Metz onderzocht moesten worden. De rechtbank ontving op 22 oktober 2024 garanties van de Franse autoriteiten over de detentieomstandigheden, waaronder informatie over de ruimte per gedetineerde en de beschikbaarheid van activiteiten. De verdediging stelde dat de opgeëiste persoon voldoende persoonlijke ruimte zou hebben en dat er geen reëel gevaar was voor onmenselijke behandeling. De officier van justitie steunde deze conclusie en stelde dat de overlevering kon worden toegestaan.

Uiteindelijk concludeerde de rechtbank dat het EAB voldeed aan de eisen van de OLW en dat er geen weigeringsgronden waren. De rechtbank stond de overlevering toe, waarbij werd opgemerkt dat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel openstaat. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer onder leiding van voorzitter mr. M.E.M. James-Pater, met de rechters mrs. J.B. Oreel en D.A. Segbedzi, en griffier L.E. Poel.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13-242515-24
Datum uitspraak: 21 november 2024
UITSPRAAK
op de vordering van 31 juli 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 23 april 2024 door de procureur van de republiek te Metz in Frankrijk (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedag] 1987,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP adres] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

Zitting 19 september 2024
De behandeling van het EAB is aangevangen op de zitting van 19 september 2024, in aanwezigheid van mr. W.H.R. Hogewind, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. L.H.J. Kortz, advocaat te Utrecht.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen met gelijktijdige schorsing van dat bevel tot aan de uitspraak.
Tussenuitspraak 3 oktober 2024
De rechtbank heeft op 3 oktober 2024 het onderzoek heropend en geschorst voor onbepaalde tijd om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen de uitvaardigende justitiële autoriteit vragen te stellen over de detentieomstandigheden in de gevangenis van Metz.
Ook heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van de OLW uitspraak moet doen op grond van artikel 22, vijfde lid, OLW met 30 dagen verlengd, onder gelijktijdige verlenging van de (geschorste) gevangenhouding.
Zitting 7 november 2024
De rechtbank heeft de behandeling van het EAB – met toestemming van partijen – in gewijzigde samenstelling hervat op de zitting van 7 november 2024, in aanwezigheid van mr. K. van der Schaft, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door bovengenoemde raadsman.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een bij verstek uitgesproken vonnis van de rechtbank Metz van 17 april 2024, met kenmerk 759/2024
.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van vier jaar, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [3]

4.Tussenuitspraak 3 oktober 2024

De rechtbank heeft in de tussenuitspraak van 3 oktober 2024 geoordeeld dat sprake is van de situatie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW (een verzetgarantie), dat een lijstfeit is aangekruist en dat de aan de opgeëiste persoon verstrekte terugkeergarantie voldoet. De overwegingen onder 3.1, 4 en 5 in de tussenuitspraak dienen als herhaald en ingelast te worden beschouwd.

5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13 OLW

Het EAB ziet op feiten die geacht worden geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd. In zo’n situatie kan de rechtbank de overlevering weigeren. [4]
De raadsman stelt zich op het standpunt dat er mogelijk voldoende materiaal is om het Franse onderzoek aan Nederland over te dragen aangezien de opgeëiste persoon ook al een keer in Nederland is gehoord en het onderzoek daarmee deels in Nederland heeft plaatsgevonden.
De officier van justitie verzoekt de rechtbank af te zien van deze weigeringsgrond en voert daartoe het volgende aan:
  • het onderzoek vindt plaats in Frankrijk,
  • de medeverdachten bevinden zich in Frankrijk,
  • er is al een vonnis gewezen in Frankrijk,
  • de verdovende middelen zijn in Frankrijk ingevoerd en aangetroffen, en
  • het Nederlandse openbaar ministerie is niet voornemens de vervolging in te stellen.
De rechtbank stelt voorop dat aan de regeling van het EAB ten grondslag ligt dat overlevering de hoofdregel is en weigering de uitzondering moet zijn. De gedachte achter deze facultatieve weigeringsgrond is te voorkomen dat Nederland zou moeten meewerken aan overlevering voor een zogenoemd lijstfeit dat geheel of ten dele in Nederland is gepleegd en dat hier niet strafbaar is of hier niet pleegt te worden vervolgd.
In dat licht en op de door de officier van justitie genoemde gronden, vormt het gegeven dat de feiten worden geacht geheel of gedeeltelijk in Nederland te zijn gepleegd onvoldoende aanleiding om de weigeringsgrond toe te passen.

