ECLI:NL:RBAMS:2024:7369

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 november 2024
Publicatiedatum
29 november 2024
Zaaknummer
11362603
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van achterstallig loon na beëindiging van arbeidsovereenkomst in kort geding

In deze zaak vordert de eiser, een interim professional, betaling van achterstallig loon van zijn voormalige werkgever, Yacht B.V., na de beëindiging van zijn arbeidsovereenkomst. De eiser was werkzaam op basis van een detacheringsovereenkomst voor bepaalde tijd, die op 1 maart 2024 inging. Tijdens de proeftijd, die de eerste maand van de overeenkomst besloeg, was het mogelijk voor beide partijen om de overeenkomst per direct op te zeggen. De eiser stelt dat er geen rechtsgeldige opzegging heeft plaatsgevonden en dat hij na de proeftijd zijn werkzaamheden vanuit huis heeft voortgezet.

De werkgever, Yacht B.V., voert aan dat de arbeidsovereenkomst op 25 maart 2024 mondeling is opgezegd door een leidinggevende, en dat deze opzegging later schriftelijk is bevestigd. De kantonrechter oordeelt dat de opzegging door een bevoegde persoon is gedaan en dat de eiser niet binnen de wettelijk vereiste termijn een verzoek tot vernietiging van de opzegging heeft ingediend. Hierdoor is de opzegging in rechte onaantastbaar geworden.

De rechter concludeert dat er per 1 april 2024 geen arbeidsovereenkomst meer bestond tussen de partijen, waardoor de eiser geen aanspraak kan maken op loon. De vorderingen van de eiser worden afgewezen en hij wordt veroordeeld in de proceskosten van de procedure.

Uitspraak

RECHTBANKAMSTERDAM
Civiel recht
Kantonrechter
Zaaknummer: 11362603 \ KK EXPL 24-718
Vonnis in kort geding van 29 november 2024
in de zaak van
[eiser],
te [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: Stichting Univé Rechtshulp,
tegen
YACHT B.V.,
te Diemen,
gedaagde partij,
hierna te noemen: Yacht,
gemachtigde: mr. J.M. Caro.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord
- de mondelinge behandeling van 22 november 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt
- de pleitnota van [eiser] .
1.2.
Tijdens de mondelinge behandeling is [eiser] verschenen, bijgestaan door mr. L. Dreschler van Stichting Univé Rechtshulp, en namens Yacht is verschenen [naam 1] en [naam 2] , bijgestaan door de gemachtigde.

2.De feiten

2.1.
[eiser] was op basis van een detacheringsovereenkomst voor bepaalde tijd met ingang van 1 maart 2024 werkzaam voor Yacht. Zijn titel was Interim Professional met als functie: [naam functie 1] , bij een werkweek van 36 uren en een betaling van € 4.076,40 bruto per maand.
2.2.
In artikel 3.3 van deze overeenkomst is bepaald: ‘
De eerste maand van de detacheringsovereenkomst geldt als een proeftijd. Gedurende deze proeftijd kunnen de medewerkeer en Yacht de detacheringsovereenkomst per direct opzeggen. Opzegging moet uitdrukkelijk gebeuren.
2.3.
Op 25 maart 2024 heeft [eiser] een gesprek gehad met [naam 1] (hierna: [naam 1] ), [naam functie 3] bij Yacht. Van dit gesprek is geen verslag gemaakt. Wel heeft [naam 1] die dag om 13:41 uur aan onder andere [naam 3] , [naam functie 4] bij Yacht een e-mail gestuurd meet de volgende inhoud:

Hi Allemaal,
Ik heb tijdens de lunch aan [eiser] verteld dat we na zijn proeftijd stoppen met zijn contract. Hij is boos en vindt het niet terecht. Hij is naar huis gegaan. Weet dat hij door – in ieder geval [naam 4] – nog in een procedure is voorgesteld.
2.4.
Op 6 april 2024 heeft [eiser] zijn gewerkte uren over de week van 1 april tot en met 5 april 2024 via e-mail ingediend bij [naam 5] . In reactie hierop berichtte [naam 1] [eiser] bij e-mail van 8 april 2024 als volgt:

Beste [eiser] ,
Maandag 25 maart spraken wij elkaar op kantoor in [locatie] . Ik heb je toen verteld dat ik je proeftijd niet ging verlengen.
Dat betekent dat jouw overeenkomst met Yacht na 31 maart geen vervolg heeft.
Ik ben verrast door onderstaande mail waarin je jouw uren van vorige week wil registreren.
Deze uren worden niet langer door ons vergoed.’
2.5.
Bij brief van (eveneens) 8 april 2024 schrijft [naam 6] , [naam functie 2] van Yacht, aan [eiser] :

