ECLI:NL:RBAMS:2024:7396

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 oktober 2024
Publicatiedatum
2 december 2024
Zaaknummer
C/13/756669 / KG ZA 24-787
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van vorderingen tot opening van zakelijke bankrekeningen door ABN AMRO

In deze zaak hebben vier besloten vennootschappen, gezamenlijk aangeduid als eiseressen, een kort geding aangespannen tegen ABN AMRO BANK N.V. De eiseressen vorderden de opening van zakelijke bankrekeningen en de afgifte van dossiers met betrekking tot hun aanvragen. Tijdens de mondelinge behandeling op 2 oktober 2024 hebben de eiseressen hun vorderingen toegelicht, terwijl ABN AMRO verweer voerde. De eiseressen stelden dat ABN AMRO haar zorgplicht had geschonden door hun aanvragen voor bankrekeningen af te wijzen zonder voldoende motivatie. ABN AMRO verweerde zich door te stellen dat de afwijzing was gebaseerd op hun commerciële beleid en niet op toezichtrechtelijke eisen.

De voorzieningenrechter oordeelde dat er in kort geding geen diepgaand onderzoek kon worden ingesteld naar de argumenten van beide partijen. De rechter concludeerde dat de eiseressen niet voldoende aannemelijk hadden gemaakt dat de bodemrechter in een eventuele procedure tot een andere conclusie zou komen. Bovendien werd vastgesteld dat de eiseressen niet in een spoedeisende situatie verkeerden, aangezien zij inmiddels bankrekeningen bij andere banken hadden geopend. De vorderingen van de eiseressen werden afgewezen, en zij werden veroordeeld in de proceskosten van ABN AMRO, die op € 1.973,00 werden begroot. Het vonnis werd uitgesproken op 17 oktober 2024.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/756669 / KG ZA 24-787 MdV/JT
Vonnis in kort geding van 17 oktober 2024
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres 1] B.V.,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres 2] B.V.,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres 3] B.V.,
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres 4] B.V.,
alle gevestigd te [vestigingsplaats] ,
alle kantoorhoudende te [plaats] ,
eiseressen bij dagvaarding van 19 september 2024,
advocaat mr. J.J. Hartman Kok te Sittard,
tegen
de naamloze vennootschap
ABN AMRO BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
advocaat mr. J.W. Achterberg te Amsterdam.
Eiseressen sub 1 tot en met 3 zullen hierna ook gezamenlijk [eiseres 4] worden genoemd. Eiseressen zullen hierna afzonderlijk [eiseres 1] , [eiseres 2] , [eiseres 3] en [eiseres 4] worden genoemd. Gedaagde zal hierna ABN Amro worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Tijdens de mondelinge behandeling op 2 oktober 2024 hebben eiseressen de vorderingen zoals omschreven in de dagvaarding toegelicht. ABN Amro heeft verweer gevoerd, mede aan de hand van een tevoren ingediende conclusie van antwoord. Beide partijen hebben producties ingediend en eiseressen tevens een pleitnota. Na verder debat is de procedure een dag pro forma aangehouden om partijen de gelegenheid te bieden om te bezien of zij de zaak kunnen schikken.
1.2.
Bij de mondelinge behandeling waren aanwezig:
- aan de kant van eiseressen: [naam 1] (bestuurder van alle eiseressen) met
mr. Hartman Kok;
- aan de kant van ABN Amro: [naam 2] (bedrijfsjurist) met mr. Achterberg.
1.3.
Bij bericht van 3 oktober 2024 heeft mr. Hartman Kok verzocht om vonnis te wijzen. Vervolgens is op 4 oktober 2024 aan partijen bericht dat dit vonnis op
17 oktober 2024 zal worden gewezen.