6.Artikel 11 OLW; detentieomstandigheden Frankrijk

Inleiding
De rechtbank verwijst allereerst naar haar tussenuitspraak van 3 oktober 2024. Deze overwegingen moeten als herhaald en ingelast worden beschouwd.
De rechtbank heeft daarin een algemeen reëel gevaar aangenomen dat gedetineerden in de detentie-instelling van Metz zullen worden blootgesteld aan een onmenselijke of vernederende behandeling en zij heeft het onderzoek heropend en de officier van justitie opdracht gegeven vragen voor te leggen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit in het kader van het onderzoek naar een individueel gevaar van onmenselijke of vernederende behandeling voor de opgeëiste persoon.
Namens de uitvaardigende justitiële autoriteit is op 22 oktober 2024 de volgende individuele garantie verstrekt:
“The men's adult remand section includes:
-
296 cells, each with a surface area of 8 to 9 m2 and a capacity of one place;
-
24 cells, each with a surface area of 14 to 19 m2 and a capacity of three places, including one for a juvenile;
-
2 cells adapted for individuals with reduced mobility, with a surface area of 19 to 24 m2 and a capacity of one place.
The capacity of each cell is determined by the circular of March 16, 1988, based on the floor area of the room. The surface area of the sanitary facilities is included in the total room area, with the size of the sanitary area varying between 1.4 and 1.8 m2 depending on technical constraints.
[…]
Based on the layout of these facilities, if detainees are placed in a two-bed cell, they will each have between 3.1 and 3.6 m2 of personal space. If placed in a three-bed cell, they will each have between 3 and 4.3 m2. In any case, no detainee is housed with less than 3 m2 of living space.
[…]
Access to cultural, sports, social, reintegration, educational, or work activities is granted upon the detainee's request and following approval for their enrollment. Detainees may participate in sports activities in a gym or outdoor sports field, receive educational instruction suited to their level provided by National Education personnel working within the facility, or engage in distance learning through the CNED and access the facility's library.
Provided they are enrolled for work, detainees may also participate in remunerated activities within the facility's workshops or general services. Each facility also offers cultural activities based on an evolving annual program.
All of these activities are conducted from 7:30 AM to 12:00 PM and from 1:30 PM to 6:30 PM, with an aim of providing each detainee with 5 hours of supervised activities. However, these situations vary depending on the detainees' level of engagement.
Even if a detainee does not request or respond to any of the staff's activity proposals, they will still have the opportunity to access an outdoor exercise yard for a minimum of one hour each day.”
Standpunt van de verdediging
De verdediging stelt dat is voldaan aan de vereisten, nu de opgeëiste persoon minimaal 3 m2 persoonlijke ruimte zal hebben, ongeacht de hoeveelheid personen op een cel, en er verschillende activiteiten beschikbaar zijn voor gedetineerden.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de overlevering kan worden toegestaan omdat bovenstaande garantie het algemene gevaar van onmenselijke en vernederende behandeling in het concrete geval van de opgeëiste persoon wegneemt.
Als uitgegaan wordt van een bezettingsgraad van 123,8% zal de opgeëiste persoon, afhankelijk van de cel waarin hij wordt geplaatst, in bepaalde gevallen meer dan 4 m2 persoonlijke ruimte tot zijn beschikking hebben, maar in ieder geval tussen de 3 en 4 m2 persoonlijke ruimte, exclusief sanitair. In het laatste geval is relevant dat er blijkens de aanvullende informatie voldoende activiteiten buiten de cel zijn. Er wordt gestreefd naar vijf uur begeleide activiteiten buiten de cel per dag, waarbij gedetineerden toegang hebben tot sport- en culturele activiteiten, arbeid en minimaal één uur per dag buiten lopen. De officier van justitie verwijst naar een volgens hem vergelijkbare zaak, waarin de penitentiaire inrichting Parijs la Santé is besproken, en de rechtbank de overlevering heeft toegestaan (ECLI:NL:RBAMS:2024:5742).
Oordeel van de rechtbank
Aan de hand van een globale beoordeling van alle gegevens waarover zij beschikt, gaat de rechtbank uit van de geboden zekerheid in voorgaande garantie. [5]
De rechtbank stelt op basis daarvan vast dat de opgeëiste persoon bij een bezettingsgraad van 123,8 % in het slechtste geval – de kleinste cel met de grootste sanitaire voorzieningen – tussen de 3 en 4 m2 persoonlijke ruimte tot zijn beschikking zal hebben, en in het gunstigste geval (aanzienlijk) meer dan 4 m2.
In het geval hij tussen de 3 en 4 m2 persoonlijke ruimte heeft, kan worden geconcludeerd dat er sprake is van een schending van het in artikel 4 Handvest bedoelde grondrecht indien het gebrek aan ruimte gepaard gaat met andere slechte materiële detentieomstandigheden.
Uit de individuele garantie van 22 oktober 2024 blijkt dat de opgeëiste persoon in de penitentiaire inrichting in Metz tot vijf uur per dag aan activiteiten kan deelnemen, waaronder culturele activiteiten, sport, onderwijs en toegang tot een bibliotheek. Daarnaast mag hij één uur per dag op een
outdoor exercise yardwandelen. In totaal heeft de opgeëiste persoon de mogelijkheid om zes uur per dag buiten de cel te verblijven.
Naar het oordeel van de rechtbank bestaat er - gelet op de verstrekte garanties - geen reëel gevaar dat de opgeëiste persoon in de detentie-instelling in Metz onderworpen zal worden aan een onmenselijke of vernederende behandeling. Gelet op het voorgaande is voor de opgeëiste persoon geen sprake van een reëel gevaar dat zijn door het Handvest gewaarborgde grondrechten na overlevering zullen worden geschonden in detentie in Frankrijk.

7.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

8.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5, 6 en 7 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de procureur van de republiek te Metz in Frankrijk voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. M.E.M. James-Pater, voorzitter,
mrs. J.B. Oreel en D.A. Segbedzi, rechters,
in tegenwoordigheid van L.E. Poel, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 21 november 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW.
5.HvJ EU van 25 juli 2018, zaak ML, ECLI:EU:C:2018:589.