Beste [eiser] ,
Hiermee bevestigen wij dat jouw arbeidsovereenkomst bij Yacht van rechtswege eindigt op 1 april 2024.
Wij danken je voor je inzet, betrokkenheid en wensen je alle succes met je verdere loopbaan. Indien je dit wenst kunnen wij een getuigschrift voor je opstellen.
Bijgevoegd is een overzicht van de administratieve en organisatorische consequenties van je uitdiensttreding.’
2.6.
In zijn reactie op deze brief schrijft [eiser] aan [naam 6] dat hij ‘betwist’ dat de arbeidsovereenkomst is beëindigd. Hij vraagt zich vervolgens af ‘
hoe hier het beste mee om te gaan is’.
2.7.
Bij brief van 5 augustus 2024 namens [eiser] wordt aanspraak gemaakt op betaling van loon vanaf 1 april 2024 omdat geen sprake is van een rechtsgeldig proeftijd- ontslag en de arbeidsovereenkomst dus doorloopt.
2.5.
Partijen hebben nadien nog gecorrespondeerd en geprobeerd een regeling te treffen, maar zijn niet tot elkaar kunnen komen. Vervolgens heeft [eiser] de dagvaarding uitgebracht.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert - samengevat - veroordeling van Yacht tot betaling van € 19.362,90 bruto aan achterstallig loon, vermeerderd met wettelijke rente en de wettelijke verhoging van 50% over het loon, eveneens vermeerderd met de wettelijke rente daarover, en de kosten.
3.2.
[eiser] legt aan de vordering het volgende ten grondslag. Omdat geen opzegging van de arbeidsovereenkomst heeft plaatsgevonden loopt deze door. [naam 1] was niet de leidinggevende van [eiser] dus zij kón de arbeidsovereenkomst ook niet opzeggen. Hij heeft na 25 maart 2024 zijn werkzaamheden vanuit huis voortgezet en is daarvoor deels ook beloond. Over de eerste week na april is nog salaris betaald.
3.3.
Yacht voert verweer. Yacht concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eiser] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure.
3.4.
Yacht voert het volgende aan. Een loonvordering over een periode waarin geen arbeidsovereenkomst tussen partijen geldt, is niet mogelijk. [eiser] is wel degelijk op 25 maart 2024 (mondeling) te kennen gegeven dat de proeftijd niet wordt verlengd, welke opzegging later in diverse berichten is bevestigd. Per 1 april 2024 is de arbeidsovereenkomst dan ook beëindigd.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Met betrekking tot een voorziening in kort geding, bestaande uit een veroordeling tot betaling van een geldsom, is terughoudendheid op zijn plaats. De rechter zal daarbij niet alleen moeten onderzoeken of het bestaan van een vordering van de [eiser] op de Yacht voldoende aannemelijk is, maar ook of daarnaast sprake is van feiten en omstandigheden die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist. In de afweging van de belangen van partijen moet de rechter mede betrekken de vraag naar - kort gezegd - het risico van onmogelijkheid van terugbetaling mocht de bodemrechter anders beslissen.
4.2.
De kantonrechter laat in het midden of op 25 maart 2024 door [naam 1] de arbeidsovereenkomst mondeling is opgezegd. Partijen verschillen van mening over wat er precies gezegd is tijdens dat gesprek – waarvan geen verslag is gemaakt - en een kort geding procedure leent zich niet voor nadere bewijslevering. Daar komt bij dat [eiser] stelt dat hij na dit gesprek wel degelijk nog een afspraak heeft gehad met [naam 7] , werkzaam bij Yacht, en anderen, terwijl niet is komen vast te staan dat deze afspraken door [naam 1] – zoals op haar beurt gesteld door Yacht - zijn afgezegd.
4.3.
De onder 2.5. geciteerde brief van de [naam functie 2] van Yacht, [naam 6] (‘Betreft: Brief bevestiging uit dienst’) welke brief ook via e-mail aan [eiser] is gezonden, moet evenwel onmiskenbaar gezien worden als een opzegging van de arbeidsovereenkomst door een daartoe bevoegde persoon. Dit, in combinatie met het feit dat is komen vast te staan dat Yacht over de periode na 31 maart 2024 ook geen betalingen ter zake van loon meer aan [eiser] heeft gedaan, maakt dat het voor [eiser] ook duidelijk geweest moet zijn dat zijn dienstverband door Yacht was beëindigd.
4.4.
Of deze opzegging onrechtmatig of onregelmatig was staat thans niet ter beoordeling omdat moet worden vastgesteld dat [eiser] niet binnen twee maanden na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd, een verzoekschrift als bedoeld in artikel 7:686a lid 4 onder a BW heeft ingediend. Een vernietiging van een opzegging zonder instemming van de werknemer of tijdens de proeftijd is immers niet verzocht (vgl. artikel 7:681 lid 1 sub a BW in verbinding met art. 7:671 lid 1 aanhef en sub b BW). De opzegging is daarmee in rechte onaantastbaar geworden.
4.5.
De conclusie moet dan ook zijn dat er per 1 april 2024 niet langer sprake was van een arbeidsovereenkomst met Yacht zodat [eiser] ook geen aanspraak kan maken op loon. Om die reden moeten zijn vorderingen worden afgewezen.
4.6.
[eiser] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van Yacht worden begroot op:
- salaris gemachtigde
814,00
- nakosten
68,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
882,00

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van € 882,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [eiser] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de onder 5.2. genoemde beslissingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R. Kruisdijk en in het openbaar uitgesproken op 29 november 2024.
47653