2.De feiten

2.1.
[eiseres 4] is de in Nederland gevestigde topholding van een groep vennootschappen die grotendeels buiten Nederland zijn gevestigd. De twee UBO’s van de groep wonen in Turkije en zijn (indirect) eigenaar van een Turkse multinational in zoetwaren.
2.2.
In 2018 heeft ABN Amro [eiseres 4] en haar toenmalige groepsvennootschappen Element (Food) B.V. en Jouy & Co Sweets B.V. (tezamen de Ortu Groep) geaccepteerd als klant.
2.3.
In april/juni 2023 zijn [eiseres 1] , [eiseres 2] en [eiseres 3] opgericht, als nieuwe groepsvennootschappen van de Ortu Groep. In mei 2023 is namens [eiseres 2] en [eiseres 1] aan ABN Amro gevraagd om ook voor hen een zakelijke bankrekening te openen. Die aanvraag is op 11 mei 2023 telefonisch afgewezen.
2.4.
In september 2023 is opnieuw een aanvraag gedaan voor zakelijke bankrekeningen, nu ook namens [eiseres 3] . Deze aanvraag is op 29 februari 2024 telefonisch afgewezen, waarbij ABN Amro te kennen heeft gegeven dat een nieuwe aanvraag geen zin zou hebben.
2.5.
In een op 29 februari 2024 door ABN Amro aan [eiseres 1] gezonden brief staat de volgende schriftelijke motivering van de afwijzing: “Bij beoordeling van de door u aangeleverde informatie en documentatie is gebleken dat de diensten die u wilt afnemen in combinatie met uw klantprofiel niet passen binnen ons gematigd risicoprofiel. Daarom openen wij geen zakelijke bankrekening voor u.”.
2.6.
[eiseres 4] hebben bij ABN Amro geklaagd over de afwijzing, waarna de aanvraag van september 2023 opnieuw in behandeling is genomen. Vervolgens is de aanvraag, na herbeoordeling, op 18 juni 2024 opnieuw afgewezen.

