In deze zaak vordert de eiser, een interim professional, betaling van achterstallig loon van zijn voormalige werkgever, Yacht B.V., na de beëindiging van zijn arbeidsovereenkomst. De eiser was werkzaam op basis van een detacheringsovereenkomst voor bepaalde tijd, die op 1 maart 2024 inging. Tijdens de proeftijd, die de eerste maand van de overeenkomst besloeg, was het mogelijk voor beide partijen om de overeenkomst per direct op te zeggen. De eiser stelt dat er geen rechtsgeldige opzegging heeft plaatsgevonden en dat hij na de proeftijd zijn werkzaamheden vanuit huis heeft voortgezet.
De werkgever, Yacht B.V., voert aan dat de arbeidsovereenkomst op 25 maart 2024 mondeling is opgezegd door een leidinggevende, en dat deze opzegging later schriftelijk is bevestigd. De kantonrechter oordeelt dat de opzegging door een bevoegde persoon is gedaan en dat de eiser niet binnen de wettelijk vereiste termijn een verzoek tot vernietiging van de opzegging heeft ingediend. Hierdoor is de opzegging in rechte onaantastbaar geworden.
De rechter concludeert dat er per 1 april 2024 geen arbeidsovereenkomst meer bestond tussen de partijen, waardoor de eiser geen aanspraak kan maken op loon. De vorderingen van de eiser worden afgewezen en hij wordt veroordeeld in de proceskosten van de procedure.