3.Het geschil

3.1.
Eiseressen vorderen – samengevat – om bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis:
A. ABN Amro te veroordelen om binnen vijf dagen na de datum van dit vonnis:
I. tegen de gangbare door ABN Amro gehanteerde zakelijke tarieven (afzonderlijke) zakelijke bankrekeningen te openen en geopend te houden voor en op naam van [eiseres 3] , [eiseres 2] en [eiseres 1] , en te gehengen en gedogen dat [eiseres 3] , [eiseres 2] en [eiseres 1] deze zakelijke bankrekeningen vervolgens naar eigen inzicht voor legitieme zakelijke doeleinden gebruiken;
II. [eiseres 3] , [eiseres 2] en [eiseres 1] een kopie te verschaffen van de hun betreffende afzonderlijke Weigeringsdossiers;
III. [eiseres 3] , [eiseres 2] en [eiseres 1] een kopie te verschaffen van het [eiseres 4] Dossier;
IV. [eiseres 4] een kopie te verschaffen van de Weigeringsdossiers ten aanzien van [eiseres 3] , [eiseres 2] en [eiseres 1] ;
V. [eiseres 4] een kopie te verschaffen van het [eiseres 4] Dossier;
B. de veroordelingen ieder afzonderlijk te versterken met een dwangsom;
C. ABN Amro te veroordelen in de (werkelijke) proceskosten vermeerderd met de wettelijke rente.
3.2.
Eiseressen stellen daartoe – samengevat – het volgende. ABN Amro heeft haar zorgplicht geschonden. Zij heeft niet gemotiveerd waarom zij geen bankrekeningen voor [eiseres 4] opent. [eiseres 4] hebben een spoedeisend belang bij het hebben van een bankrekening, onder meer omdat zij huur moeten kunnen ontvangen voor een bedrijfspand en dividenden moeten kunnen uitkeren. [eiseres 4] zullen niet makkelijk in aanmerking komen voor een rekening bij een andere bank, omdat zij bij een aanvraag zullen moeten melden dat hen een rekening is geweigerd door ABN Amro. Verder hebben eiseressen recht op en belang bij een afschrift van de dossiers die ABN Amro op grond van regelgeving heeft moeten aanleggen rondom de aanvragen, ook die van [eiseres 4] destijds. Eiseressen willen aan de hand van die dossiers nagaan hoe ABN Amro de aanvragen heeft geanalyseerd en op welke wijze ABN Amro daarbij onrechtmatig heeft gehandeld. ABN Amro moet daarom deze dossiers overleggen.
3.3.
ABN Amro voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, (nader) ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Op grond van een uitspraak van de Hoge Raad van 5 november 2021 (ECLI:NL:HR:2021:1652) geldt het volgende. Uitgangspunt is dat op banken op grond van hun maatschappelijke positie en de daaruit voortvloeiende bijzondere zorgplicht ook ten aanzien van niet-consumenten, de verplichting kan rusten een betaalrekening aan te bieden.
4.2.
Of een dergelijke verplichting in een concreet geval moet worden aangenomen, hangt af van de uitkomst van een belangenafweging, waarbij de omstandigheden van het geval in de huidige situatie moeten worden betrokken. Daarbij weegt zwaar dat het zonder betaalrekening vrijwel onmogelijk is om deel te nemen aan het maatschappelijk verkeer en om een bedrijf te exploiteren. Verder is het zo dat banken een gerechtvaardigd belang kunnen hebben om cliënten te weigeren vanwege toezichtrechtelijke eisen of integriteitsrisico’s, en dat dit belang eraan in de weg kan staan een bank te verplichten een betaalrekening aan te bieden.
4.3.
ABN Amro heeft uitgelegd dat zij de aanvragen van [eiseres 4] niet heeft afgewezen in verband met toezichtrechtelijke eisen of integriteitsrisico’s. De afwijzing is gestoeld op het commerciële beleid van de bank. ABN Amro stelt dat zij zich wil richten op Nederland en West-Europa en niet op complexe internationale investeringsstructuren zoals die van de Ortu Groep in haar huidige vorm. Er is (anders dan in 2018, toen de Ortu Groep in haar toenmalige vorm wel werd geaccepteerd als klant) weinig tot geen binding met Nederland (geen “Dutch link”). [eiseres 4] zijn door deze uitleg niet overtuigd en hebben er bijvoorbeeld op gewezen dat ABN Amro wel meer internationale complexe vennootschapsstructuren in haar klantenbestand heeft.
4.4.
In kort geding kan geen diepgaand onderzoek worden ingesteld naar de standpunten van partijen en naar de vraag in hoeverre de contractsvrijheid van ABN Amro in dit geval begrensd zou moeten worden door het belang van [eiseres 4] om bij ABN Amro te kunnen bankieren. Voor toewijzing van de vorderingen van [eiseres 4] in dit kort geding is nodig dat nu al voldoende aannemelijk is dat de bodemrechter tot het oordeel zou komen dat die vraag bevestigend moet worden beantwoord. Dat is echter niet evident. Voor toewijzing van de vordering is bovendien vereist dat er in ieder geval sprake is van een voldoende spoedeisend belang. In dit geval ontbreekt dat. ABN Amro had er in haar conclusie van antwoord al op gewezen dat [eiseres 4] al ruim 16 maanden geen bankrekening bij ABN Amro hebben en toch niet in de problemen zijn gekomen. Daarenboven is tijdens de mondelinge behandeling gebleken dat [eiseres 1] en [eiseres 2] sinds kort een bankrekening hebben bij een andere bank en dat de aanvraag voor [eiseres 3] bij die andere bank nog in behandeling is. Dit betekent dat [eiseres 4] niet in een situatie verkeren die onmiddellijk ingrijpen vereist. Voor zover [eiseres 4] toch (liever) bij ABN Amro willen bankieren, kan van hen gevergd worden dat zij daartoe een bodemprocedure voeren. Het feit dat [eiseres 1] en [eiseres 2] inmiddels zijn geaccepteerd bij een andere bank, en de aanvraag van [eiseres 3] daar nog loopt, brengt ook mee dat de in kort geding te maken belangenafweging niet in het voordeel van [eiseres 4] kan uitvallen. ABN Amro zal dus niet worden veroordeeld tot het openen van bankrekeningen voor [eiseres 4]
4.5.
Eiseressen vorderen verder afgifte van de dossiers die ABN Amro heeft aangelegd rond de aanvragen. ABN Amro heeft aangevoerd dat de dossiers bestaan uit stukken die eiseressen zelf aan de bank hebben verstrekt en uit stukken die uit openbare bronnen afkomstig zijn. Verder voert ABN Amro aan dat zij in dit kort geding de redenen voor de weigeringen nader uiteen heeft gezet en daarmee in feite de inhoud van de dossiers met eiseressen heeft gedeeld. Tegenover die stellingen van ABN Amro hebben eiseressen hun (spoedeisend) belang bij het verstrekken van meer informatie niet duidelijk gemaakt, terwijl zij ook niet aannemelijk hebben gemaakt dat er nog meer informatie zou zijn dan waarover zij al beschikken. Voor toewijzing van de vordering tot afgifte van dossiers is dan ook geen plaats.
4.6.
De conclusie is dat de vorderingen van eiseressen worden afgewezen. Eiseressen zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van ABN AMRO worden begroot op:
- griffierecht € 688,00
- salaris advocaat 1.107,00
- nakosten
178,00
Totaal € 1.973,00.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
weigert de gevraagde voorzieningen,
5.2.
veroordeelt eiseressen in de proceskosten, aan de zijde van ABN Amro tot op heden begroot op € 1.973,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 en de kosten van betekening indien dit vonnis moet worden betekend, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 Burgerlijk Wetboek vanaf de 15e dag na aanschrijving tot betaling,
5.3.
verklaart de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.M. de Vries, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. J.E. Tiddens, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 17 oktober 2024. [1]

Voetnoten

1.type: MdV